ECLI:NL:RBLIM:2021:755

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
C/03/271638 / FA RK 19-4340
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige door een minderjarige met toepassing van Hongaars en Nederlands recht

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 januari 2021 een beschikking gegeven inzake een verzoek om vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door een minderjarige man, die de Hongaarse nationaliteit bezit. De moeder van het kind is minderjarig en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat op basis van artikel 10:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek Hongaars recht van toepassing is op de vraag of de man het kind kan erkennen. Volgens Hongaars recht kan de man het kind erkennen, mits hij de toestemming heeft van zijn wettelijke vertegenwoordigers, in dit geval zijn ouders, en de moeder van het kind. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat op de toestemming van de moeder Nederlands recht van toepassing is, namelijk artikel 1:204 BW. Omdat niet vaststaat of de man de verwekker is van het kind, is een DNA-onderzoek noodzakelijk. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek aangehouden voor de duur van vier maanden in afwachting van de resultaten van het DNA-onderzoek, dat op verzoek van partijen via de huisarts zal worden uitgevoerd. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de resultaten van het DNA-onderzoek en heeft aangegeven dat de verdere procedure zal volgen na ontvangst van deze resultaten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 januari 2021
Zaaknummer: C/03/271638 / FA RK 19-4340
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker] ,
verzoeker, verder te noemen: de bijzondere curator van [naam] ,
kantoorhoudend in Heerlen,
handelend in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van
[naam] ,verder te noemen: [naam] ,
wonend in [woonplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder], verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
[de voogdes] ,verder te noemen: de voogdes,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. V.C.C. Luijten, kantoorhoudend in Heerlen,
en de minderjarige:
[minderjarige] ,verder te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. E.A.M. Ramakers,
advocaat, kantoorhoudend te Maastricht,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] ,
verder te noemen: de bijzondere curator van [minderjarige] .
Voorts merkt de rechtbank, enkel ten aanzien van de toestemming van [naam] voor de erkenning, als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1]en
[belanghebbende 2], hierna te noemen: de ouders van [naam] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.A. Remport-Urban, kantoorhoudend in Bergen op Zoom,
Ten slotte merkt de rechtbank als informant aan:
[informant], verder te noemen: de vader van de moeder;
wonend in [woonplaats] .
Gezien de stukken, waaronder de door deze rechtbank tussen partijen gegeven en op
21 januari 2020 uitgesproken beschikking.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verslag van de bijzondere curator van [minderjarige] , ontvangen op 17 februari 2020;
  • de brief van de bijzondere curator van [naam] , ontvangen op 17 februari 2020;
  • het e-mailbericht van de bijzondere curator van [minderjarige] , ontvangen op
8 december 2020;
- het bericht van de advocaat van de voogdes, ontvangen op 24 december 2020.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 december 2020, waar zijn verschenen:
  • [naam] , bijgestaan door zijn bijzondere curator;
  • de moeder;
  • de voogdes, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator van [minderjarige] ;
  • de ouders van [naam] , bijgestaan door hun advocaat.
De vader van de moeder is met tegenbericht niet verschenen op de zitting.

2.De onderbouwing van het verzoek

Ter onderbouwing van zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige] door [naam] stelt de bijzondere curator van [naam] dat [minderjarige] is geboren uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en [naam] . De moeder erkent dat [naam] de verwekker van [minderjarige] is, maar wenst niet mee te werken aan de erkenning van [minderjarige] door [naam] . [naam] en [minderjarige] hebben er recht op en belang bij dat hun relatie als familierechtelijke betrekking wordt erkend. Omdat [naam] niet zeker weet of hij de verwekker is van [minderjarige] , wil hij dat er eerst een DNA-onderzoek wordt gelast.

