ECLI:NL:RBLIM:2021:7539

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
ROE 20 / 2253, 20 / 2254, 20 / 2255 en 20 / 2256
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herinrichting van de Kwistbeek en de gevolgen voor aangrenzende percelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan over een projectplan voor de herinrichting van de Kwistbeek, vastgesteld door het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg. Dit projectplan, dat onder andere de aanleg van een plasdraszone omvat, is bedoeld om wateroverlast na hevige regenval te verminderen. Eisers, eigenaren van aangrenzende percelen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij stellen dat de herinrichting hun gebruik van de percelen belemmert door het opschuiven van teelt-, mest- en spuitvrije zones. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 20 mei 2021 geoordeeld dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd was, met name omdat verweerder niet had aangetoond dat alle belangen waren afgewogen en geen inzicht had gegeven in de wijze waarop nadelige gevolgen konden worden beperkt.

Na de tussenuitspraak heeft verweerder een aanvullende motivering gegeven, waarin de belangenafweging is verduidelijkt en de impact van de plasdraszone op de percelen van eisers is beschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze aanvullende motivering het eerder geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de plasdraszone betreft, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat de aanvullende motivering voldoende was. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en is het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 20/2253, 20/2254, 20/2255 en 20/2256

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaken tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiseres], te [plaats] , eisers
(gemachtigden: mr. I. Laurijssen en mr. M.H.C. Peters),
en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg, verweerder

(gemachtigden: J.J.M. Jacobs, mr. R.Th.B. Drummen, mr. B.M.S. Werkman en A.M.C.M. Dewitte).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2020 heeft verweerder op grond van artikel 5.4 van de Waterwet het projectplan “Herinrichting Kwistbeek” vastgesteld. Tevens heeft verweerder op 7 juli 2020 besloten de legger van het Waterschap Limburg aan te passen.
Eisers hebben tegen de vaststelling van het projectplan (hierna ook: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. [naam 1] , namens [eiser 1] en [naam 2] namens [eiseres] zijn verschenen. Eisers zijn bijgestaan door mr. M.H.C. Peters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 20 mei 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak, met inachtneming van wat daarin is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 1 juli 2021 een aanvullende motivering gegeven. [eiseres] en [eiser 1] hebben hierop bij brieven van 20 juli 2021 een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft op 7 september 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze (eind)uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 20 mei 2021. De rechtbank blijft bij al wat zij in die uitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder een projectplan vastgesteld voor de herinrichting van de Kwistbeek, onder meer ter vermindering van de wateroverlast na hevige en langdurige regenval. De herinrichting bestaat onder andere uit het realiseren van een plasdraszone, van gemiddeld twee meter breed, aan de zuidzijde van de Kwistbeek. Eisers zijn eigenaren van aangrenzende percelen.
De tussenuitspraak
3. In de tussenuitspraak van 20 mei 2021 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in het bestreden besluit niet inzichtelijk heeft gemaakt dat alle verschillende bij het projectplan betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen en geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop eventuele nadelige gevolgen voorkomen, ongedaan gemaakt of beperkt kunnen worden (anders dan door financiële compensatie). Verweerder heeft in het projectplan niet aangegeven hoeveel de spuit-, mest- en teeltvrije zone opschuift, wat dit betekent voor eisers en of en hoe hier rekening mee is gehouden, anders dan de stelling dat eventuele schade wordt vergoed. Door het meteen “springen” naar het noemen van de mogelijkheid van schadevergoeding, zonder de (zwaarte van de) belangen van eisers te omschrijven en zonder deze af te wegen tegen de voordelen van de plasdraszone en in dat licht te bezien of de schade (deels) moet of kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door een kleinere plasdraszone, een vormverandering of een andere locatie, slaat verweerder een wezenlijke stap over. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat de motivering van het bestreden besluit hierdoor niet voldoet aan artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) omdat het geen inzicht geeft in de te verrichten belangenafweging (artikel 3:4 van de Awb) en niet is gebleken dat verweerder de daarvoor vereiste kennis heeft vergaard (artikel 3:2 van de Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het motiveringsgebrek te herstellen.
