ECLI:NL:RBLIM:2021:7163

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
C/03/283706 / HA ZA 20-518
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake arbeidsovereenkomst en vertrekvergoeding tussen eiser en CAMPUS HEERLEN MANAGEMENT & DEVELOPMENT B.V.

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 1 september 2021 een vonnis gewezen in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaten mrs. K. van Kranenburg en R. van Egdom, en gedaagde CAMPUS HEERLEN MANAGEMENT & DEVELOPMENT B.V. (CMD), vertegenwoordigd door advocaat mr. G.W. van der Voet. Eiser vorderde een contractuele beëindigingsvergoeding van € 62.500,- bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente, alsook buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Eiser stelde dat hij bij CMD in dienst was getreden met een arbeidsovereenkomst die een ontslagvergoeding van maximaal € 75.000,- bij vertrek na vijf jaar omvatte. Hij betoogde dat deze vergoeding ook verschuldigd was bij vrijwillig ontslag binnen vijf jaar, wat CMD betwistte. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende bewijs moest leveren voor zijn stelling dat de beëindigingsvergoeding ook bij kortere dienstverbanden verschuldigd was. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering, waarbij eiser de mogelijkheid kreeg om bewijsstukken of getuigen te overleggen. De rechtbank benadrukte dat de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht tot 1 december 2015 was ingegaan, en dat de beëindigingsvergoeding op basis van hele jaren moest worden berekend. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door eiser over de bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/283706 / HA ZA 20-518
Vonnis bij vervroeging van 1 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mrs. K. van Kranenburg en R. van Egdom,
tegen
CAMPUS HEERLEN MANAGEMENT & DEVELOPMENT B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde (hierna “CMD”),
advocaat mr. G.W. van der Voet.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 33 producties;
  • de conclusie van antwoord met drie producties;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 juli 2021.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
CMD is een op 31 juli 2015 (productie 3 antwoord) in samenwerking tussen de provincie Limburg, APG-Groep N.V. en de Universiteit Maastricht opgerichte vennootschap. Al voor de oprichting van CMD zijn er sollicitatiegesprekken gehouden met [eiser] gericht op indiensttreding van [eiser] bij CMD als [functie 1] .
2.2
In het kader van de toekomstige indiensttreding van [eiser] bij CMD, is hij met ingang van 1 juli 2015 in dienst getreden van de Universiteit Maastricht (hierna ook “UM). Het dienstverband met UM is aangegaan “tot 1 december 2015, of zoveel eerder dan de oprichting van CMD B.V. een feit is” (productie 1 dagvaarding).
2.3
Het als productie 8 bij dagvaarding overgelegd e-mailbericht van [contractonderhandelaar] (één van de contractonderhandelaars) van de provincie Limburg (nr. 19 conclusie van antwoord) aan [eiser] van 27 maart 2015 houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Eerst maar eens het WNT(noot Rb: Wet Normering Topinkomens
) kader. Omdat twee van de drie partners hieraan gebonden zijn, is dit politiek een hard kader. (…)
We willen wel ruimte zoeken.
Dat leidt tot het volgende voorstel:
(…)
  • vertrekpremie, gestaffeld op te bouwen met € 15.000 per jaar tot een max. van € 75.000, uit te keren na 5 jaar of evenredig bij eerder vertrek.
  • (…)”.
2.4
Het op 27 maart 2015 door [eiser] gegeven antwoord (productie 9 dagvaarding) op het e-mailbericht genoemd in rov. 2.3 houdt in, voor zover van belang:
“(…)
● Vertrekpremie: prima, helder moet uiteraard wèl zijn (en dus vastgelegd worden) dat er niet persé na 5 jaar al vertrokken hoeft te worden (mede gezien het contract voor onbepaalde tijd en de afspraken die er al tussen de founding fathers liggen voor de tijdsperiode voor de komende 10 jaar) maar dat de pot wel na 5 jaar beschikbaar komt. Dus ook dit moet goed geformuleerd worden, maar intentie prima.
(…)”.
