ECLI:NL:RBLIM:2021:7368

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
03/050543-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor een minderjarige verdachte in een jeugdinrichting na Belgische veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de PIJ-maatregel voor een minderjarige verdachte, die eerder in België was veroordeeld voor verkrachting. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de maatregel toegewezen, waarbij de maatregel met twee jaar werd verlengd. De verdachte, geboren in 2001, was gedetineerd in een justitiële jeugdinrichting in Nederland na een eerdere Belgische veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de PIJ-maatregel, die was omgezet van de Belgische maatregel, verlengbaar was omdat deze was opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De rechtbank overwoog dat er een hoog recidiverisico was en dat de verdachte intensieve behandeling nodig had, die niet in een ambulante setting kon worden geboden. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van anderen in het geding was en dat de verlenging van de maatregel in het belang was van de verdere ontwikkeling van de verdachte. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de argumenten van zowel het openbaar ministerie als de verdediging, waarbij de rechtbank de noodzaak van behandeling en de risico's van recidive benadrukte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie & Jeugd, Jeugdstrafrecht
Parketnummer : 03/050543-20
Datum uitspraak : 30 augustus 2021
Beslissing verlenging maatregel plaatsing in een justitiële jeugdinrichting
Beslissing van de rechtbank, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken, op de op
14 juli 2021 op de griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van het openbaar ministerie in de zaak van:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001
,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in Intermetzo JJI Lelystad te Lelystad.
hierna te noemen [verdachte] .
De raadsman is mr. H.C. Ingelse, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.De stukken

In het dossier bevinden zich onder andere :
  • het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie jeugdrechtbank van 24 september 2018;
  • het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 8 november 2018;
  • het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 4 april 2019;
  • het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie jeugdrechtbank van 8 juli 2019;
  • het certificaat van de procureur des konings Limburg, bedoeld in artikel 4 van het kaderbesluit van 14 augustus 2019;
  • de overdracht van het strafvonnis door de procureur des konings Limburg van 14 augustus 2019;
  • het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (WETVVS 2019-313) van 27 januari 2020, waarbij onder andere werd geoordeeld dat de aan [verdachte] opgelegde vrijheidsbenemende maatregel dient te worden aangepast tot de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
  • de beslissing van de minister voor rechtsbescherming van 10 februari 2020;
  • de brief met bijlagen van de Dienst Justitiële Inrichtingen van 30 maart 2020;
  • het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van observatieafdeling Teylingereind van 28 januari 2021;
  • het derde perspectiefplan van Youturn van 18 februari 2021;
  • het voorlopig verlengingsadvies van Pluryn, JJI Lelystad van 6 juli 2021;
  • de vordering van de officier van justitie van 14 juli 2021 tot verlenging van de maatregel tot plaatsing van [verdachte] in een justitiële jeugdinrichting met een termijn van twee jaren;
  • de justitiële documentatie van 19 juli 2021.

2.De procesgang

Bij tussenvonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie jeugdrechtbank in België van 24 september 2018 is [verdachte] toevertrouwd aan de G.I. de Kempen, afdeling de Hutten in Mol, in afwachting van het deskundigenonderzoek en is [verdachte] schuldig verklaard aan de misdaad van verkrachting.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie jeugdrechtbank in België van 8 juli 2019 is [verdachte] “residentieel toevertrouwd aan een beveiligde gesloten infrastructuur, waar hij een intensieve en langdurige psychiatrische behandeling krijgt, desgevallend in de aangezochte voorzieningen in Nederland.”