3.Het verweer

3.1.
De moeder stemt in met een DNA-onderzoek naar de vraag of [naam] de biologische vader is van [minderjarige] . Zij woont met [minderjarige] bij de voogdes. De moeder weet niet of zij bereid is toestemming te verlenen voor de erkenning als uit het DNA-onderzoek blijkt dat [naam] de biologische vader van [minderjarige] is.
3.2.
De voogdes stemt eveneens in met een DNA-onderzoek. Zij erkent dat er geen belemmeringen zijn voor erkenning als uit het DNA-onderzoek blijkt dat [naam] de biologische vader van [minderjarige] is.
3.3.
De ouders van [naam] stemmen in met het verzoek van [naam] . Zij verlenen toestemming voor de erkenning van [minderjarige] door [naam] , mits uit het DNA-onderzoek blijkt dat [naam] de biologische vader van [minderjarige] is. Zij willen op termijn graag contact met [minderjarige] .

4.Het standpunt van de bijzondere curator van [minderjarige]

De bijzondere curator van [minderjarige] stelt zich op het standpunt dat het verzoek van [naam] kan worden toegewezen, mits vast komt te staan dat [naam] de verwekker is van [minderjarige] en mits de ouders van [naam] toestemming verlenen voor de erkenning. Een DNA-onderzoek ligt daarom voor de hand. Als uit dat DNA-onderzoek blijkt dat [naam] de biologische vader van [minderjarige] is, hebben [minderjarige] en [naam] er beiden belang bij dat hun relatie wordt erkend als familierechtelijke betrekking. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat de erkenning de ongestoorde verhouding tussen haar en [minderjarige] zodanig zal schaden dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zal komen. Het enkele feit dat de moeder angst en emotionele weerstand tegen [naam] heeft, is onvoldoende om het verzoek af te wijzen.

