Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres, een 62 jarige vrouw die woonachtig is samen met haar 23-jarige zoon, heeft op 15 september 2020 een melding gedaan bij verweerder voor verlenging van haar indicatie voor hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo 2015. Eiseres ontving voorheen, toegekend bij vier eerdere beschikkingen, van 11 maart 2019 t/m 31 december 2020 hulp bij het huishouden door Proteion Schoon in natura voor 155 minuten per week. Deze indicatie bestond uit:
- 100 minuten zwaar huishoudelijke taken;
- 15 minuten voor de trap;
- 20 minuten lichte taken;
- 20 minuten wasverzorging.
3. Naar aanleiding van de melding van eiseres, is er door verweerder tijdens het onderzoek medisch advies gevraagd aan Argonaut. Hiervoor heeft, op verzoek van eiseres en haar inwonende zoon, een telefonisch consult met beiden plaatsgevonden. Ook heeft er een huisbezoek plaatsgevonden en is er door verweerder een leefzorgplan opgesteld.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor verlenging van de indicatie voor de hulp bij het huishouden afgewezen, onder de overweging dat uit de adviezen van Argonaut blijkt dat eiseres in staat wordt geacht om de lichte huishoudelijke taken en de verzorging van de was zelf uit te voeren. Van de inwonende zoon kan gelet op het advies over hem worden verwacht dat hij de zware huishoudelijke taken overneemt die eiseres zelf niet kan verrichten.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de adviezen van Argonaut op zorgvuldige wijze en met inachtneming van alle beschikbare (medische) informatie tot stand zijn gekomen. Uit de adviezen blijkt dat eiseres blijvend niet in staat is tot het verrichten van zwaardere huishoudelijke werkzaamheden en dat de inwonende zoon in staat wordt geacht om alle voorkomende huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Naar aanleiding van de bezwaarprocedure heeft verweerder aanvullend advies gevraagd aan Argonaut door schriftelijk vragen te stellen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft Argonaut geen aanleiding gezien om van zijn eerdere advies over de inwonende zoon af te wijken en verweerder heeft het bestreden besluit niet aangepast.
6. Eiseres voert in beroep aan dat haar zoon niet in staat is gebruikelijk hulp te verlenen op basis van zijn beperkingen (chronische PTTS en PTSD met woedeaanvallen en scoliose) en zijn zware baan als vuilnisman. Het onderzoek van Argonaut over haar inwonende zoon is niet zorgvuldig. Haar zoon is niet fysiek onderzocht en er is niet voldoende medische informatie ingewonnen. Verweerder kon daarop niet het besluit baseren. Daarnaast stelt eiseres dat ze op basis van haar beperkingen niet in staat is om de was te doen. Ze verwijst daarbij naar het rapport van 19 september 2017 opgesteld door Risse Horizon b.v. waarbij is vastgesteld dat ze niet beschikt over benutbare mogelijkheden en niet kan deelnemen aan het arbeidsproces. Tot slot stelt eiseres dat in het verleden wel hulp bij het huishouden is toegekend, terwijl haar zoon toen ook inwonend was.
7. Bij de beoordeling door de rechtbank is het navolgende wettelijk kader van belang.
In artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. In het vierde lid is opgesomd waarop dit onderzoek moet zijn gericht, zoals o.a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt en zijn mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren.
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.5, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
Ingevolge artikel 3:9 van de Awb dient, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
8. Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag van eiseres om huishoudelijke hulp terecht heeft afgewezen op de grond dat de inwonende zoon van eiseres de huishoudelijke taken, die eiseres zelf niet kan verrichten kan overnemen in het kader van gebruikelijke hulp.
9. Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer het medisch advies van Argonaut van 30 oktober 2020 over de zoon van eiseres ten grondslag gelegd, waarin is geconcludeerd dat hij in staat is om alle voorkomende huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, ondanks enige rugbeperkingen en enkele psychische beperkingen. Uit het advies blijkt dat het consult op eigen verzoek van de zoon telefonisch heeft plaatsgevonden en dat de medisch adviseur het belastbaarheidsonderzoek van april 2019 van een collega van Argonaut in het kader van de Participatiewet bij het onderzoek heeft betrokken. Dat onderzoek is gebaseerd op relevante medische gegevens en lichamelijk onderzoek, waarbij is geconcludeerd dat eiser lichte rugbeperkingen heeft en beperkingen ten aanzien van zwaar stresserende werkzaamheden. Daarnaast is geconcludeerd dat er psychische klachten zijn, maar dat er geen sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening, waarbij rekening gehouden moet worden met decompenseren bij hele dagen bezig zijn. In het advies van 30 oktober 2020 concludeert de arts dat er geen medische redenen zijn om aan te nemen dat de belastbaarheid zoals weergegeven in het belastbaarheidspatroon van april 2019 substantieel gewijzigd moet worden geacht.
10. De rechtbank is van oordeel dat het medisch advies van Argonaut van 30 oktober 2020 voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het is niet gebleken dat de in het advies betrokken medische informatie geen juist of onvoldoende actueel beeld geeft van de gezondheidstoestand van de zoon van eiseres of dat de medisch adviseur hierin aanleiding had moeten zien om eiser fysiek te onderzoeken. Ook uit het aanvullend advies van Argonaut van 23 maart 2021, dat verweerder naar aanleiding van de bezwaarprocedure heeft gevraagd door schriftelijk vragen te stellen, blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor psychische overbelasting van de zoon van eiseres. Eiseres heeft geen medische stukken overlegd die aanleiding geven tot twijfel aan de door de medisch adviseur getrokken conclusies over de fysieke en psychische belastbaarheid van haar zoon.
11. Het betoog van eiseres dat ze zelf niet in staat is de was te doen en, zoals door de gemachtigde van eiseres ter zitting naar voren gebracht, inmiddels ook niet meer de lichte huishoudelijke taken uit te voeren, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Uit voorgaande overwegingen blijkt immers dat haar inwonende zoon in staat wordt geacht alle voorkomende huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit in het kader van gebruikelijke hulp van hem mag worden verwacht en dat het hebben van een (fysiek zware) fulltime baan hier niet aan in de weg staat. Dat de zoon van eiseres weigert om de huishoudelijke taken te verrichten en dat dit tot mogelijke conflicten leidt tussen eiseres en haar zoon, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder gehouden is om hulp bij het huishouden toe te kennen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 5 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3665). De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat verweerder ter zitting heeft aangeboden een ergotherapeut te laten bekijken of er mogelijkheden zijn de verzorging van de was en de uitvoering van lichte huishoudelijke taken minder belastend te maken. Dit voor het geval dat eiseres er voor zou kiezen deze huishoudelijke taken zelf te blijven uitvoeren in plaats van haar zoon te vragen dit te doen. Ook heeft verweerder ter zitting aangeboden een gesprek tussen eiseres en haar zoon over de uitvoering van de huishoudelijke taken te begeleiden. 12. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat in het verleden wel hulp bij het huishouden is toegekend, terwijl haar zoon toen ook inwonend was, overweegt de rechtbank dat dit geen reden vormt voor verweerder om hulp bij het huishouden te blijven verstrekken. Uit de toelichting van verweerder volgt immers dat de eerdere toekenning van de hulp bij het huishouden aan eiseres niet gebaseerd was op enig onderzoek, maar is verstrekt uit coulance en als overbrugging om eiseres en haar zoon de ruimte te geven om zelf het uitvoeren van de huishoudelijke taken op de rit te krijgen. Destijds was nog onvoldoende bekend over de belastbaarheid van de zoon en hij was nog op zoek naar werk.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.