Daarbij heeft de rechtbank eveneens bepaald dat:
“Bij gebreke aan opnamemogelijkheid in België in een beveiligde, gesloten infrastructuur waar een intensieve en langdurige psychiatrische behandeling geboden wordt, wordt voornoemde minderjarige, [verdachte] , onder toezicht van de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdhulpverlening bij de jeugdrechtbank Limburg, verder toevertrouwd
aan G.I. "De Kempen", afd. De Hutten, Molderdijk 135 te 2400 Mol, met dien verstande dat deze maatregel in toepassing van artikel 37 §3 van de Wet van 8 april 1965 verlengd wordt tot na de meerderjarigheid van [verdachte] op [geboortedatum] 2019, meer bepaald tot de dag dat hij in een geschikte voorziening in Nederland kan worden opgenomen en uiterlijk
tot de dag waarop hij de leeftijd van 20 jaar bereikt.”
Uit het certificaat van de procureur des konings Limburg van 14 augustus 2019 blijkt dat [verdachte] , zijn ouders en zijn advocaat overdracht hebben gevraagd naar de bevoegde instanties in Nederland.
Over de aan [verdachte] opgelegde vrijheidsbenemende maatregel van residentiële plaatsing in een beveiligde gesloten infrastructuur heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2020 geoordeeld dat op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna te noemen WETS) er geen gronden zijn om de erkenning van de uitspraak van de rechtbank Tongeren te weigeren, dat het feit waarvoor de ten uitvoer gelegde vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd ook naar Nederlands recht strafbaar is en het strafbaar feit “verkrachting” oplevert, dat er wettelijke gronden zijn tot wijziging van de opgelegde vrijheidsbenemende maatregel en dat de aan [verdachte] opgelegde vrijheidsbenemende maatregel dient te worden aangepast tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen PIJ).
Middels een erkenningsbeslissing van de Minister voor Rechtsbescherming van 10 februari 2020 is conform het oordeel van het gerechtshof het Belgische strafvonnis erkend.
De plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in Nederland is aangevangen op 4 maart 2020.
De officier van justitie stelt dat, zonder nadere vaststelling, de plaatsing in de inrichting voor jeugdigen zal eindigen op [geboortedatum] 2021.
De vordering van de officier van justitie strekt tot verlenging van de PIJ-maatregel met twee jaar.
De vordering van de officier van justitie is behandeld op de terechtzitting van 17 augustus 2021.
Op de zitting zijn gehoord:
  • de officier van justitie;
  • [verdachte] , bijgestaan door mr. H.C. Ingelse;
  • de heer [naam behandelcoördinator] , behandelcoördinator van Pluryn, JJI Lelystad;
  • de moeder en de stiefvader van [verdachte] .

3.De ontvankelijkheid en mogelijkheid tot verlenging

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Er is veel onduidelijkheid geweest over het vonnis. [verdachte] is in België veroordeeld tot opname in een residentiële beveiligde setting. Deze maatregel is in het Nederlandse (straf)recht niet bekend. De Belgische sanctie is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden omgezet in een PIJ-maatregel. Er zijn verschillende einddata genoemd. Het Openbaar Ministerie heeft [geboortedatum] 2021 als einddatum van de huidige PIJ aangehouden. Dat is de datum die als een einddatum van de onder toezicht stelling aan de Sociale Dienst staat genoemd in het Belgische vonnis.
De Belgische maatregel is omgezet met instemming van [verdachte] . Als [verdachte] er niet om had gevraagd of als hij niet had ingestemd, was het vonnis niet omgezet. Er is bij de omzetting gehandeld in de geest van het Belgische recht. Op het moment dat een vonnis wordt omgezet naar Nederlands recht gelden hiervoor de Nederlandse regels en dat is dat een PIJ verlengbaar is als er aan de voorwaarden is voldaan. Volgens het Openbaar Ministerie is er aan de voorwaarden voldaan. Ook het gerechtshof heeft niet geoordeeld dat de PIJ niet verlengd kon worden. Zij laat uitdrukkelijk de optie van verlenging open en verwijst daarbij naar de rechtbank Limburg. Als het gerechtshof van mening was dat de PIJ niet verlengd kon worden, zou dat duidelijk in haar oordeel zijn aangegeven dat de PIJ niet voor verlenging vatbaar is.