5.De verdere beoordeling

5.1.
De rechtbank dient eerst ambtshalve de vraag te beantwoorden welk recht op het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van toepassing is. Deze vraag dient beantwoord te worden aan de hand van artikel 10:95 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW). Op grond van lid 1 van dit artikel wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit.
Op grond van artikel 10:95 lid 3 BW is, ongeacht het ingevolge artikel 10:95 lid 1 BW toepasselijke recht, op de toestemming van de moeder, dan wel het kind, tot de erkenning toepasselijkhet recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit. Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
[naam] bezit de Hongaarse nationaliteit. Dat betekent dat op de vraag of door erkenning familierechtelijke betrekkingen bestaan tussen [minderjarige] en [naam] het Hongaarse recht van toepassing is. Ingevolge het derde lid van artikel 10:95 BW is echter, ongeacht het ingevolge het eerste lid toepasselijke recht, op de toestemming van de moeder voor de erkenning toepasselijk het recht van de staat waarvan de moeder de nationaliteit bezit. Dat is in deze zaak het Nederlandse recht, omdat de moeder de Nederlandse nationaliteit heeft.
[naam] kan op grond van Hongaars recht zijn kind erkennen. Artikel 4:101 lid 2 van de Civil Code of Hungary bepaalt dat [naam] [minderjarige] kan erkennen, mits hij ten minste zestien jaar ouder dan [minderjarige] is. Ten tijde van de geboorte van [minderjarige] was [naam] (net) zestien jaar oud, zodat aan dit vereiste is voldaan. Daarnaast moet [naam] als minderjarige met beperkte rechtsbevoegdheid ingevolge lid 4 van voornoemd artikel voor de erkenning toestemming hebben van zijn wettelijk vertegenwoordigers. Artikel 4:161 van de Civil Code of Hungary bepaalt dat de wettelijke vertegenwoordigers van een minderjarige over het algemeen zijn ouders zijn. Voorts moet de moeder op grond van artikel 4:101 lid 5 van de Civil Code of Hungary toestemming verlenen voor de erkenning.
Op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, is het Nederlands recht van toepassing. Nu [minderjarige] nog geen twaalf jaar oud is, is voor de erkenning ingevolge artikel 1:204 lid 1 sub c en d geen toestemming van het kind nodig. Wel is de toestemming van de moeder noodzakelijk. Op grond van artikel 1:204, lid 3 en onder a, BW kan de toestemming van de moeder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Daarbij moet de persoon die het kind wil erkennen wel de verwekker van het kind zijn.
In de onderhavige zaak staat niet vast of [naam] de verwekker is van [minderjarige] . Hoewel de moeder stelt dat enkel [naam] de verwekker kan zijn van [minderjarige] , omdat zij in de periode van de verwekking van [minderjarige] geen andere seksuele contacten heeft gehad, heeft [naam] hierover twijfels. Het geding spitst zich daarmee allereerst toe op de vraag of met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat [naam] de biologische vader is van [minderjarige] . Partijen zijn het erover eens dat dat niet het geval is. Zij wensen dat er een DNA-onderzoek plaatsvindt. Ook de rechtbank heeft behoefte aan bewijs met betrekking tot de vraag of [naam] de biologische vader is van [minderjarige] . [minderjarige] heeft, gelet op zijn identiteitsontwikkeling, een zwaarwichtig belang bij duidelijkheid over zijn biologische afstamming.
Partijen hebben allen kenbaar gemaakt open te staan voor een DNA-onderzoek ter beantwoording van de vraag of [naam] de biologische vader is van [minderjarige] en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid. De voogdes heeft, mede namens de moeder, aangegeven dat zij vanwege financiële redenen de voorkeur geeft aan een DNA-onderzoek via de huisarts van de moeder en [minderjarige] . [naam] en zijn ouders gaan daarmee akkoord. Na afloop van de zitting heeft de voogdes de rechtbank bericht dat de huisarts van de moeder en [minderjarige] bereid is zorg te dragen voor de uitvoering van het DNA-onderzoek.
Gelet hierop zal de rechtbank de beslissing op het verzoek aanhouden in afwachting van de resultaten van een bij de huisarts van de moeder af te nemen DNA-onderzoek. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder [naam] zo spoedig mogelijk de contactgegevens van haar huisarts zal verstrekken, zodat [naam] daar zijn DNA-materiaal ten behoeve van het onderzoek kan afstaan. Het is ook mogelijk dat [naam] zich eerst met een DNA-testpakket wendt tot zijn eigen huisarts om zijn DNA-materiaal daar te laten afnemen. De rechtbank gaat er in ieder geval van uit dat de moeder en [naam] zorg zullen dragen dat het DNA-materiaal van hun beiden en van [minderjarige] zo spoedig mogelijk zal worden afgenomen.
Zowel de moeder als [naam] dienen zich in verband met de eisen die aan een rechtsgeldige vaderschapstest worden gesteld bij de DNA-afname aan de hand van een geldig identiteitsbewijs te legitimeren. Ook dienen zij de verdere instructies die bij de DNA-afname in acht moeten worden genomen op te volgen.
5.5.
De rechtbank zal de beslissing op het verzoek aanhouden voor de duur van vier maanden.
Na afronding van het DNA-onderzoek wordt de voogdes (als wettelijk vertegenwoordigster van de moeder, bij wiens huisarts het onderzoek zal plaatsvinden) in de gelegenheid gesteld de resultaten van het onderzoek binnen veertien dagen bij de rechtbank in te dienen. Partijen worden vervolgens in de gelegenheid gesteld zich binnen veertien dagen schriftelijk uit te laten over de uitkomst van het DNA-onderzoek. Daarna zal de rechtbank partijen informeren over het verdere verloop van de procedure. In beginsel volgt dan geen mondelinge behandeling, tenzij een voortzetting van de mondelinge behandeling noodzakelijk wordt geacht. Het is aan de partij die dat stelt om die stelling gemotiveerd in zijn schriftelijke reactie te onderbouwen.

6.6. De beslissing

De rechtbank:
houdt iedere verdere beslissing aan voor de duur van vier maanden in afwachting van een onderzoek bij de huisarts van de moeder en [minderjarige] naar het DNA-materiaal van [naam] , de moeder en [minderjarige] ter beantwoording van de vraag of [naam] de biologische vader is van [minderjarige] en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
stelt de voogdes van [minderjarige] in de gelegenheid binnen vier maanden na deze beschikking de rapportage van het DNA-onderzoek in te dienen;
bepaalt dat partijen van de griffier een afschrift van de rapportage van het DNA-onderzoek zullen ontvangen en vervolgens in de gelegenheid worden gesteld zich binnen veertien dagen schriftelijk uit te laten over het deskundigenbericht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier op 21 januari 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.