2.5
Het op 28 maart 2015 door [contractonderhandelaar] gegeven antwoord (productie 10 dagvaarding) op het e-mailbericht genoemd in rov. 2.4 houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Op al jouw vraagpunten kan ik positief reageren.
(…)
  • inderdaad contract voor onbepaalde tijd. Materieel is het eigenlijk een soort bindingspremie.
  • (…)”.
2.6
Het bij e-mailbericht van 2 april 2015 door [contractonderhandelaar] aan [eiser] gestuurde voorstel arbeidsvoorwaarden [functie 2] (productie 11 dagvaarding) houdt in, voor zover van belang:

3.12 Ontslagvergoeding
De [functie 2] / [functie 1] van CMD B.V. ontvangt een ontslagvergoeding met een maximum van € 75.000,— bij een vertrek na vijf jaar, te rekenen vanaf de 1e dag van indiensttreding bij CMD B.V. De ontslagvergoeding wordt gestaffeld opgebouwd te weten € 15.000,-- per jaar. Mocht de [functie 2] / [functie 1] langer in dienst blijven van CMD B.V. dan 5 jaar dan zal de ontslagvergoeding nooit meer bedragen dan € 75.000,--.”.
2.7
Bij e-mailbericht van 6 april 2015 van [eiser] aan [contractonderhandelaar] stuurt [eiser] het in rov. 2.6 genoemde voorstel retour met een aantal aanvullingen en hier en daar een wijziging (productie 12 dagvaarding). Volgens [eiser] moet het artikel betreffende de ontslagvergoeding als volgt luiden:

3.12 Ontslagvergoeding
De [functie 2] / [functie 1] van CMD B.V. ontvangt een ontslagvergoeding met een maximum van € 75.000,— bij een vertrek na vijf jaar, te rekenen vanaf de 1e dag van indiensttreding bij CMD BV. De ontslagvergoeding wordt gestaffeld opgebouwd en uitbetaald op de eerste t/m vijfde verjaardag van indiensttreding, te weten € 15.000,-- per jaar. Mocht de [functie 2] / [functie 1] langer in dienst blijven van CMD B.V. dan 5 jaar dan zal de ontslagvergoeding nooit meer bedragen dan € 75.000,--.”.
In de tekst van dit artikel 3.12 heeft [eiser] doorgestreept de zin “
Mocht de [functie 2] eerder vertrekken dan na 5 jaar dan zal de ontslagvergoeding niet meer bedragen dan de dan toe opgebouwde vergoeding”, welke zin niet is opgenomen in het voorstel zoals is vermeld in rov. 2.6.
Als toelichting heeft [eiser] in de kantlijn opgemerkt: “
Ik stel voor uitbetaling per jaar te doen. Als we het gaan opbouwen, moeten we weer allerlei garanties afspreken voor het geval de BV eerder op zou houden te bestaan.”.
2.8
Bij e-mailbericht van [ naam onderhandelaar UM 1] (UM, kennelijk namens CMD ook bij de onderhandelingen betrokken) van 17 april 2015 aan [eiser] (productie 16 dagvaarding) ontvangt [eiser] als bijlage bij dat bericht een nieuw voorstel arbeidsovereenkomst. De tekst van het nieuwe voorstel is door geen der partijen overgelegd.
2.9
Bij e-mailbericht van [eiser] aan [ naam onderhandelaar UM 1] van 17 april 2015 (productie 17 dagvaarding) beantwoordt [eiser] het in rov. 2.8 genoemde bericht voor zover van belang als volgt:

Dank voor het toezenden van bijgaand stuk. Ik zie inderdaad dat de door mij gemaakte opmerkingen (grotendeels) verwerkt zijn. (…) Wèl drie algemene opmerkingen:
(…)
● v.w.b. de ontslagvergoeding: ik stel voor dat jullie daar nog even samen over praten.
