ECLI:NL:RBLIM:2021:7389

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
C/03/287065 / KG ZA 21-9
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van maritaal en conservatoir beslag in kort geding na echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee voormalige echtgenoten. De eiser, die in het verleden een woning had verkocht zonder de helft van de overwaarde aan de vrouw te betalen, vorderde de opheffing van maritaal en conservatoir beslag dat door de vrouw was gelegd op zijn nieuwe woning en bankrekeningen. De vrouw had beslag gelegd ter zekerheid van haar vordering op de helft van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning, die door de man was verkocht. De voorzieningenrechter oordeelde dat het maritaal beslag op de bankrekening van de man was vervallen, omdat het Hof bij beschikking van 29 juli 2021 had bepaald dat de man de helft van de overwaarde aan de vrouw moest betalen. Het conservatoire beslag op de woning van de man werd echter niet opgeheven, omdat de man niet had aangetoond dat hij aan zijn betalingsverplichtingen jegens de vrouw voldeed. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de man af en veroordeelde hem in de proceskosten van de vrouw, die hij nodeloos op kosten had gejaagd door de procedure aan te spannen zonder deugdelijke onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/287065 / KG ZA 21-9
Vonnis in kort geding van 29 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.L.B. Koelman-Duijf.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
  • de akte eiswijziging en inbrengen producties met productie 12 van [eiser]
  • de (elektronische) brief van [gedaagde] met producties 1 tot en met 3
  • het e-mailbericht van 27 januari 2021 (17:06u) met betekeningsexploot met nogmaals
productie 3 bij dagvaarding van [eiser]
- het e-mailbericht van 27 januari 2021 (17:21u) met betekeningsexploot aan ABN AMRO
bank van [eiser]
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 28 januari 2021
  • de pleitnota van [eiser]
  • de conclusie van antwoord tevens pleitnota van [gedaagde]
  • het door partijen op 4 februari 2021, 18 februari 2021, 3 maart 2021, 1 april 2021, 29 april
2021, 20 mei 2021 verzochte en verkregen uitstel in verband met het beproeven van een minnelijke regeling
- het e-mailbericht van [gedaagde] van 20 september 2021 waarbij is verzocht om vonnis te wijzen.
Hierbij is overgelegd de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn op 2 juli 2004 te [plaats 1] in wettelijke gemeenschap van goederen (hierna: huwelijksgemeenschap) gehuwd.
2.2.
Op 9 juli 2018 heeft [eiser] een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Limburg (Maastricht). Bij (tussen)beschikking van 19 augustus 2019 (zaaknummers: C/03/252316 / FA RK 18-2586 en C/03/254754 / FA RK 18-3404) heeft de rechtbank (kort gezegd en voor zover thans van belang):
  • i) de echtscheiding tussen [eiser] en [gedaagde] uitgesproken,
  • ii) bepaald dat [eiser] maandelijks € 1.631,00 aan [gedaagde] moet betalen als uitkering tot levensonderhoud (welk deel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard) en
  • iii) een deskundige benoemd om de marktwaarde van de voormalige echtelijke woning te taxeren, waarna iedere verdere beslissing is aangehouden.
2.3.
[eiser] heeft tegen de beschikking van de rechtbank van 19 augustus 2019 hoger beroep bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ingesteld.
2.4.
Bij vonnis van 2 juni 2020 (zaaknummer: C/03/254754 / FA RK 18-3404) heeft de rechtbank (kort gezegd en voor zover thans van belang) als volgt beslist:
“ (…) deelt de [
voormalige echtelijke, rb] woning toe aan [eiser] voor een waarde van € 214.000,00, alsmede de waarde van de aan de bank verpande beleggingspolis met nummer [nummer 1] onder de verplichting om de op de woning rustende hypotheekschuld bij ABN AMRO bank voor zijn rekening te nemen, de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake die schuld te laten ontslaan alsmede om de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw te betalen uiterlijk bij gelegenheid van de notariële afwikkeling bij de notaris waarbij partijen de kosten van de notaris dienen te delen,
bepaalt dat de polis bij Allianz met nummer [nummer 2] wordt verdeeld door deze 50/50 te splitsen mits Allianz bereid is aan die splitsing mee te werken, in welk geval beide partijen aan die splitsing moeten meewerken, en indien Allianz daartoe niet bereid en gehouden is, dat de polis wordt afgekocht (waaraan beide partijen moeten meewerken) en de waarde 50/50 wordt verdeeld waarbij elke partij de fiscale gevolgen daarvan voor zijn deel voor zijn rekening moet nemen;
deelt het saldo van € 1.394,58 van de gezamenlijke bankrekening bij ABN AMRO bank met nummer [nummer 3] aan de man toe onder de verplichting de helft van dit bedrag aan de vrouw te betalen bij gelegenheid van de notariële afwikkeling van de voornoemde woning (...)”.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Ter zitting is gebleken dat [eiser] (tijdig) hoger beroep en dat [gedaagde] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 2 juni 2020.
