ECLI:NL:RBLIM:2021:7453

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
8951550 CV EXPL 20-6592
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op verjaring in zorgverzekeringskwestie met gedeeltelijke toewijzing van de vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. VGZ vorderde betaling van een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, dat voortkwam uit onbetaalde zorgverzekeringspremies en andere kosten. De totale vordering van VGZ bedroeg oorspronkelijk € 9.857,37, maar VGZ beperkte haar vordering tot € 500,00, waarbij zij haar rechten op het resterende bedrag voorbehoudt. De gedaagde partij voerde als verweer aan dat een deel van de vordering was verjaard en dat hij de vordering niet ineens kon betalen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij inderdaad een beroep op verjaring had gedaan voor een deel van de vordering, waardoor het bedrag werd verlaagd. De rechter wees de vordering van VGZ tot € 500,00 toe, inclusief wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8951550 CV EXPL 20-6592
Vonnis van de kantonrechter van 29 september 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde dhr. J.W. Winter, Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde partij],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 10 november 2020,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
VGZ vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten, nakosten en de daarover verschuldigde btw.
2.2.
VGZ stelt dat [gedaagde partij] bij haar een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet heeft afgesloten. Op basis van die verzekering is [gedaagde partij] verzekeringspremie en andere kosten (zoals eigen risico, eigen bijdrage, eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende maar wel voorgeschoten zorgkosten) verschuldigd aan VGZ. In de dagvaarding stelt VGZ dat haar vordering op [gedaagde partij] in hoofdsom € 8.676,20 bedraagt. Die hoofdsom bestaat uit onbetaalde zorgverzekeringspremies over de periode juni 2008 tot en met januari 2010, november 2016 tot en met november 2017 en diverse andere facturen (zorgkostennota’s, polismutaties en acceptgirokosten) die betrekking hebben op de periode november 2008 tot en met december 2017. Daarnaast bestaat de vordering uit de verschenen wettelijke rente tot 4 november 2020 ter hoogte van € 1.896,13 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 48,40. Blijkens de dagvaarding heeft [gedaagde partij] vóór deze procedure een bedrag van € 763,36 voldaan zodat de vordering in totaal thans € 9.857,37 bedraagt. Om haar moverende redenen beperkt VGZ haar vordering tot € 500,00 aan hoofdsom waarbij zij haar rechten met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel reserveert.
2.2.
[gedaagde partij] voert als verweer dat (een deel van) de vordering is verjaard en stelt daarnaast dat hij de vordering niet ineens kan betalen.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Niet in geschil is dat [gedaagde partij] in de periode zoals vermeld onder r.o. 2.2. premies en zorgkosten aan VGZ verschuldigd was op grond van de met VGZ afgesloten zorgverzekering. [gedaagde partij] heeft de hoogte van de premie en zorgkosten die VGZ in rekening heeft gebracht niet betwist zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
3.2.
[gedaagde partij] heeft evenwel ten aanzien van een deel van de hoofdsom een beroep op verjaring gedaan. Uit de door VGZ overgelegde aanmaningen (productie 4 conclusie van repliek) blijkt dat de verjaringstermijn van het deel van de vordering dat betrekking heeft op de zorgverzekeringspremie van juni, juli, augustus en september 2008 en op de declaratie van 4 augustus 2008 met het nummer [nummer] (productie 1 dagvaarding) niet tijdig is gestuit zodat dat deel van de vordering is verjaard. Gelet daarop heeft VGZ de hoofdsom met een bedrag van € 719,72 verlaagd. Ter zake van het deel van de vordering dat betrekking heeft op de periode na september 2008 geldt dat VGZ zowel in 2013 als in 2017 aanmaningen heeft verzonden naar het adres [adres] te [woonplaats] waar [gedaagde partij] momenteel nog steeds woonachtig is. Nu [gedaagde partij] de ontvangst van de door VGZ verzonden aanmaningen niet heeft betwist, wordt ervan uit gegaan dat die aanmaningen hem hebben bereikt en dat daarmee de verjaringstermijn van de vorderingen van na september 2008 tijdig is gestuit. Dit betekent dat [gedaagde partij] thans nog een bedrag van € 7.956,48 aan hoofdsom (€ 8.676,20 - € 719,72) aan VGZ is verschuldigd.
3.3.
[gedaagde partij] heeft gesteld dat hij de vordering niet ineens kan betalen. Voor zover [gedaagde partij] daarmee een beroep op betalingsonmacht heeft willen doen, geldt dat betalingsonmacht in zijn risicosfeer ligt. Indien [gedaagde partij] heeft willen bedoelen te stellen dat hij de vordering in termijnen kan betalen, geldt dat hij daarvoor contact met de gemachtigde van VGZ kan opnemen. Het treffen van een betalingsregeling gaat immers de onderhavige procedure te buiten.
3.4.
Nu VGZ haar vordering heeft beperkt tot € 500,00 aan hoofdsom, onder reserve van rechten op invordering van het restant, zal € 500,00 aan hoofdsom worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf datum dagvaarding (10 november 2020) is niet betwist en zal ook worden toegewezen.
3.5.
Gelet op de beperking van de vordering tot € 500,00 aan hoofdsom, hoeft geen inhoudelijk oordeel te worden gegeven over de verschenen wettelijke rente berekend tot 4 november 2020 en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.6.
[gedaagde partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 126,00
- salaris gemachtigde €
150,00(2 x tarief € 75,00)
totaal € 381,09

4.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan VGZ, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van VGZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 381,09,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 37,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
NZ