het wordt nu zonder verdere toelichting door de UM van tafel geveegd, dat is misschien iets te kort door dc bocht. Daar komt namelijk een ander punt bij: het is zeker niet de bedoeling om de 75k pas na een langere periode dan 5 jaar uit te betalen. Het moet immers geen driver zijn om na 5 jaar ontslag te nemen maar we gaan er nu van uit dat we ook na die 5 jaar nog steeds samen enthousiast verder willen. Daar is in de huidige versie onduidelijkheid over en daar moet dus aanvullende tekst voor komen. en vervolgens vraag je je dan af wat het bezwaar tegen de jaarlijkse betaling zou zijn. desnoods op een geblokkeerde rekening bijvoorbeeld die alleen in bijzondere gevallen vrijkomt? enfin, dit behoeft nog wat verder werk denk ik.
(…)”.
Het hiervoor in het e-mailbericht van [eiser] genoemde “bijgaand stuk” is door geen der partijen overgelegd.
2.1
Het e-mailbericht van 23 april 2015 (productie 18 dagvaarding) van [eiser] aan [naam onderhandelaar UM 2] (UM en ook voor CMD betrokken bij de contractonderhandelingen; zie nr. 19 conclusie van antwoord) houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Subject: FW: Aanbod
Hi [naam onderhandelaar UM 2] ,
Ter info (ik zal het ook bij [ naam onderhandelaar UM 1] aanzwengelen): je ziet in de mail van [contractonderhandelaar] staan “€ 75.000, uit te keren na 5 jaar of evenredig bij eerder vertrek” en als ik er dan nog een vraag over stel, krijg ik als antwoord “inderdaad contract voor onbepaalde tijd. Materieel is het eigenlijk een soort bindingspremie.”
2.11
Het op 24 april 2015 door [naam onderhandelaar UM 2] gegeven antwoord (ook productie 18 dagvaarding) op het e-mailbericht genoemd in rov. 2.10 houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Onderwerp: RE: Aanbod
(…)
Inderdaad het staat er zwart op Wit. En hoewel het niet de oorspronkelijke bedoeling was wil ik zeggen: een man en man, een woord een woord!
We zetten het dus zo om dat je de 75.000€ na ommekomst van 5 jaar uitbetaald krijgt.”.
2.12
Het namens CMD op 29 april 2015 ondertekende stuk (productie 4 dagvaarding) bevat onder 1 de uitgangspunten bestuur CMD, onder 2 de systematiek van de WNT en onder 3 de arbeidsvoorwaarden [functie 2] / [functie 1] CMD. Onder “2 systematiek WNT” is vermeld, voor zover relevant:

Een ontslagvergoeding wordt niet opgeteld bij de bezoldiging en wordt apart vermeld in de verslaglegging. Een ontslag vergoeding mag niet meer bedragen dan de bezoldiging over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband met een maximum van € 75.000,-. Dit geldt bij zowel onvrijwillig als vrijwillig ontslag. Bij een parttime dienstverband, geldt het maximum naar rato van de omvang van het dienstverband.”
Het onder “3 Arbeidsvoorwaarden [functie 2] / [functie 1] CMD B.V.” opgenomen art. 13 luidt als volgt:

3.12 Ontslagvergoeding
De [functie 2] / [functie 1] van CMD B.V. ontvangt een ontslagvergoeding met een maximum van € 75.000,— bij een vertrek na vijf jaar, te rekenen vanaf de 1e dag van indiensttreding bij CMD BV. De ontslagvergoeding wordt gestaffeld opgebouwd te weten € 15.000,-- per jaar. Mocht de [functie 2] / [functie 1] langer in dienst blijven van CMD B.V. dan 5 jaar dan zal de ontslagvergoeding nooit meer bedragen dan € 75.000,--. Vanaf 5 jaar na datum indiensttreding bestaat de mogelijkheid om de vergoeding op verzoek van de [functie 2] / [functie 1] uit te laten betalen.”.
De laatste volzin van dit artikel ontbrak in de tekst van art. 3.12 zoals is vermeld in rov. 2.6. Verder is de tekst gelijk aan de tekst in rov. 2.6.