De aanvullende motivering
3. Verweerder omschrijft in de aanvullende motivering, aan de hand van de daarin genoemde uitgangspunten (waaronder het zoveel mogelijk beperken van eventuele nadelige effecten op de omliggende gronden), de voor- en nadelen van vijf varianten van een plasdraszone. Op basis van deze analyse concludeert verweerder dat gekozen is voor de in het bestreden besluit opgenomen variant, omdat met deze variant het effect op de omliggende percelen beperkt is (er is sprake van een beperking van een onbelemmerd gebruik maar grondaankopen of onteigeningen zijn niet noodzakelijk) terwijl maximaal invulling kan worden gegeven aan de (overige) genoemde uitgangspunten. Vervolgens wordt in de aanvullende motivering voor alle percelen van eisers individueel beschreven hoeveel de teelt-, mest-, en spuitvrije zone verschuift en hoeveel procent van het totale perceel daardoor wordt beperkt in het gebruik door de aanleg van een plasdraszone. Dit betreft 0,6% ( [eiser 3] ), 0,8% ( [eiseres] ), 0,9% ( [eiser 1] ) en 2,3% ( [eiser 2] ). Naast deze belangen van eisers zijn ook de individuele belangen van andere eigenaren/gebruikers betrokken, zoals eigenaren/gebruikers aan de noordzijde van de Kwistbeek, zo geeft verweerder in de aanvullende motivering aan. Verweerder concludeert dat de plasdraszone aan deze zijde van de Kwistbeek beter past bij de doelstelling van de plasdraszone en dat de impact op de individuele belangen hier minder ingrijpend is. Tegen het opschuiven van een teelt-, mest- en spuitvrije zone kunnen geen fysieke maatregelen genomen worden, waardoor de nadelige gevolgen voor eisers enkel financieel gecompenseerd kunnen worden en daarin is in het projectplan voorzien (los van de algemene mogelijkheid van nadeelcompensatie).
De rechtbank vindt het motiveringsgebrek in het bestreden besluit ten aanzien van de plasdraszone voldoende hersteld
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze extra motivering de in de tussenuitspraak genoemde ontbrekende belangenafweging alsnog inzichtelijk gemaakt, waarmee het motiveringsgebrek is hersteld. De rechtbank zal haar oordeel hierna nader toelichten in verband met de zienswijzen van [eiseres] en [eiser 1] tegen de aanvullende motivering
Waarom een plasdraszone?
5. [eiseres] en [eiser 1] zien niet welke bestaande problemen met de komst van een plasdraszone zouden (moeten) worden opgelost, omdat de plasdraszone niet nodig is om wateroverlast op de percelen te voorkomen en voor de bovenloop van de Kwistbeek geen natuurfunctie geldt.
6. De rechtbank overweegt dat in de tussenuitspraak onder 6 en 14 reeds is overwogen dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in het algemeen belang van de plasdraszone. De rechtbank blijft bij deze overweging en beslissing en verwijst hiertoe naar 1 in deze (eind)uitspraak. Dat, als gesteld voor de bovenloop geen natuurfunctie geldt, doet daar niet aan af, omdat dit niet wil zeggen dat bijvoorbeeld verhoging van biodiversiteit en migratie van fauna op deze locatie geen relevante belangen zijn. Ook verbetering van de waterkwaliteit en bevordering van de doorstroming (door remmen van algengroei) staan los van eventuele bijzondere natuurdoelstellingen en dienen de algemene ecologische functie van de Kwistbeek, die ook eisers erkennen. Het gestelde dat de plasdraszone niet nodig is om wateroverlast op de percelen van eisers te voorkomen maakt dit evenmin anders, aangezien dit een niet nader onderbouwde stelling betreft waarbij eisers zich vooral lijken te baseren op de situatie op hun percelen. Het betoog slaagt niet.