Op de tenuitvoerlegging van de maatregel is het Nederlandse recht van toepassing. De officier van justitie verwijst hierbij naar artikel 17 van het kaderbesluit en naar artikel 2.15 van de WETS.
Volgens de officier van justitie is zonder twijfel sprake van een verlengbare PIJ-maatregel, want de maatregel is opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit aan de hand van aantekeningen, welke integraal zijn overgelegd en die als bijlage aan het proces-verbaal van de zitting zullen worden gehecht. Tevens heeft de verdediging nadere stukken overgelegd, waaronder mailverkeer met het Ministerie van Justitie en met Bureau Jeugdzorg Limburg, alsmede een plan van aanpak van Bureau Jeugdzorg.
Samengevat voert de verdediging het volgende aan.
De wijze waarop het Openbaar Ministerie de PIJ-maatregel wenst uit te voeren is in strijd met de artikelen 2:11 lid 7 WETS en artikel 8 lid 4 van het Europese Kaderbesluit over de overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen zijn opgelegd. Een aangepaste sanctie mag naar de aard en de duur geen verzwaring inhouden van de in België opgelegde sanctie. Het Openbaar Ministerie handelt hiermee in strijd door een verlenging van de PIJ te vorderen. Het Openbaar Ministerie kan niet ontvangen worden in zijn vordering, althans, omdat de maatregel niet voor verlenging vatbaar is, dient deze te worden afgewezen. Er kan niet worden toegekomen aan een inhoudelijke behandeling.
Duidelijk is dat de PIJ-maatregel eindigt op [geboortedatum] 2021, dat heeft DJI in de mail van 12 mei 2021 aan de verdediging bevestigd. [verdachte] moet op deze toezegging kunnen vertrouwen. De officier van justitie gaat enerzijds ook uit van de einddatum van [geboortedatum] 2021, maar stelt anderzijds dat de maatregel voor verlenging vatbaar is. Dat is volgens de verdediging tegenstrijdig.
Het vonnis van de Belgische rechter is duidelijk: de Belgische en in het Nederlands “vertaalde” maatregel wordt verlengd……uiterlijk tot de dag waarop hij de leeftijd van 20 jaar heeft bereikt. Hoe dan ook eindigt dan de maatregel, ook na een eventuele Nederlandse verlenging. De Belgische rechter heeft geen zicht op de werking van de PIJ in Nederland.
In artikel 2:11 lid 7 WETS en artikel 8 lid 4 van het Europees kaderbesluit wordt bepaald dat enige aanpassing naar een Nederlandse regel geen verzwaring mag opleveren.
Volgens de officier van justitie heeft de Belgische rechter overwogen dat alleen wegens gebrek aan voorzieningen in België [verdachte] tot [geboortedatum] 2021 opgenomen zou blijven, als het vonnis in België uitgevoerd zou worden. De verdediging wijst er op dat het de ouders en [verdachte] waren die om een overplaatsing naar Nederland hebben gevraagd, wegens betere verlofmogelijkheden in Nederland.
Ook stelt de officier van justitie dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de mogelijkheid van verlenging open zou hebben gehouden. De verdediging stelt echter dat het gerechtshof dat niet duidelijk heeft uitgesproken en het zou ook in strijd met de WETS en het Europees Kaderbesluit zijn. Los daarvan kan het gerechtshof het Openbaar Ministerie niet aanwijzen als bevoegde instantie voor verlengingsmaatregelen, het kan alleen adviseren. Het is de Minister die beslist over de erkenning van de Belgische uitspraak met inachtneming van het oordeel van het hof. De verdediging is het eens met de officier van justitie dat als gevolg van de WETS-overdracht het Nederlandse recht geldt en dat naar Nederlandse maatstaven moet worden beoordeeld of een verlenging van de PIJ-maatregel kan, maar daarbij is er geen ruimte voor méér dan het Europees recht toestaat. Het Europese recht gaat voor en [verdachte] doet een beroep op artikel 8 lid 4 van het Kaderbesluit. Het Kaderbesluit kent de mogelijkheid om sancties naar eigen inzicht te veranderen niet. Rechters moeten er op kunnen vertrouwen dat de sanctie zoals die in een lidstaat is opgelegd, in Nederland zo goed mogelijk ten uitvoer wordt gelegd.