2.13
De door CMD als werkgever en [eiser] als werknemer op 14 april 2016 ondertekende arbeidsovereenkomst (productie 5 dagvaarding), waarop is vermeld “
5e concept d.d. 11 februari 2016”, houdt onder meer in:
“(…)
i.
i) de heer (…) [eiser] in afwachting van de oprichting van CMD BV een (tijdelijk) dienstverband is aangegaan met de Universiteit Maastricht (…)
Artikel 1 Aanvang, duur en opzegging (…)
1 De werknemer treedt met ingang van 1 december 2015 voor onbepaalde tijd in dienst van CMD BV (…)
Artikel 13 Ontslagvergoeding
1 De [functie 2] / [functie 1] van CMD BV ontvangt een ontslagvergoeding met een maximum van € 75.000-- bij een vertrek na vijf jaar, te rekenen vanaf de 1e dag van indiensttreding bij CMD BV. De ontslagvergoeding wordt gestaffeld opgebouwd te weten € 15.000-- per vol jaar dienstverband.
2 Mocht de [functie 2] / [functie 1] langer in dienst blijven van CMD BV dan 5 jaar dan zal de
ontslagvergoeding nooit meer bedragen dan € 75.000,--.
3 Vanaf 5 jaar na datum indiensttreding bestaat de mogelijkheid om de vergoeding op verzoek van de [functie 2] / [functie 1] uit te laten betalen.
4 Met ingang van 1-7-2015 geldt bij beëindiging krachtens opzegging door de werkgever de
zogenaamde transitievergoeding. Partijen komen nadrukkelijk overeen dat de [functie 1] geen aanspraak heeft op én de transitievergoeding én de contractueel overeengekomen beëindigingsvergoeding. Deze beide vergoedingen bij einde dienstverband cumuleren niet.
(…)”.
2.14
[eiser] heeft ontslag genomen met ingang van 1 september 2019. Op zijn verzoek tot uitbetaling van de in art. 13 Arbeidsovereenkomst neergelegde vergoeding heeft CMD negatief gereageerd.
2.15
De door [contractonderhandelaar] op 6 november 2020 ondertekende en als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde verklaring houdt in, voor zover relevant:
“(…)
- Voor mij was het vertrekpunt van de verkenning van de ontslagvergoeding zonder meer het verminderen van de kloof tussen het “oude” salaris van [eiser] en zijn nieuwe WNT-gebonden arbeidsvoorwaarden.
- In mijn herinnering is daaraan in de loop van het proces steeds sterker het element van de binding aan toegevoegd als legitimatie voor de ontslagvergoedingsregeling. Op dat punt heb ik eveneens [naam 1] (noot rechtbank: vermoedelijk de in nr. 15 conclusie van antwoord genoemde gedeputeerde
) geraadpleegd. Hij kende geen twijfel daarover: “Voor ons als aandeelhouders werd een dergelijke vormgeving van een ontslagvergoeding alleen door het bindingskarakter gerechtvaardigd” De oprichters van CMD hadden de wens [eiser] in ieder geval minimaal 5 jaar aan CMD te binden. CMD moest namelijk nog worden opgebouwd en dat vereiste toch een commitment van enkele jaren. De oprichters wilden niet het risico lopen dat een man als [eiser] – met zo’n groot netwerk – snel weer bij CMD zou vertrekken.
4. Conclusie
Uit de door [eiser] bij de dagvaarding gevoegde e-mailcorrespondentie en conceptvoorstellen en uit de herinneringen die deze bij mij oproepen, kan ik niet afleiden dat aandeelhouders/CMD met de uiteindelijke ontslagvergoedingsregeling zoals opgenomen
in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst van [eiser] , hebben beoogd overeen te
komen dat [eiser] bij een eerder vertrek op eigen initiatief een pro rato deel van
de ontslagvergoeding zou meekrijgen. Niet alleen volgt dit niet uit de tekst van dit beding,
het stemt ook niet overeen met de uitdrukkelijke wens van de oprichters van CMD – waaronder met name de UM – om [eiser] gedurende de eerste vijf jaar aan zich
te binden. Ik kan mij tot slot ook niet herinneren dat [eiser] hier ooit expliciet
om heeft gevraagd. Hij heeft juist steeds aangegeven ervan uit te gaan na vijf jaar nog
gewoon bij CMD werkzaam te zijn.”.