2.6.
Op 10 juni 2020 is de voormalige echtelijke woning door [eiser] aan een derde verkocht.
2.7.
Op 30 juni 2020 en op 14 september 2020 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eiser] een voorstel gedaan om de verdelingsakte op te laten maken en tot afrekening over te gaan. Hierop is zijdens [eiser] niet gereageerd.
2.8.
De overdracht van de door [eiser] verkochte woning vond plaats op 10 augustus 2020 via notaris [notaris 1] te [standplaats] . De verkoopprijs was € 242.500,00 (productie 6 dagvaarding). Uit de nota van afrekening van de notaris van 10 augustus 2020 blijkt dat na aftrek van alle kosten door [eiser] bleef te ontvangen een bedrag van € 75.462,10. Daarbij is vermeld dat dit bedrag zal worden overgemaakt naar een nog door [eiser] op te geven rekeningnummer.
2.9.
Op 2 oktober 2020 heeft de levering plaatsgevonden aan [eiser] van de woning gelegen te [woonplaats 1] aan de [adres] .
2.10.0.
Op 23 november 2020 (productie 1 dagvaarding) heeft [gedaagde] een “verzoek tot het leggen van maritaal beslag ex artikel 768 Rv alsmede verzoek leggen van conservatoir beslag op onroerende zaak” bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank ingediend.
2.10.1.
Blijkens randnummer 21 van het verzoek heeft [gedaagde] verlof verzocht “voor een maritaal beslag ter zekerheid van hetgeen er nog is, maar tevens verlof tot conservatoir beslag op een onroerende zaak nu de woning van de man tot verhaal dient voor haar geldvordering, namelijk voor de aanspraak van de vrouw op haar deel van de huwelijksgoederengemeenschap (in geld), nu de man de gemeenschappelijke echtelijke woning reeds heeft vervreemd.”
2.10.2.
Op 24 november 2020 heeft de voorzieningenrechter het verlof verleend “om ter verzekering van haar voornoemde rechten, (maritaal) beslag te mogen leggen op/onder:
I. op de in eigendom aan de man toebehorende onroerende zaak, zijnde een registergoed, gelegen aan de [adres] te [postcode] [woonplaats 1] ;
II. onder derden, te weten Allianz Benelux NV, (...), op al hetgeen deze vennootschap aan de man verschuldigd is of zal zijn;
III. onder derden, te weten de ABNAMRO bank, waar de man (een) bankrekening(en) aanhoudt en de beleggingspolis (meegroeiverzekering) is geregistreerd”.
Het verlof is voorlopig begroot op € 101.400,00 en uitvoerbaar bij voorraad verklaard, onder bepaling dat de eis in de hoofdzaak (verweer tevens incidentele eis in hoger beroep) uiterlijk op 25 november 2020 zal worden aangebracht, gezien de brief van het Hof (die bij het verlof als productie was bijgevoegd, maar in de onderhavige procedure ontbreekt).
2.11.
Op 26 november 2020 heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch – kort gezegd – de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 augustus 2019 vernietigd uitsluitend voor zover het betreft de door [eiser] aan [gedaagde] te betalen bijdrage in haar levensonderhoud en dienaangaande opnieuw beschikt. Niet is gebleken dat hiertegen cassatie is ingesteld.
2.12.
Op 26 november 2020 (productie 3 dagvaarding) heeft [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen ten laste van [eiser] op het hem toebehorende aandeel in de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats 1] .