Dit betekent volgens de raadsman dat de beslissing dat [verdachte] op [geboortedatum] 2021 in vrijheid moet komen al is genomen en dat daarop niet terug kan worden gekomen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoet aan de wettelijke vereisten en ontvankelijk is en overweegt daartoe als volgt.
Aan [verdachte] zijn in eerdergenoemd Belgisch vonnis van 8 juli 2019 een tweetal maatregelen op grond van artikel 37§2 van de wet van 8 april 1965 opgelegd.
In de eerste plaats de maatregel van residentiële plaatsing, als bedoeld in artikel 37§2 onder 11.
Daarnaast is “
bij gebreke aan opnamemogelijkheidin België in een beveiligde, gesloten infrastructuur waar een intensieve en langdurige psychiatrische behandeling geboden wordt de maatregel van de onder toezicht plaatsing van de sociale dienst, als bedoeld in artikel 37§2 onder 2 opgelegd. Deze laatste maatregel is, met toepassing van artikel 37§3, in het vonnis in duur beperkt
tot de dag dat [verdachte] in een geschikte voorziening in Nederland kan worden opgenomenen
uiterlijk op de dag dat hij 20 jaar wordt ( [geboortedatum] 2021).
Omdat, na het oordeel van het gerechtshof en de daaropvolgende erkenningsbeslissing van de minister, de PIJ-maatregel op 4 maart 2020 is gaan lopen en [verdachte] is opgenomen in een geschikte voorziening in Nederland als hierboven genoemd, is de maatregel van onder toezichtplaatsing al beëindigd.
Het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 januari 2020 ziet enkel op de vrijheidsbenemende maatregel van residentiële plaatsing in een beveiligde gesloten infrastructuur met het oog op intensieve en langdurige psychiatrische behandeling. Die maatregel is door het hof aangepast en het hof heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Een maatregel die, indien opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, in Nederland verlengbaar is.
Gelet op de veroordeling voor verkrachting, zijnde een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, is daarom sprake is van een verlengbare PIJ.
De PIJ is weliswaar ingegaan op 4 maart 2020 en zou normaal gesproken lopen tot 4 maart 2022, maar in het licht van de discussie rondom de (eind)termijn acht de rechtbank het correct en zuiver dat de officier van justitie bij de verlengingsvordering aansluiting heeft gezocht bij de datum van [geboortedatum] 2021, om zodoende een rechterlijk oordeel over de (verdere) termijn van vrijheidsbeneming te krijgen.
De officier van justitie is gelet op vorenstaande ontvankelijk in de vordering tot verlenging.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of in dit specifieke geval tot verlenging kan worden gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in elk geval de maximering van de maatregel tot toevertrouwing aan de sociale dienst tot de leeftijd van 20 jaar als zodanig geen beletsel. Niet alleen omdat die maatregel niet de tot de PIJ aangepaste maatregel is, maar ook omdat het er voor moet worden gehouden dat die maatregel al is geëindigd door de opname van [verdachte] in Nederland.
Ook is geen sprake van verzwaring van de maatregel in strijd met het kaderbesluit en de WETS.
De verdediging heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de PIJ niet verlengd kan worden gesteld dat het Kaderbesluit de mogelijkheid om sancties naar eigen inzicht te veranderen niet kent en dat rechters in de lidstaten van de EU erop moeten kunnen vertrouwen dat de sanctie zoals die in een lidstaat is opgelegd, in Nederland zo goed mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank ziet daarin geen strijd en constateert dat in de Belgische vonnissen zelfs uitdrukkelijk aansluiting wordt gezocht bij de Nederlandse mogelijkheid van de PIJ-maatregel.