Varianten plasdraszone
7. [eiseres] en [eiser 1] stellen zich in hun zienswijzen op het standpunt dat verweerder had moeten onderbouwen waarom de plasdraszone minimaal twee meter breed dient te zijn. Verweerder heeft variant 5 te eenvoudig terzijde geschoven, omdat deze optie, mits de begroeiing beheersbaar wordt gehouden, geen impact heeft op de percelen van eisers en minder hoge begroeiing nodig is om de volledige beek van schaduw te voorzien.
8. Voor zover deze grond geen nieuw geschilpunt is en derhalve beoordeeld kan worden - zie 17 van de tussenuitspraak -, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij verschillende varianten heeft onderzocht en dat de gekozen variant 1 geen onevenredige inbreuk maakt op de belangen van eisers. Voorts wordt bij variant 5 de bestaande situatie gehandhaafd en wordt er geen plasdraszone aangelegd, terwijl verweerder, gelet op hetgeen onder 6 van deze (eind)uitspraak is overwogen, het belang van de plasdraszone voldoende heeft gemotiveerd.
Percentage beperking gebruik
9. [eiseres] stelt zich vervolgens op het standpunt dat de beperking van het perceel 2,2 % in plaats van 0,8 % is, omdat het perceel in het midden wordt doorkruist door de bedrijfsgebouwen waardoor de daadwerkelijke impact gelegen is aan de noordzijde van de bedrijfsgebouwen en de verharding. Het gaat dan om een impact van 264 m² op circa 12.000 m², oftewel 2,2%.
10. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder berekende percentages, behalve het percentage van het perceel van [eiseres] , niet betwist zijn. Evenmin is betwist dat de teelt-, mest- en spuitvrije zone van [eiseres] circa 1,23 meter in zuidelijke richting verschuift, wat een beperking van het gebruik betekent van 264 m². Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bij de bepaling van de impact van de plasdraszone terecht uitgegaan van de oppervlakte van de totale kavel, omdat gekeken dient te worden naar de beperking van het gebruik van het gehele perceel en niet slechts naar het deel dat noordelijk ligt van de bedrijfsgebouwen. Zelfs als uitgegaan wordt van een percentage van 2,2%, is dat volgens de rechtbank een marginale aantasting van het gebruik van het perceel en maakt dit niet dat verweerder met de aanvullende motivering het motiveringsgebrek niet heeft hersteld.
Financiële compensatie
11. [eiseres] en [eiser 1] voeren tevens aan dat de geboden financiële compensatie niet eenduidig en transparant is. Er dient sprake te zijn van gelijkwaardige compensatie onafhankelijk van gewas of gebruik. De percelen betreffen hoogwaardige tuinbouwgrond.
12. De rechtbank overweegt dat het gestelde over de geboden financiële compensatie niet ter beoordeling voorligt, omdat dit geen onderdeel vormt en ook niet hoeft te vormen van het bestreden besluit en de aanvullende motivering. In het bestreden besluit en de aanvullende motivering wordt aangegeven dat belanghebbenden financieel gecompenseerd zullen worden, omdat fysieke maatregelen niet mogelijk zijn. De per eiser daadwerkelijk aangeboden financiële compensatie vindt niet plaats in het projectplan, maar in een tussen eiser en verweerder getroffen regeling. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13. Uit de tussenuitspraak volgt dat de beroepen gegrond zijn De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de plasdraszone wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van de Awb. Omdat verweerder met de aanvullende motivering het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank op grond van artikel 8:74, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het (deels) vernietigde bestreden besluit in stand.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften - de beroepschriften zijn nagenoeg gelijkluidend -, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijzen - de zienswijzen zijn nagenoeg gelijkluidend - na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit voor zover het de plasdraszone betreft;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 1064,- (€ 354,- voor zowel [eiseres] als [eiser 1] en € 178,- voor zowel [eiser 2] als [eiser 3] ) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzitter, en mr. A. Snijders en
mr. N.M.J. Janssen, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 oktober 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak
voorzitter
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 07 oktober 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.