2.13.
Op 27 november 2020 heeft [gedaagde] “conservatoir (maritaal) beslag” doen leggen ten laste van [eiser] onder de Allianz Benelux N.V. (productie 3 dagvaarding) en “conservatoir derdenbeslag” doen leggen onder (in het bijzonder, maar niet beperkt tot) gelden door ABN AMRO bewaard en geadministreerd onder rekeningnummer [nummer 4] (e-mailbericht 27-01-2021, 17:21u).
2.14.
Op 22 december 2020 (productie 10 dagvaarding) heeft [gedaagde] loonbeslag (executoriaal derdenbeslag onder [bedrijfsnaam] ) ten laste van [eiser] laten leggen.
2.15.
[eiser] heeft ter zitting van 28 januari 2021 erkend dat hij (nog) niet de helft van de overwaarde van de woning aan [gedaagde] heeft uitbetaald.
2.16.
Bij beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, team familie- en jeugdrecht (zaaknummer: 200.282.505/01) van 29 juli 2021 heeft het hof als volgt beslist in hoger beroep tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg (Maastricht van 19 augustus 2019 en 2 juni 2020 (zaaknummer: C/03/254754 / FA RK 18-3404):
“(...) vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 2 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en uitsluitend voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de man de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw moet betalen bij gelegenheid van de notariële afwikkeling bij de notaris, voor zover het de gezamenlijke bankrekening bij ABN AMRO bank met nummer [nummer 3] betreft en voor zover het de belastingaangifte en belastingaanslag 2018 van de man betreft:
en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 50.152,92 (zijnde de helft van de overwaarde van de woning inclusief de helft van de waarde van de beleggingspolis), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 augustus 2020 tot de dag der algehele betaling;
deelt het saldo van € 2.789,17 van de gezamenlijke rekening bij ABN AMRO met nummer [nummer 3] aan de man toe onder verplichting van de man de helft van dit bedrag (€ 1.394,58) aan de vrouw te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 augustus 2020 tot de dag der algehele betaling;
bepaalt dat de man aan de vrouw inzage zal geven in zowel de fiscale aangifte en de bijbehorende aanslag over het jaar 2018 binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat de man in gebreke blijft aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 5.000,--;
bepaalt dat de man en de vrouw over en weer hun belastingteruggave over dat jaar 2018 op 50/50 basis zullen afrekenen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte. (...).”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – dat het de voorzieningenrechter moge behagen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
tot opheffing van het maritaal beslag met onmiddellijke ingang, althans uiterlijk twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op de bankrekening van eiser bij de ABN AMRO met nr. [nummer 4] ;
tot opheffing van het maritaal beslag met onmiddellijke ingang, althans uiterlijk twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op de woning van eiser aan de [adres] te [postcode] [woonplaats 1] ;
tot opheffing van het maritaal beslag met onmiddellijke ingang, althans uiterlijk twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op de levensverzekering van eiser bij Allianz Benelux NV met polisnummer [nummer 2] ;
tot opheffing van het loonbeslag van eiser met onmiddellijke ingang, althans uiterlijk twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, bij zijn werkgever [bedrijfsnaam] te [vestigingsplaats] ;
gedaagde te veroordelen de beslagen genoemd in 1, 2, 3 en 4 met onmiddellijke ingang op te heffen, althans binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 10.000,00;
gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 157,00 zonder betekening en € 246,00 [de rechtbank leest en begrijpt hierachter: met betekening] te voldoen binnen 14 dagen respectievelijk na dagtekening van het vonnis of betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] heeft – kort gezegd – aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft gesteld dat [gedaagde] € 11.500,00 van de verzekeraar heeft ontvangen en dat [gedaagde] wist dat [eiser] in beroep zou gaan tegen het vonnis van de rechtbank. Volgens de uitspraak van het Hof heeft [eiser] ruim € 8.000,00 teveel betaald en werd de hoogte van de partneralimentatie met terugwerkende kracht verlaagd. [eiser] kan de partneralimentatie niet voldoen, vanwege het bankbeslag. Volgens [gedaagde] zijn de gelden op de bankrekening vermengd, hetgeen volgens [eiser] onjuist is: (i) alle mutaties na 9 juli 2018 vallen buiten de gemeenschap en [eiser] is alleen rekeninghouder en heeft als rechthebbende een vordering op de bank, (ii) de gelden die hij heeft ontvangen uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning, heeft hij overgemaakt aan notaris [notaris 2] ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] en (iii) door de verdeling van de rechtbank heeft een eigendomsoverdracht van de woning plaatsgevonden, uit hoofde waarvan hij volledig eigenaar werd, de waarde van de beleggingspolis hem volledig toekwam en de aflossing van de hypothecaire schuld volledig voor zijn rekening kwam. Hem kan worden verweten de helft van de overwaarde niet aan [gedaagde] te hebben voldaan, maar dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Zij heeft dan ook op onjuiste grondslag maritaal beslag laten leggen, waardoor het beslag onrechtmatig is. Uit niets blijkt volgens hem dat het een conservatoir beslag betrof.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Ter zitting van 28 januari 2021 is zijdens [eiser] het bij petitum sub 3 gevorderde ingetrokken, zodat daarover niet langer hoeft te worden beslist.
