In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Limburg op 22 september 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis dat op 11 augustus 2021 was gewezen. De eiseres, Milieutechnisch Adviesbureau Heel B.V. (MAH), verzocht de rechtbank om toestemming voor tussentijds hoger beroep, omdat zij zich niet kon verenigen met het tussenvonnis waarin het debat over de causaliteit en de omvang van de schade was heropend. MAH stelde dat als zij in hoger beroep zou winnen, de bewijsopdracht die aan de gedaagde was verstrekt niet meer opportuun zou zijn. De gedaagde, een besloten vennootschap gevestigd te Stein, maakte bezwaar tegen het verzoek van MAH, omdat zij vreesde dat een tussentijds hoger beroep de procedure zou vertragen en onnodige kosten met zich mee zou brengen.
De rechtbank oordeelde dat MAH haar verzoek tijdig had ingediend en dat er nog proceshandelingen moesten plaatsvinden na het tussenvonnis. De rechtbank erkende het risico dat de proceskosten onnodig zouden toenemen als het gerechtshof tot andere oordelen zou komen dan de rechtbank in het tussenvonnis. De bezwaren van de gedaagde werden als onvoldoende ter afwijzing van het verzoek van MAH beschouwd. Daarom besloot de rechtbank om het verzoek tot tussentijds hoger beroep toe te staan en de zaak naar de parkeerrol te verwijzen, met de mogelijkheid om de procedure te hervatten zodra de meest gerede partij een afschrift van het eindarrest had overgelegd.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat tegen het tussenvonnis van 11 augustus 2021 tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld, en de zaak is verwezen naar de parkeerrol met een aanhouding van verdere beslissingen.