De Belgische rechter overweegt namelijk dat een dergelijke behandeling tot op heden niet wordt aangeboden in België, maar dat dat wel het geval is in Nederland, mogelijk in de instelling Icarus in Cadier en Keer dan wel in Den Hey-Acker in Breda. Bij gebreke van een soortgelijke sanctie in België en de mededeling van de Belgische rechter dat een dergelijke sanctie in België niet wordt aangeboden, kan dan ook niet gesproken worden over een verzwaring van de sanctie.
Resteert de vraag of verlenging in strijd komt met enige toezegging/opgewekt vertrouwen met betrekking tot de duur/einde van de maatregel. De rechtbank beantwoordt die vraag eveneens ontkennend.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzondere en niet alledaagse zaak, waarin vooral de duur van de vrijheidsbeneming waarin [verdachte] zich nu bevindt centraal heeft gestaan. Dat heeft tot de situatie geleid dat bij alle betrokkenen veel onduidelijkheid is ontstaan over de duur van de vrijheidsbeneming.
Anders dan de verdediging stelt, is niet gebleken van enige toezegging, noch van het ministerie noch van de officier van justitie, dat de vrijheidsbeneming van [verdachte] op [geboortedatum] 2021 definitief zou eindigen.
Van het begin af aan, en dus ook bij (het verzoek om) overdracht, is duidelijk geweest blijkens de vonnissen, dat de Belgische rechter heeft geoordeeld dat [verdachte] intensieve en langdurige behandeling moest krijgen, zoals bijvoorbeeld in een PIJ-maatregel die in Nederland te realiseren is.
Hetgeen de verdediging tot slot heeft aangevoerd ten aanzien van het ontbreken van een aanwijzingsbevoegdheid van het hof, berust op een verkeerde lezing van ‘s Hofs oordeel. Het hof adviseert immers de Minister om de officier van justitie in het arrondissementsparket Limburg en de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, als bevoegde instanties aan te wijzen om een (eventuele) vordering tot verlenging van de maatregel in te dienen respectievelijk te beoordelen.
Nu de rechtbank positief heeft geoordeeld over de ontvankelijkheid van de verlengingsvordering en de mogelijkheid tot verlenging, zal zij hierna inhoudelijk beoordelen of dat ook moet gebeuren

4.Inhoudelijk

4.1.
Het standpunt van de inrichting
De inrichting adviseert een verlenging van de PIJ voor de maximale duur te weten twee jaar. In dit advies van de inrichting is, kort samengevat, het volgende gesteld.
Op 4 maart 2020 is [verdachte] in Den Hey-Acker geplaatst nadat de Belgische straf was omgezet in een PIJ-maatregel. [verdachte] is aanvankelijk binnengekomen in een reguliere kort-verblijfgroep. Als blijkt dat er onrust in het team ontstaat, waarbij de houding en het gedrag van [verdachte] een ontwrichtende werking hebben op het team, wordt besloten tot ITA-plaatsing, waarna een observatieplaatsing in Teylingereind volgt.
In het verslag van het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van de observatieafdeling Teylingereind van 28 januari 2021, waarnaar door de inrichting verwezen wordt en dat zich bij de stukken bevindt, komen de GZ-psycholoog M.D. Beijer-Holman en de Kinderpsychiater dr. R.F. Ferdinand tot de conclusie dat er bij [verdachte] sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een narcistische persoonlijkheidsstoornis, en een hoge mate van psychopathie en borderline persoonlijkheidskenmerken.
Dit vraagt volgens de onderzoekers om een intensieve en langdurige behandeling in een zeer gestructureerde omgeving. Eveneens wordt er geconcludeerd dat het risico van (seksueel) gewelddadig gedrag hoog is. De onderzoekers achten het waarschijnlijk dat [verdachte] er in de afgelopen periodes in geslaagd is de situatie naar zijn hand te zetten door te manipuleren en zich aan behandeling te onttrekken. De door de onderzoekers geadviseerde behandeling kan gelet op de ernst van de psychopathologie, ernstige persoonlijkheidsstoornis, ontbreken van ziekte-inzicht en intrinsieke behandelmotivatie, in combinatie met de lange te verwachten behandelduur en de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau, slechts in het volwassen-circuit, zoals een tbs-kliniek vormgegeven worden.