Opheffen maritale beslag ABN AMRO – petitum sub 1 en 5
4.3.
Het maritaal beslag is een bijzonder conservatoir beslag dat één van de
echtgenoten op grond van art. 768 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan (laten) leggen op goederen van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap om te voorkomen dat de ander die goederen zal wegmaken.
4.4.
Art. 770b Rv bepaalt dat bij toewijzing van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap respectievelijk tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed of tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, het beslag vervalt zodra de goederen aan de andere echtgenoot of geregistreerde partner worden toegedeeld of krachtens de verdeling aan de beslaglegger geleverd.
4.5.
Nu met de beschikking van het Hof van 29 juli 2021 is komen vast te staan dat het saldo van de ABN AMRO rekening met nummer [nummer 3] van € 2.789,17 aan [eiser] wordt toebedeeld onder verplichting de helft (€ 1.394,58) vermeerderd met rente aan [gedaagde] te betalen, is het maritale beslag ex art. 770b Rv vervallen. Gelet hierop dient het bij petitum sub 1 gevorderde te worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding [gedaagde] te veroordelen de gelegde beslagen op te (laten) heffen, zodat dit deel van het bij petitum sub 5 gevorderde zal worden afgewezen. De daaraan gekoppelde gevorderde dwangsom zal eveneens worden afgewezen.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat, anders dan [eiser] thans vordert, er geen
maritaal, maar
conservatoir derdenbeslagis gelegd onder ABN AMRO, in het bijzonder op rekeningnummer [nummer 4] (zie het e-mailbericht van 27 januari 2021, 17:21u). Reeds hierom kan de bij petitum sub 1 gevorderde opheffing van het
maritaalbeslag niet worden toegewezen.
4.7.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld te vorderen opheffing van het
conservatoirbeslag gelegd onder de ABN AMRO-rekening eindigend op -752, dan heeft hij die vordering niet (voldoende) onderbouwd met feiten en omstandigheden. Dit deel van het gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
Opheffen conservatoir beslag op de woning van [eiser] aan de [adres] te [woonplaats 1] – petitum sub 2 en 5
4.8.
Anders dan [eiser] heeft gesteld, blijkt uit het als productie 1 zijdens [eiser] overgelegde verzoek genoegzaam dat [gedaagde] verlof heeft verzocht en heeft verkregen tot het leggen van
conservatoirbeslag op de in eigendom aan [eiser] toebehorende onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [woonplaats 1] . De door [eiser] bij petitum sub 2 gevorderde opheffing van het
maritaalbeslag op deze woning kan om die reden dan ook niet worden toegewezen.
4.9.
Nu met de beschikking van het Hof van 29 juli 2021 is komen vast te staan dat de voormalige echtelijke woning te [plaats 2] (terecht) aan [eiser] is toebedeeld voor een waarde van € 214.000,00, de daarop rustende hypotheekschuld € 163.431,91 bedroeg en de aan de woning gekoppelde beleggingspolis een waarde had van € 49.737,74, zodat [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 50.152,92 dient te betalen, terwijl niet is gebleken dat [eiser] ter zake enig bedrag aan [gedaagde] heeft voldaan, ziet de voorzieningen-rechter geen aanleiding [gedaagde] te veroordelen het op de woning gelegde (conservatoire) beslag op te (laten) heffen. Dit deel van het gevorderde zal dan ook worden afgewezen. De daaraan gekoppelde gevorderde dwangsom zal eveneens worden afgewezen.