2.16
De door [naam onderhandelaar UM 2] op 11 november 2020 ondertekende en als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde verklaring houdt in, voor zover relevant:
“(…)
• Er was de founding fathers zeer veel aan gelegen om de toekomstige CEO van CMT (de rechtbank leest “CMD
”) voor langere tijd aan zich te binden om het initiatief duurzaam van de grond te krijgen.
• Ik herinner mij dat de founding fathers (citaat van [naam 2] :) “met meel in de mond” met een zulke ontslagvergoeding akkoord gingen, wanneer deze ook als bindingspremie zou dienen. De ontslagvergoeding werd een tweesnijdend zwaard: het was een incentive voor [eiser] om minstens 5 jaar te blijven (immers dan was een vergoeding opgebouwd van 75 k€ die dan ook kon worden uitbetaald). Het was voor de founding fathers een manier om de inkomenskloof te overbruggen op het moment dat [eiser] minstens 5 jaar in dienst bleef.
• Er werd daarom afgesproken om een ontslagpremie op te bouwen over een periode van 5 jaar tot een maximum van 75 k. Op die manier ontstond er immers voor [eiser] een incentive om minstens 5 jaar te blijven, een tijd die cruciaal werd geacht om het initiatief van de grond te krijgen. Aangezien ook [eiser] op dat moment de vaste overtuiging had om minstens 5 jaar te blijven en naar alle waarschijnlijkheid ook langer ging hij daarmee akkoord.
• Er kwam vervolgens nog een eis op tafel: na afronding van het 5e jaar wilde [eiser] de vergoeding kunnen afroepen. Daartoe is in het uiteindelijke dienstverband dan ook een passage over opgenomen: “Vanaf 5 jaar na datum indiensttreding bestaat de mogelijkheid om de vergoeding op verzoek van de [functie 2] / [functie 1] uit te laten betalen”. Op die manier is dus invulling gegeven aan mijn email bericht van 24 april 2015 waarin ik schreef: “We zetten het dus zo om dat je de 75.000€ na ommekomst van 5 jaar uitbetaald krijgt”.
• Als het over een “eerder vertrek” ging tijdens de onderhandelingen ging het altijd om een
vangnet wanneer de founding fathers het initiatief CMD zouden beëindigen.
• Bij de uitwerking van de arbeidsvoorwaarden in contractvorm wilde [eiser] regelen dat hij de ontslagvergoeding gedurende 5 jaren jaarlijks uitbetaald zou krijgen. Ik herinner mij dat de founding fathers hier fel op tegen waren. Dit zou immers de hele opzet gezien van de kant van de werkgever te niet doen. Van die kant was het nl juist een bindingspremie om de kandidaat minstens 5 jaar te binden. De incentive was nu juist dat deze vergoeding pas na 5 jaar beschikbaar zou komen.