De instelling stelt dat uit het klinisch multidisciplinair onderzoek volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en de maatregel van bescherming als weinig op het moment dat de huidige maatregel per direct beëindigd zal worden. Het recidiverisico op een nieuw zedendelict wordt als hoog beoordeeld. De kernproblematiek van [verdachte] wordt grotendeels gekleurd door de hoge mate van psychopathie.
Behandelingsinterventies dienen gericht te zijn op het verwerken van eventuele traumata, op het versterken van zijn eigen identiteit en het ontwikkelen van een meer positief zelfbeeld en sterkere persoonlijkheid. Er worden diverse therapieën geadviseerd, waaronder cognitieve gedragstherapie en behandeling gericht op verslaving. Deze intensieve en langdurige behandeling dient plaats te vinden in een zeer gestructureerde omgeving, waarbij de therapeuten bedacht dienen te zijn op het splitsende en manipulatieve gedrag van [verdachte] . Een ambulante behandeling zal niet toereikend zijn gezien het ontbreken van een structurele omgeving die [verdachte] constant begeleidt en die opgewassen is tegen zijn problematiek.
Gezien het bovenstaande en het advies van de therapeuten alsmede de huidige fase van het behandeltraject, waarin onvoldoende diagnostische duidelijkheid is verkregen rond de delictgerelateerde recidive-risico’s en gezien het feit dat er nog geen behandelingsinterventies zijn gestart, adviseert de JJI de verlenging met de maximale duur van twee jaar.
Ter zitting heeft de getuige-deskundige de heer [naam behandelcoördinator] aangevuld dat [verdachte] na binnenkomst op de ITA afdeling in de JJI Lelystad, met één op één begeleiding, zich goed heeft geschikt naar de kaders die de JJI hem biedt. De JJI heeft [verdachte] aangemeld voor delict-analyse, omdat men daar scherper zicht op wilde hebben. Na twee maanden in de instelling werd echter duidelijk dat de huidige maatregel, behoudens verlenging, zou eindigen op [geboortedatum] 2021. Daarna heeft de instelling niet meer ingestoken op behandeling, maar voornamelijk gekeken welke mogelijkheden er zouden zijn als de PIJ niet zou worden verlengd en hoe de ambulante behandeling er uit zou moeten zien. De JJI heeft diverse instanties benaderd, maar niemand ziet enige mogelijkheid in het vrijwillige kader.
Als de PIJ zou worden verlengd, gaat de JJI zo snel mogelijk starten met behandeling; als de PIJ niet wordt verlengd, zullen er toch stappen genomen moeten worden door instanties zoals het Veiligheidshuis.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Er is sprake van een hoog recidiverisico indien de maatregel per direct wordt beëindigd. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid is in het geding als er geen verlenging van de maatregel volgt. De verlenging is ook in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] waardoor er uiteindelijk een geschikte behandeling kan plaatsvinden. Ook is dus voldaan aan de tweede voorwaarde voor verlenging van de maatregel. In alle rapportages en adviezen wordt geconstateerd dat een langdurige intensieve behandeling nodig is gericht op het ontwikkelen van een meer positief zelfbeeld en sterkere persoonlijkheid. Dit is ook overeenkomstig de uitspraak van de Belgische rechter.