Opheffen loonbeslag – petitum sub 4 en 5
4.10.
Als onweersproken staat vast dat [eiser] (in elk geval tot 28 januari 2021) niets aan [gedaagde] heeft betaald. Zijdens [eiser] is ter zitting verklaard dat [eiser] bereid is te betalen, maar dat hij niet weet wanneer: door de gelegde (loon)beslagen kan hij niets. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] al sinds enige jaren (vanaf de vonnissen van de rechtbank van 19 augustus 2019 en 2 juni 2020) wéét dat hij alimentatie, de helft van de overwaarde en de helft van het banksaldo van ABN AMRO (rekening eindigend op -905) aan [gedaagde] moet betalen, hetgeen hij echter tot op heden nalaat. Voorts is zijdens [gedaagde] ter zitting (onweersproken) verklaard dat [eiser] de alimentatie voor de maand januari 2021 heeft betaald en dat, als hij de termijnen betaalt zoals ze vastliggen, het loonbeslag kan worden opgeheven. Uit het feit dat het loonbeslag niet is opgeheven, leidt de voorzieningenrechter af dat [eiser] de alimentatie niet (tijdig) aan [gedaagde] betaalt. Nu [eiser] voor het overige in het geheel niets heeft gesteld ter zake het opheffen van het loonbeslag, terwijl als onweersproken vaststaat dat hij niet (tijdig) de op hem rustende verplichting tot het betalen van alimentatie aan [gedaagde] uitvoert en hij evenmin de helft van de overwaarde van de woning en het banksaldo aan [gedaagde] uitbetaalt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding over te gaan tot het (laten) opheffen van het loonbeslag. Het door [eiser] bij petitum sub 4 en 5 zal dan ook worden afgewezen. De daaraan gekoppelde gevorderde dwangsom zal eveneens worden afgewezen.
Overig
4.11.
Al hetgeen [eiser] overigens heeft aangevoerd is rechtens niet relevant, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbijgaat.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat in familierechtelijke procedures doorgaans de proceskosten worden gecompenseerd, maar dat er in de onderhavige procedure voldoende aanleiding bestaat [eiser] hiertoe te veroordelen, gelet op de onrechtmatige handelswijze van [eiser] jegens [gedaagde] , gevolgd door het – na beslaglegging door [gedaagde] – aanhangig maken van een slechts summierlijk onderbouwde vordering tot opheffing van dit beslag, waardoor [eiser] [gedaagde] nodeloos op kosten heeft gejaagd. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] hierin. Immers, hoewel [eiser] heeft erkend dat hij een aanzienlijk bedrag aan [gedaagde] dient te betalen uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, heeft hij daartoe geen enkele aanzet gemaakt en heeft hij zelfs de aan hem toebedeelde, maar nog niet bij notariële akte overgedragen, woning zonder medeweten van [gedaagde] verkocht aan een derde en de resterende verkoopopbrengst volledig zelf behouden zonder de helft daarvan (ten tijde van de notariële overdracht aan de derde) aan [gedaagde] te betalen. Dat [gedaagde] met de gelegde beslagen het haar toekomende poogt veilig te stellen, verbaast in deze omstandigheden niet. De gevorderde opheffing van de beslagen in de onderhavige procedure zijn summierlijk onderbouwd, terwijl [eiser] blijft erkennen een aanzienlijk bedrag aan [gedaagde] verschuldigd te zijn. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] met de onderhavige procedure [gedaagde] nodeloos op kosten heeft gejaagd, reden waarom hij thans in de proceskosten zal worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
  • € 85,00 (griffierecht)
  • € 1.016,00 (salaris advocaat)
  • € 1.101,00 totaal.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verstaat dat het conservatoir maritaal beslag op de ABN AMRO bankrekening eindigend op -905 met de verdeling bij beschikking van het Hof van 29 juli 2021 is vervallen,
5.2.
wijst de overige vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.101,00,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken op
29 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JC