ECLI:NL:RBLIM:2021:7449

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
8908057 CV EXPL 20-6101
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en kosten door VGZ Zorgverzekeraar N.V. aan gedaagde partij

In deze zaak vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van € 500,00 aan hoofdsom van de gedaagde partij, die in verzuim is gekomen met het betalen van zorgpremies en andere kosten. De procedure is gestart met een dagvaarding op 28 oktober 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde partij betwist de vordering en voert aan dat VGZ niet ontvankelijk is, dat er sprake is van verjaring en rechtsverwerking, en dat de beperking van de vordering tot € 500,00 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter oordeelt dat VGZ ontvankelijk is in haar vordering en dat de gedaagde partij niet heeft aangetoond dat de vordering niet op haar betrekking heeft. De kantonrechter wijst de vordering toe en oordeelt dat de beperking van de vordering tot € 500,00 niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De gedaagde partij wordt veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Daarnaast worden de proceskosten aan de zijde van VGZ begroot op € 379,09. Het vonnis is uitgesproken door mr. R.H.J. Otto op 29 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8908057 CV EXPL 20-6101
Vonnis van de kantonrechter van 29 september 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde partij],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. B. Lynen.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
̵ het exploot van dagvaarding van 28 oktober 2020,
̵ de conclusie van antwoord,
̵ de conclusie van repliek,
̵ de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Op grond van een tussen VGZ en [gedaagde partij] tot stand gekomen zorgverzekeringsovereenkomst vordert VGZ veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 500,00 aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten, nakosten en de daarover verschuldigde btw.
2.2.
VGZ stelt dat [gedaagde partij] verzekeringspremie(s) en andere kosten (zoals eigen risico, eigen bijdrage, eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende maar wel voorgeschoten zorgkosten) van in totaal € 3.928,67 niet heeft betaald en in verzuim is komen te verkeren. Daardoor is zij buitengerechtelijke kosten van € 862,48 en wettelijke rente van € 624,80 (berekend tot 13 oktober 2020) aan VGZ verschuldigd geworden. Na betaling door [gedaagde partij] van een bedrag van € 15,57 is een bedrag van in totaal € 5.400,38 open blijven staan. VGZ stelt dat zij om haar moverende redenen haar vordering tot € 500,00 aan hoofdsom beperkt waarbij zij haar rechten met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel reserveert.
2.3.
[gedaagde partij] voert in de eerste plaats het verweer dat VGZ niet ontvankelijk is in haar vordering omdat zij niet heeft aangetoond dat haar vordering op [gedaagde partij] betrekking heeft en omdat VGZ regels van het procesrecht heeft geschonden. In de tweede plaats betwist [gedaagde partij] enig bedrag aan VGZ verschuldigd te zijn en voor zover zij wel iets verschuldigd zou zijn, stelt zij dat een deel van de vordering (tot 28 oktober 2015) is verjaard. Zij stelt ook dat de vordering voor het overige c.q. voor het meerdere als verwerkt dient te worden beschouwd. Voorts voert [gedaagde partij] aan dat de beperking van de vordering tot € 500,00 aan hoofdsom in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Door die beperking moet zij vrezen voor een nieuwe procedure. Ten slotte voert [gedaagde partij] aan dat zij rauwelijks is gedagvaard, dat zij geen enkele brief of factuur van VGZ heeft ontvangen en dat om die reden de gevorderde rente en proceskosten voor rekening van VGZ moeten blijven.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering van VGZ heeft onder meer betrekking op premie(s) voor de verplichte zorgverzekering en [gedaagde partij] heeft niet vermeld met wie zij haar verplichte zorgverzekering wel heeft gesloten als niet met VGZ. Bij gebreke van die informatie, wordt het ervoor gehouden dat de verplichte verzekering van [gedaagde partij] bij VGZ loopt en dat de vordering van VGZ dus op [gedaagde partij] betrekking heeft. Daar komt nog bij dat [gedaagde partij] niet heeft betwist dat zij de zorg, zoals vermeld op de door VGZ overgelegde specificatie en facturen (productie 1 dagvaarding en productie 6 conclusie van repliek), heeft ontvangen en dat VGZ (een deel van) de zorgkosten heeft vergoed. Ook in het licht van de door [gedaagde partij] aan VGZ gedane diverse betalingen (pagina 2 productie 5 van conclusie van repliek), welke betalingen niet door [gedaagde partij] worden betwist, is het verweer van [gedaagde partij] dat de vordering niet op haar betrekking heeft en dat VGZ niet ontvankelijk is, onnavolgbaar.
3.2.
Voor zover [gedaagde partij] bedoelt dat VGZ niet ontvankelijk is in haar vordering omdat zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, geldt dat VGZ bij haar conclusie van repliek een dergelijk gebrek afdoende heeft gerepareerd. VGZ heeft een grote hoeveelheid aan stukken overgelegd die op haar vordering betrekking hebben. Die stukken hadden wellicht eerder in de procedure overgelegd kunnen worden maar dat neemt niet weg dat [gedaagde partij] alsnog in de gelegenheid is gesteld om in haar conclusie van dupliek daarop te reageren. [gedaagde partij] is daarom niet aanwijsbaar in haar belangen geschaad, ook al heeft zich slechts eenmaal over de overgelegde stukken kunnen uitlaten. Aldus is aan de zijde van VGZ geen sprake van schending van de regels het procesrecht. VGZ is ontvankelijk in haar vordering.