Deze behandeling is [verdachte] in de afgelopen jaren (nog) niet geboden. Het is belangrijk dat [verdachte] de hulp krijgt die hij nodig heeft. De officier van justitie heeft begrepen van het Veiligheidshuis dat gezien de complexe problematiek van [verdachte] veel gerichte hulpverlening nodig is. Er is geen instelling die in het vrijwillig kader hem een passend hulpverleningstraject kan en wil bieden. Daarnaast is er dan ook sprake van een beperking op financieel gebied. De hulp die [verdachte] nodig heeft, zal niet in zijn directe woonomgeving te vinden zijn zodat er problemen zijn met de financiering door de gemeente, indien behandeling in een vrijwillig kader dient plaats te vinden. Alleen als de behandeling onder PIJ en WVGGZ valt, is de financiering geen probleem.
Uit overleg met Radix is gebleken dat WVGGZ geen haalbare kaart is. Radix onderzoekt de mogelijkheden van de Rooyse Wissel. Radix zelf kan [verdachte] niets bieden.
Het Veiligheidshuis heeft van alles geprobeerd, maar in het vrijwillig kader is er geen oplossing.
De officier van justitie persisteert bij haar vordering tot verlenging van de PIJ.
De officier van justitie verzoekt bij vervroeging uitspraak te doen, nu, zonder verlenging, de maatregel eindigt op [geboortedatum] 2021.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
Hoewel de verdediging in eerste instantie meent dat de PIJ maatregel niet verlengbaar is, wijst de verdediging op het volgende indien de rechtbank wel zou toekomen aan de inhoudelijke behandeling. In de rapportage van de JJI Lelystad adviseert men tot verlenging van de PIJ-maatregel. Er wordt gesteld dat er in een vrijwillig kader of ambulant geen mogelijkheden voorhanden zijn. De raadsman heeft echter de beschikking over een plan van Bureau Jeugdzorg, dat hij ter zitting overlegt, waarin de mogelijkheid tot ondersteuning en begeleiding van [verdachte] buiten de JJI wordt beschreven.
Een verlenging van de PIJ is niet proportioneel, subsidiair en doelmatig. Daarbij wijst de verdediging op het feit dat [verdachte] al jaren vastzit en er in al die jaren geen passende behandeling heeft plaatsgevonden. Hij is nooit behandeld waarvoor hij is veroordeeld. Ook nu geven de instanties geen thuis, onder andere vanwege mogelijke financieringsproblemen. Bureau Jeugdzorg Limburg ziet echter nog wel mogelijkheden voor begeleiding van [verdachte] buiten de PIJ. BJZ vindt behandeling nodig ook omdat [verdachte] een deel van zijn leven heeft gemist, hij niet is behandeld en niet heeft geleerd hoe hij als volwassene sociaal en maatschappelijk moet re-integreren. [verdachte] is in gesprek gegaan met het Veiligheidshuis en met Bureau Jeugdzorg Limburg. Er zijn plannen gemaakt, [verdachte] heeft ook zelf plannen gemaakt en hij staat open voor hulp van de reclassering of anderszins. Dat is verantwoord gedrag. Daarbij past geen verlenging van de PIJ-maatregel. Ook op deze basis zou de maatregel niet kunnen worden verlengd. Subsidiair wordt gevraagd om de PIJ voorwaardelijk te beëindigen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Een verlenging van de PIJ-maatregel is op grond van artikel 6:6:31, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. Een dergelijke situatie doet zich op dit moment niet voor, zodat een verlenging, gelet op de termijn, mogelijk is.
Ingevolge artikel 6:6:31, derde lid Wetboek van Strafvordering juncto artikel 77s, eerste lid, sub b en c, van het Wetboek van Strafrecht, kan de PIJ-maatregel slechts worden verlengd indien de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarnaast dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van die maatregel te eisen en dient te maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Aan deze drie voorwaarden moet worden voldaan om tot een verlenging van de maatregel te kunnen komen.
Uit het verlengingsadvies en wat ter terechtzitting is besproken blijkt dat een verlenging van de maatregel noodzakelijk is. [verdachte] is veroordeeld voor verkrachting, een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Er zijn zeer grote zorgen over [verdachte] . Bij [verdachte] is er sprake van een forse psychopathische- en persoonlijkheidsproblematiek, waarvoor een langdurige intramurale therapeutische behandeling nodig is. Ook wordt gesproken over eventuele middelenproblematiek.