Conclusie
Niets wat ik in herinnering heb of uit de complete stukken kan afleiden duidt er voor mij op dat de founding fathers en destijds ook [eiser] iets anders bedoeld hebben dan dat uitbetaling van een gestaffeld op te bouwen ontslagvergoeding voor [eiser] pas uitbetaald zou worden:
• na afronding van het 5e dienstjaar of
• bij tussentijds ontslag door de werkgever.”.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, CMD veroordeelt tot betaling:
I. aan [eiser] van de contractuele beëindigingsvergoeding door [eiser] begroot op € 62.500,- bruto te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
II. van de buitengerechtelijke kosten volgens rapport BGK Integraal te weten € 10.000,- exclusief 5% kantoorkosten en 21% btw, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
III. van de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij voordat hij in dienst trad bij de UM en vervolgens CMD, een goed betaalde baan had. Bij de bespreking met CMD van zijn arbeidsvoorwaarden was dan ook een belangrijk onderwerp de compensatie van zijn inkomensachteruitgang. Die achteruitgang werd (mede) veroorzaakt omdat CMD zich wilde houden aan de WNT-normen. Volgens [eiser] is de in art. 13 Arbeidsovereenkomst opgenomen ontslagvergoeding, een (gedeeltelijke) compensatie van het salarisverschil tussen zijn oude baan en de baan bij CMD. Met art. 13 Arbeidsovereenkomst werd een beëindigingsvergoeding opgebouwd, die ook zou worden uitbetaald als [eiser] vrijwillig ontslag zou nemen bij een kortere duur van de overeenkomst dan vijf jaar. Eén en ander was zo mondeling overeengekomen, maar is niet voldoende duidelijk in de ondertekende arbeidsovereenkomst verwoord. Omdat ook de periode die hij werkzaam was bij UM moet worden meegenomen, heeft te gelden dat hij werknemer is geweest bij CMD van 1 juli 2015 tot 1 september 2019. Hij heeft dus recht op 4 jaar x € 15.000,- plus, gelet op de maanden juli en augustus 2019, 1/6de deel van € 15.000,-.
3.2
CMD is van mening dat art. 13 Arbeidsovereenkomst niet van toepassing is bij door de werknemer genomen vrijwillig ontslag binnen vijf jaar na ingang van de arbeidsovereenkomst. De ontslagvergoeding had als doel dat [eiser] zich minstens vijf jaar zou verbinden aan CMD, en daarom is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst minimaal vijf jaar moest duren voordat aanspraak kon worden gemaakt op de vergoeding. Partijen hebben verder afspraken gemaakt op basis van hele jaren, zodat indien een deel van een jaar is gewerkt, er geen bedrag evenredig bedrag valt uit te keren. Tenslotte neemt [eiser] ten onrechte 1 juli 2015 als aanvangsmoment van de arbeidsovereenkomst. Dat is onjuist omdat partijen de op 14 april 2016 ondertekende arbeidsovereenkomst willens en wetens terugwerkende kracht hebben gegeven tot 1 december 2015.

4.De beoordeling

4.1
De stelling van [eiser] dat partijen een uit te keren beëindigingsvergoeding hebben afgesproken van € 15.000,- per jaar ongeacht de duur van de overeenkomst, vindt steun in de hiervoor onder 2.3, 2.4, 2.7, 2.9 en 2.10 weergegeven en vaststaande feiten.
De stelling van CMD dat pas recht bestaat op een beëindigingsvergoeding indien minimaal vijf jaar is gewerkt, vindt steun in de chronologie van de wordingsgeschiedenis van art. 13 zoals hiervoor is vermeld bezien in onderling verband en samenhang met de letterlijke tekst van art. 13 van de door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst. Concreet wijst de rechtbank bijvoorbeeld op de bij e-mail van 6 april 2015 (rov. 2.7) door [eiser] uitgesproken wens van jaarlijkse uitbetaling vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst, die volgens het e-mailbericht van 17 april 2015 van tafel is geveegd (rov. 2.9). Verder staat in lid 1 van dat artikel 13 dat de [functie 2] / [functie 1] van CMD BV een ontslagvergoeding ontvangt bij een vertrek na vijf jaar, te rekenen vanaf de 1e dag van indiensttreding bij CMD BV. Er is niets vermeld over een evenredige vergoeding bij vertrek binnen vijf jaar. Dat de letterlijke tekst ook de weergave is van hetgeen partijen zijn overeengekomen, lijkt ook te volgen uit de in rov. 2.15 en 2.16 weergegeven verklaringen van [contractonderhandelaar] en [naam onderhandelaar UM 2] .
4.2.1
Met de chronologisch gelezen wordingsteksten van de beëindigingsvergoeding resulterende in de tekst van art. 13 lid 1 Arbeidsovereenkomst heeft CMD de feiten die ten grondslag liggen aan de vordering van [eiser] , ruim voldoende gemotiveerd betwist. Het valt echter niet uit te sluiten dat partijen over en weer mondeling zodanig hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, dat het gelijk toch aan de zijde van [eiser] komt te liggen. Nu [eiser] aan zijn vordering voldoende gemotiveerd ten grondslag legt dat partijen zijn overeengekomen dat (een evenredig deel van) de beëindigingsvergoeding ook zou worden uitgekeerd bij een korter dienstverband dan vijf jaar, dient hij dit overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv te bewijzen. Hij zal hiertoe worden toegelaten.
4.2.2
Voor zover [eiser] zijn vordering (mede) laat steunen op de stelling dat zijn uitkeringsaanvraag in den beginne niet is betwist door onder meer [HR-verantwoordelijke 1] en [HR-verantwoordelijke 2] en/of (andere) HR-verantwoordelijken, heeft dat geen succes. Zonder nadere, maar niet gegeven toelichting over bijvoorbeeld hun directe betrokkenheid bij de contractsonderhandelingen, valt het namelijk, gelet op de letterlijke tekst van art. 13 Arbeidsovereenkomst, niet in te zien waarom deze personen in den beginne positief reageerden op de uitkeringsaanvraag.
4.2.3
De verwijzing van [eiser] naar de hiervoor in rov. 2.12 opgenomen passage uit de paragraaf “2 systematiek WNT” kan [eiser] evenmin baten. Die betreffende passage valt niet anders te lezen, zoals CMD heeft aangevoerd, dan als een algemene uitleg van de systematiek van de WNT. Uit niets blijkt dat deze passage deel uitmaakt van het individuele arbeidscontract tussen partijen.
4.3
[eiser] heeft verder gesteld dat als startdatum voor de berekening van de vergoeding 1 juli 2015 moet worden genomen. Die stelling heeft hij, bezien in het licht van de door partijen expliciet genoemde en terugwerkende kracht gegeven ingangsdatum van 1 december 2015, zodanig onvoldoende toegelicht, dat die wordt gepasseerd. Aan bewijs wordt door de onvoldoende toelichting niet toegekomen. De rechtbank merkt nog op dat uit de hiervoor weergegeven correspondentie blijkt dat partijen langdurig en veelvuldig schriftelijk overleg hebben gevoerd. Nergens in dat schriftelijk overleg valt te lezen dat partijen hebben gesproken over een ingangsdatum voor de berekening van de beëindigingsvergoeding die ligt vijf maanden voor de ingangsdatum van 1 december 2015 van de arbeidsovereenkomst. Indien [eiser] het bewijs weet te leveren zoals in rov. 4.2.1 is vermeld, zal als startdatum voor de berekening van de vergoeding 1 december 2015 worden genomen, de dag waarop met terugwerkende kracht de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en CMD is ingegaan.
4.4
[eiser] heeft ook gesteld dat de beëindigingsvergoeding aan de hand van gewerkte maanden moet worden berekend en niet aan de hand van gewerkte hele jaren. Ook die stelling heeft hij, bezien in het licht van het feit dat in alle overgelegde correspondentie alleen wordt gesproken over hele jaren en art. 13 lid 1 Arbeidsovereenkomst spreekt over “
per vol jaar dienstverband”, zodanig onvoldoende toegelicht, dat die wordt gepasseerd. Aan bewijs wordt door de onvoldoende toelichting niet toegekomen.
4.5
Voor zover [eiser] dus slaagt in de bewijslevering wordt in geen geval meer toegewezen dan € 45.000,-. De arbeidsverhouding heeft immers geduurd van 1 december 2015 tot 1 september 2019, dus geen vier volle jaren.
4.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
laat [eiser] toe te bewijzen dat de tussen partijen overeengekomen beëindigingsvergoeding ook is verschuldigd bij een arbeidsovereenkomst die korter heeft geduurd dan vijf jaar;
5.2
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 september 2021voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4
bepaalt dat [eiser] , indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met augustus 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden ter terechtzitting ten overstaan van een rechter in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het adres Sint Annadal 1;
5.6
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.