3.3.
Naar aanleiding van het verjaringsverweer van [gedaagde partij] heeft VGZ haar vordering verminderd naar € 1.229,02 aan restanthoofdsom. Conform de door VGZ gegeven toelichting en de overgelegde stukken heeft die hoofdsom betrekking op medicijn- en zorgkosten die [gedaagde partij] in de periode 6 juli 2016 tot en met 22 november 2019 heeft gemaakt. [gedaagde partij] heeft de verschuldigdheid aan VGZ van enig bedrag of van de restanthoofdsom betwist. Daarin wordt zij, om redenen zoals hiervoor onder r.o. 3.1. en 3.2. vermeld, niet gevolgd. Ook haar betoog dat VGZ haar vordering heeft verwerkt, temeer omdat VGZ de hoofdsom naar € 1.229,02 heeft verlaagd, wordt niet gevolgd. Die verlaging is het gevolg van het door [gedaagde partij] gevoerde verjaringsverweer en leidt niet tot rechtsverwerking. Voor zover [gedaagde partij] bedoelt dat de vordering als verwerkt dient te worden beschouwd omdat VGZ voorafgaande aan deze procedure haar niet heeft benaderd of omdat zij geen brieven van VGZ heeft gehad, geldt dat die stelling alleen onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij [gedaagde partij] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat VGZ haar aanspraak niet (meer) geldend zal maken of van omstandigheden waardoor [gedaagde partij] onredelijk zou worden benadeeld als VGZ haar aanspraak wel geldend zou maken, is niet gebleken zodat ook het rechtsverwerkingsverweer van [gedaagde partij] faalt.
3.4.
Uit de voorgaande rechtsoverwegingen volgt de conclusie dat [gedaagde partij] een bedrag van € 1.229,02 aan hoofdsom aan VGZ moet betalen. Aangezien VGZ haar vordering tot € 500,00 aan hoofdsom heeft beperkt, zal dat bedrag worden toegewezen. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de beperking van de vordering tot € 500,00 niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het staat VGZ vrij om haar vordering eerst tot een lager bedrag te beperken. Als [gedaagde partij] het door haar verschuldigde bedrag tijdig betaalt (of in ieder geval tijdig een betalingsregeling treft en die stipt nakomt) hoeft zij niet te vrezen dat zij nog meerdere keren in rechte wordt betrokken.
3.5.
VGZ vordert de wettelijke rente over € 500,00 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Tegen deze rentevordering heeft [gedaagde partij] het verweer gevoerd dat VGZ haar voorafgaande aan de dagvaarding niet heeft benaderd en dat de brieven van VGZ haar niet hebben bereikt. Voor zover [gedaagde partij] hiermee bedoelt te stellen zij niet in verzuim verkeert, geldt dat het verzuim als gevolg van de dagvaarding (hoe dan ook) is ingetreden zodat de gevorderde rente vanaf de dag van de dagvaarding toewijsbaar is.
3.6.
Nu VGZ haar vordering tot € 500,00 aan hoofdsom heeft beperkt, hoeft de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel te geven over de wettelijke rente berekend tot 13 oktober 2020 en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.7.
Ter zake van de stelling van [gedaagde partij] dat de proceskosten voor rekening van VGZ dienen te komen omdat VGZ haar rauwelijks heeft gedagvaard, geldt het volgende. Niet is betwist dat VGZ facturen en aanmaningen heeft verzonden naar het correcte adres waar [gedaagde partij] al sinds 17 november 2014 ingeschreven staat. Daarmee is het vermoeden van ontvangst van de door VGZ aan [gedaagde partij] verzonden post reeds gerechtvaardigd. [gedaagde partij] heeft gepoogd dat vermoeden te ontzenuwen door te stellen dat het pand waarin zij woont in eigendom is van een kamerverhuurder, dat er meerdere bewoners zijn die zij niet kent en dat die medebewoners haar post hebben weggegooid. Die stelling is echter, gelet op het grote aantal facturen en aanmaningen en de lange uitgestrekte periode waarin deze door VGZ zijn verzonden, evident ongeloofwaardig zodat VGZ – ook zonder nader bewijs – de verzending daarvan genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt. Verder behoort de omstandigheid dat de post door een medebewoner van [gedaagde partij] is weggegooid niet voor rekening van VGZ te komen. Al met al is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van rauwelijks dagvaarden zodat ook de proceskosten voor rekening van [gedaagde partij] , die in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld, dienen te komen. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 379,09
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling aan VGZ, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van € 500,00 aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van deze procedure aan de zijde van VGZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 379,09,
4.3.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 37,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
NZ