De deskundigen hebben vastgesteld dat er een groot risico is op recidive en er wordt geconstateerd door alle betrokkenen, dat de voor [verdachte] noodzakelijk therapie nog niet (voldoende) is gestart. Alle betrokkenen zien in dat hulpverlening voor [verdachte] op dit moment noodzakelijk is en de noodzaak daarvan staat dan ook niet ter discussie. Wel wordt er verschillend gedacht over het kader waarin dit dient plaats te vinden. De verdediging geeft aan dat de hulpverlening ook in het ambulante kader kan plaatsvinden. De rechtbank is echter van oordeel dat, gezien de problematiek en de door de onderzoekers gestelde hoge mate van recidive-risico, met zelfs het advies van intramurale behandeling met een maximaal beveiligingsniveau, zoals een tbs-kliniek, hiervan geen sprake kan zijn. De veiligheid van anderen kan met een dergelijk hoog recidiverisico en een dergelijke mate van problematiek niet in een ambulante setting worden gewaarborgd. Nog los daarvan is er geen sprake van geschikte hulpverlening buiten het kader van de PIJ-maatregel. Alle geraadpleegde instanties geven aan, gezien de problematiek van [verdachte] , een behandeling in het vrijwillig kader niet te kunnen leveren. Weliswaar legt de verdediging een plan van aanpak over van Bureau Jeugdzorg dat aangeeft zich te willen inzetten om juiste hulpverlening te bieden aan [verdachte] , maar ook daarin wordt geconstateerd dat [verdachte] niet de vaardigheden heeft om leeftijdsadequaat in de samenleving te functioneren. BJZ geeft aan het plan van aanpak te hebben opgesteld voor het geval [verdachte] vrijkomt, waarbij het zich genoodzaakt voelt zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. Dit omdat als besloten wordt dat de PIJ van [verdachte] niet zou worden verlengd de problematiek van [verdachte] te groot is en er teveel risico’s zijn is om [verdachte] zonder hulp en sociaal vangnet aan de maatschappij te laten deelnemen. Daarin leest de rechtbank zeker niet de conclusie van de verdediging dat Bureau Jeugdzorg aan zou geven dat een verlenging van de PIJ maatregel niet nodig zou zijn. Integendeel.
Naar de rechtbank aannemelijk is geworden, is een periode van nog zeker twee jaar noodzakelijk voor de verdere behandeling.
Gevolg gevend aan het bepaalde in artikel 6:6:31, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank aangeven wanneer de onvoorwaardelijke maatregel eindigt. De maatregel zal met ingang van [geboortedatum] 2021 worden verlengd met twee jaren en zal derhalve in beginsel eindigen op [geboortedatum] 2023.
Daarbij rest de vraag waar deze maatregel moet worden ten uitvoer gelegd. Volgens de rapportage van Teylingereind kan de door haar voorgestelde behandeling – voor zover bij onderzoekers bekend – slechts worden vormgegeven in een tbs kliniek. Ter zitting is hieromtrent door geen van partijen iets gesteld. Sterker nog, in de brief van Pluryn, van 6 juli 2021 wordt hieromtrent niets aangegeven. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de maatregel ten uitvoer gelegd kan worden in een jeugdinrichting en zal (vooralsnog) niet anders adviseren.
De rechtbank zal gelet op vorenstaande de vordering van de officier van justitie toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering toe en verlengt de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor [verdachte] met twee jaren, zodat de onvoorwaardelijke maatregel - zonder tussenkomst van een situatie als bedoeld in artikel 6:2:22, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en behoudens verdere verlenging - zal eindigen op [geboortedatum] 2023.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.J.M. van den Acker (voorzitter), mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. M.I.J. Hegeman, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J. de Looff-Pranger, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 augustus 2021.
Zijnde mr. C.J.M. van den Acker buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen