17.4.Voor het oordeel dat de vergunde baanconfiguratie in Bijlage 1 van het Aanwijzingsbesluit 2004 niet voldoet aan de definitie van het begrip “runway” in Annex 14 bij het Verdrag van Chicago, ziet de rechtbank evenmin grond. Onbestreden is dat ICAO en EASA de volgende definitie hanteren voor het begrip runway:
“
Runway is a defined rectangular area on a land aerodrome prepared for the landing and takeoff of aircraft”.
Zoals hiervoor reeds weergegeven beschikt MAA over drie baanvakken met vaste coördinaten voor het opstijgen en landen van vliegtuigen. Deze baanvakken overlappen elkaar. Niet gebleken is dat Annex 14 de overlap van baanvakken uitdrukkelijk verbiedt, althans dit is niet gemotiveerd onderbouwd door eisers. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat de baanconfiguratie van MAA in strijd zou zijn met Annex 14. De rechtbank neemt bij haar oordeel tevens in aanmerking dat MAA thans een door EASA gecertificeerde luchthaven is. Dat betekent dat MAA onder de werking valt van Verordening (EU) 2018/1139 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (hierna: Verordening 2018/1139). In de considerans van deze verordening is onder 15 het volgende opgenomen:
“Het Verdrag van Chicago voorziet in minimumnormen om de veiligheid van de burgerluchtvaart en de daarmee verband houdende milieubescherming te waarborgen. De in deze verordening vastgestelde essentiële eisen van de Unie en nadere regels van de Unie voor de toepassing ervan moeten ervoor zorgen dat de lidstaten op uniforme wijze de uit het Verdrag van Chicago voortvloeiende verplichtingen, met inbegrip van die tegenover derde landen, nakomen. Voor zover de regels van de Unie verschillen van de minimumnormen die bij het Verdrag van Chicago zijn vastgesteld, blijven de lidstaten onverminderd verplicht om de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie daarvan in kennis stellen.”
Hieruit volgt – kort gezegd – dat de certificeringsspecificaties van Verordening 2018/1139 worden verondersteld in overeenstemming te zijn met het Verdrag van Chicago. Wanneer dit niet het geval is dienen de lidstaten dit te melden. Ook gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de baanconfiguratie van MAA in strijd zou zijn met Annex 14. Voor zover eisers stellen dat de inrichting en het gebruik van de luchthaven op grond van artikel 10 van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen dient te voldoen aan Annex 14, volgt uit artikel 2, eerste lid, van deze regeling dat de regeling niet van toepassing is op door EASA gecertificeerde luchthavens. De rechtbank merkt in dat kader tevens op dat door eisers niet is bestreden dat de vergunde baanconfiguratie in overeenstemming is met Verordening 2018/1139.
18. Omdat MAA valt onder het toepassingsbereik van Verordening 2018/1139 bestaat op grond van artikel 34 van deze verordening de verplichting te beschikken over een veiligheidscertificaat. MAA beschikt over een veiligheidscertificaat (besluit van 1 april 2020, NL-ADR-003; artikel 8a.2 van de Wet luchtvaart). Hieruit volgt dat de exploitant naar het oordeel van de bevoegde autoriteit veilig gebruik kan maken van de luchthaven. Tevens is hierin opgenomen onder welke voorwaarden dit gebruik dient plaats te vinden. In dit veiligheidscertificaat zijn ook de declared distances opgenomen. Verweerder heeft erkend dat er, onder meer, ten aanzien van de einde baanverlichting op baan 03 en 21 sprake is van een afwijking van de standaard certificeringsvoorschriften. MAA heeft deze afwijking ook gemeld bij de ILT. Anders dan eisers stellen is op grond van Verordening 2018/1139 een afwijking in de certificeringsvoorschriften mogelijk. Daarom kunnen eisers niet gevolgd worden in hun stelling dat ten aanzien van afwijkingen geen ELOS-beoordeling (Equivalent Level of Safety) mag worden uitgevoerd. Bij een afwijking van de certificeringsvoorschriften kan een speciale procedure worden gevolgd, hetgeen MAA ook heeft gedaan. Een afwijking van de certificeringsvoorschriften levert geen strijd op met Annex 14. Onbestreden is immers dat bij de afgifte van een veiligheidscertificaat is voldaan aan de eisen van het gemeenschapsrecht. Hierbij wordt verwezen naar de hiervoor vermelde overweging 15 van de considerans bij Verordening 2018/1139. Concreet is er op MAA sprake van een afwijking van de vastgestelde certificeringsspecificatie CS ADR-DSN.M.685. De ILT heeft deze afwijking opgenomen in het veiligheidscertificaat en deze beoordeeld. Volgens de ILT is er sprake van een gelijkwaardig veiligheidsniveau, omdat voor deze opstijgende vliegtuigen een declared distance van 2.500 meter geldt. De startprocedure moet op deze afstand worden afgestemd. In het geval het vliegtuig deze 2.500 meter niet zou halen, ontstaat er geen enkel gevaar nu voorbij dit punt nog respectievelijk 150 meter (achter runway 3) en 250 meter (runway 21) aanwezig is met daarna de waarschuwingsverlichting. Verweerder geeft aan dat het gebruik van dit deel van de verharding voor het deels uitvoeren van een start weliswaar in strijd is met de Omzettingsregeling, maar dat deel van de verharding is daartoe feitelijk wel in staat. Dat in een noodsituatie meer runway beschikbaar is, is volgens verweerder weliswaar juridisch gezien verboden maar dit levert geen gevaar op omdat de aanwezige verlichting nog altijd het einde van de feitelijk beschikbare ruimte correct blijft aangeven. Deze afwijking is neergelegd in het veiligheidscertificaat waardoor er geen sprake is van een overtreding van de luchtvaartvoorschriften. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt van verweerder voor onjuist te houden dan wel in twijfel te trekken. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat eisers tegen het veiligheidscertificaat, dat een besluit is in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat, geen rechtsmiddel hebben aangewend. Het veiligheidscertificaat staat daardoor in rechte vast.
Taxiën en proefdraaien voorafgaand aan de start leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor geluid
19. Eisers betwisten verder dat het geluid van taxiënde vliegtuigen een marginaal effect zou hebben op de geluidbelasting. Dit geldt met name voor de heer [naam 1] wiens woning zich op een afstand van 140 meter naast de start- en landingsbaan bevindt. Deze baan wordt ook gebruikt om te taxiën. Verder wordt er vlak voor de woning van [naam 1] door vliegtuigen gekeerd op de keerlus hetgeen niet alleen leidt tot bovenmatige geluidsoverlast, maar ook tot stankoverlast. Uit akoestisch onderzoek van de heer Ostendorf van Bureau Cauberg-Huygen volgt dat het taxiën van de vliegtuigen ter plaatse van de woning van [naam 1] zorgt voor een overschrijding van het maximaal geluidsniveau met 21 dB en het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau met 11 dB. Uit het rapport volgt verder dat het taxiën en het proefdraaien van motoren – anders dan verweerder stelt – niet valt onder luchtgebonden activiteiten maar onder grondgebonden activiteiten. In tegenstelling tot de situatie op Schiphol betreft het taxiën op MAA een relevante en maatgevende geluidbron. Dit heeft te maken met het feit dat de woningen rondom MAA, zowel in de bebouwde als onbebouwde kom, op kortere afstand zijn gelegen van de start- en landingsbaan dan de woningen rondom Schiphol. De omgeving van MAA kent een aantal unieke locatie-specifieke kenmerken op grond waarvan het generieke rekenvoorschrift niet toereikend is. Door het ontbreken van taxibanen, in tegenstelling tot de situatie op Schiphol, wordt er door vliegtuigen op de zuidelijke baankop gedraaid en dit gaat gepaard met zeer veel geluidsoverlast voor de inwoners van Schietecoven. Volgens eisers is het rekenvoorschrift daarom primair in strijd met bijlage 1 van de Richtlijn 2002/49/EG. Eisers zijn van mening dat het dorp Schietecoven en andere omringende woonkernen in het verleden ten onrechte niet zijn aangewezen als handhavingspunten. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat uit paragraaf 1.3 van bijlage 1 van de Regeling Burgerluchthavens (hierna: de Regeling) volgt dat hinder die wordt ondervonden van het geluid van taxiën zoveel mogelijk kan (lees: dient te) worden beperkt door middel van het treffen van operationele maatregelen. Ten onrechte gaat verweerder hieraan voorbij, aldus eisers.
20. De rechtbank stelt vast dat in artikel 4 van de Regeling is opgenomen aan de hand van welk voorschrift de grenswaarden in de handhavingspunten en de geluidbelasting in de handhavingspunten worden berekend. Gelet op het dwingendrechtelijk karakter van dit artikel heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om andere berekeningsvoorschriften te hanteren, zoals de door eisers aangevoerde geluidsnormen ter plekke van de gevels van omwonenden. Volgens bijlage 1 van de Regeling wordt bij de berekening van de geluidbelasting het geluid als gevolg van het taxiën en het proefdraaien direct voor de start, buiten beschouwing gelaten. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat het betoog van eisers vooral gericht is tegen de Regeling zelf en niet tegen de wijze waarop verweerder uitvoering geeft aan de Regeling. Hoewel uit bijlage 1 van de Regeling volgt dat de geluidbelasting als gevolg van taxiën en proefdraaien het best kan worden aangepakt door het opnemen van operationele maatregelen in het luchthavenbesluit, is hiervan thans nog geen sprake. Dit is, zo nodig, aan de regelgever bij de vaststelling van een nieuw luchthavenbesluit voor MAA.