ECLI:NL:RBLIM:2021:7140

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
C/03/290089 / FA RK 21-1117
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling tussen vader en minderjarige onder toezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 september 2021 uitspraak gedaan over de zorgregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, geboren op 8 oktober 2019. De vader had verzocht om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij hij minimaal twee keer per week omgang met zijn kind wilde hebben. De kinderrechter oordeelde dat de vader recht heeft op contact met zijn kind, maar dat dit contact begeleid dient te worden om de opvoedingsvaardigheden van de vader te kunnen beoordelen. De GI (Gecertificeerde Instelling) had verzuimd om de benodigde verslagen over te leggen, wat gevolgen had voor hun standpunt in de zaak. De kinderrechter heeft bepaald dat de vader wekelijks vier uur omgang zal hebben met zijn kind, waarvan twee uur begeleid door een zorgaanbieder in de thuissituatie. Daarnaast is er een belcontact vastgesteld op vrijdag. De kinderrechter heeft de regie over de evaluatie van de zorgregeling bij de GI gelegd, ondanks de wens van de vader om dit door een andere instantie te laten doen. De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de vader en de GI, en dat de GI zich moet verdiepen in de persoonlijke omstandigheden van de vader.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/290089 / FA RK 21-1117
datum uitspraak: 1 september 2021
beschikking vaststelling zorgregeling
in de zaak van
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonene te [woonplaats 1] ,
voorheen advocaat mr. L.H.G. Pelzer, kantoorhoudend te Heerlen,
thans advocaat mr. B.M.A. Jegers, kantoorhoudend te Heerlen,
tegen
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Roermond
betreffende de minderjarige
[minderjarige],
hierna te noemen [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 2] .
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost-Nederland,hierna te noemen:
de raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de vader van 24 maart 2021, ingekomen bij de rechtbank op
23 maart 2021.
1.2.
Op 10 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Pelzer,
- twee vertegenwoordigsters van de GI,
- een vertegenwoordiger van de raad.
1.3.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de pleegouders.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] verblijft op dit moment in accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (behandelgroep Onyx).
2.2.
Bij beschikking van 4 december 2020 met zaaknummer C/03/283768 / JE RK
20-2182 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 14 december 2020 voor de duur van een jaar, aldus tot 143 december 2021.Voorts is bij voornoemde beschikking een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 14 december 2020 voor de duur van zes maanden, aldus tot 14 juni 2021.
2.3.
Bij beschikking van 4 december 2020 met zaaknummer C/03/283819 JE RK
20-2192 heeft de kinderrechter vastgesteld dat [minderjarige] vanaf week 50 (2020) wekelijks van woensdag 12.30 uur tot zaterdag 13.00 uur bij de moeder verblijft, waarbij geldt dat de omgang iedere zes weken wordt geëvalueerd teneinde te bezien of en zo ja, onder welke voorwaarden tot verdere uitbreiding van de contacten kan worden gekomen.
2.4.
Bij beschikking van 11 februari 2021 is, na een eerdere spoedmachtiging van 29 januari 2021, een machtiging tot (voltijds) uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 12 februari 2021 tot 29 april 2021. Bij beschikking van 13 april 2021 met zaaknummer C/03/289487 / JE RK 21-443 is deze machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 14 december 2021.
2.5.
Bij beschikking van 9 april 2021 met zaaknummer C/03/288167 / JE RK 21-204
heeft de kinderrechter de hiervoor genoemde zorgregeling gewijzigd in die zin dat [minderjarige] drie maal per week gedurende twee uur contact heeft met de moeder op een door de GI te bepalen neutrale plek, waarbij geldt dat de contacten onder begeleiding van Plinthos of een andere gespecialiseerde zorgaanbieder plaatsvinden; verder is bepaald dat de contacten tussen [minderjarige] en de moeder iedere vier weken worden geëvalueerd teneinde te bezien of en zo ja, onder welke voorwaarden onder regie van de GI tot verdere uitbreiding van de contacten kan worden gekomen.
2.6.
Bij beschikking van 22 juli 2021 met zaaknummer C/03/294398 / JE RK 21-1486 is een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 22 juli 2021 tot 14 december 2021.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt de kinderrechter – na wijziging ter zitting – een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: een zorgregeling) vast te stellen, in die zin dat de vader twee keer per week minimaal drie uur per dag met [minderjarige] omgang zal hebben bij hem thuis
ofteweléén keer per week minimaal vier uur contact met [minderjarige] zal hebben, zonder begeleiding, en tevens dat de vader één avond per week met [minderjarige] naar een voetbaltraining (voor mini’s) zal gaan, althans een regeling door de rechtbank in goede justitie te bepalen. Daarnaast zal de vader één keer per week met [minderjarige] een belcontact hebben. De vader verzoekt te bepalen dat door middel van vier-tot zes-wekelijkse evaluatiemomenten onderzocht wordt of verdere uitbreiding van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. Tevens verzoekt de vader om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de vader de GI meermaals te hebben verzocht om contact tussen hem en [minderjarige] tot stand te brengen. De GI heeft hierop niet gereageerd, maar heeft wel een procedure gestart om de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] te laten wijzigen door de kinderrechter. De vader is hierin door de GI niet betrokken. Doordat de GI geen verzoek heeft ingediend ten aanzien van de vader, heeft de vader dit nu zelf moeten doen. Hij krijgt al geruime tijd de indruk dat hij door de GI buitengesloten wordt. De GI gaat met deze handelwijze volledig voorbij aan het belang van [minderjarige] . De GI heeft bij het verzoek tot wijziging van de zorgregeling van de moeder stukken overgelegd waaruit een slecht beeld over de vader wordt geschetst, wat de vader niet begrijpt. De GI neemt stellige standpunten in over de vader, maar weigert de vader te betrekken bij de situatie. Er is al geruime tijd geen contact van de GI met de vader en de GI kent de huidige situatie van de vader niet. De vader voelt zich betrokken bij zijn kinderen en heeft zijn leven op orde, zoals blijkt uit een verslag van zijn begeleidster bij de Levantogroep. Ook blijkt uit het verslag wat de vader verder nodig heeft om goed te blijven functioneren. Met zijn andere kinderen heeft de vader wel een goed contact. De twee broers van [minderjarige] staan onder toezicht van een andere GI en die betrekt de vader wel in het leven van zijn kinderen.
3.3.
De vader heeft ter onderbouwing van zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling aanvullend gesteld dat de GI, na de zitting over de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] , alsnog de vader heeft toegelaten contact te hebben met [minderjarige] . Inmiddels ziet de vader [minderjarige] twee uur per week, onder begeleiding van Anacare. De vader vindt dit te weinig. Ook vindt de vader dat de contacten zonder begeleiding kunnen plaatsvinden. Hij kan zich niet vinden in wat er wordt opgeschreven door de begeleiding en de negatieve punten die worden genoemd, ervaart hij als zeer kwetsend. De vader geeft aan dat de begeleiding van Anacare de verslagen met hem wil evalueren tijdens de omgangsmomenten zelf. De vader is het daarmee niet eens, omdat hij de beperkte tijd die hij met [minderjarige] heeft, ook aan [minderjarige] wil besteden. De omgang met [minderjarige] vindt momenteel plaats buitenshuis. De vader kiest hiervoor, omdat hij de tijd te kort vindt om met [minderjarige] naar huis te gaan, [minderjarige] moet dan al zo snel weer afscheid nemen van vader en zijn hondje. Hij gaat in die tijd liever iets leuks doen met [minderjarige] buitenshuis. De vader benadrukt dat hij geen enkel vertrouwen heeft in de GI. [minderjarige] is in het pleeggezin mishandeld en de GI heeft onvoldoende toegezien op de veiligheid van [minderjarige] . Daarom wil de vader [minderjarige] vaker zien, zodat hij zelf kan beoordelen of het goed met hem gaat. Er dient een basiscontactregeling vastgelegd te worden, die om de zoveel weken geëvalueerd en nader uitgebreid wordt, maar de vader wil niet dat de regie hierover bij de GI komt te liggen.
3.4.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd. De vader heeft sinds maart 2021 omgang met [minderjarige] , welke omgang regelmatig met Anacare wordt geëvalueerd, ook met het oog op mogelijke uitbreiding van de omgang. De omgang is gestart met één uurtje en inmiddels uitgebreid naar twee uur. De vader is een leuke papa voor [minderjarige] , maar er zit weinig diepgang in de omgang. Het is belangrijk dat er zicht komt op de opvoedvaardigheden van de vader. Anacare kan in twee uur begeleiding van de omgang een goed beeld krijgen van de vader, maar dit gaat beter als de omgang bij de vader thuis plaatsvindt. De vader is echter op zijn eerdere toestemming voor begeleide omgang in de thuissituatie teruggekomen. De omgang heeft ook korte tijd (in mei-juni 2021) stilgelegen aangezien de vader erg boos was over één van de evaluatieverslagen van Anacare. Het hierna gedane aanbod om de evaluatieverslagen van Anacare maandelijks te bespreken, is door de vader niet geaccepteerd. De GI onderzoekt thans het perspectief van [minderjarige] en wat de ouders daarin kunnen bieden. Wat het doel van de vader is met de omgang, welke rol hij zichzelf in de toekomst toebedeelt, wordt niet duidelijk, hij lijkt het vooral belangrijk te vinden dat de moeder omgang heeft. Het klopt dat de vader, naast de omgangsmomenten, ook een wekelijks belcontact met [minderjarige] heeft. [minderjarige] is, nadat blauwe plekken bij hem werden geconstateerd, tijdelijk geplaatst geweest in een crisispleeggezin waardoor er even geen belcontacten zijn geweest. Die zijn inmiddels wel weer opgestart. De GI wil op dit moment de duur van de omgang (nog) niet uitbreiden. De wens van de vader voor uitbreiding van de omgang is begrijpelijk maar [minderjarige] heeft baat bij regelmaat, structuur en veiligheid en dat ontbreekt nu. [minderjarige] heeft recht op driemaal per week een omgangsmoment met de moeder, daarnaast is er nog het omgangsmoment met de vader en de belcontacten met de ouders en tevens met zijn oma en twee oudere broers. Binnenkort gaat [minderjarige] naar school. [minderjarige] verblijft op dit moment op een groep waar diagnostiek gaat plaatsvinden. Het is belangrijk dat hij ook deelneemt aan de activiteiten van de groep. Er zijn dus veel afspraken. Daarnaast is de vader onvoorspelbaar en kan ongeremd reageren. Bijvoorbeeld als iemand voordringt in de rij. De vader is zo geen goed voorbeeld voor [minderjarige] . De GI voelt er ook niet voor om [minderjarige] op dit moment met het voetballen te laten starten, omdat er eerst duidelijkheid moet komen over zijn perspectief en waar hij gaat verblijven. De GI verzoekt een regeling vast te leggen onder regie van de GI.
3.5.
De raad heeft aangegeven dat gekeken moet worden naar het belang van [minderjarige] voor nu en in de toekomst. Er is nu een strijdgevoel wat veel energie vergt van de vader, terwijl hij de focus moet leggen op een goed contact met [minderjarige] en hoe dat contact uitgebreid kan worden maar dan moet wel de samenwerking gezocht worden. De regie dient bij de GI te liggen omdat dit de enig juiste manier is om te komen tot een definitieve zorgregeling.
3.6.
Op de door partijen ingenomen stellingen zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter merkt allereerst op dat de GI, zoals ook ter zitting reeds duidelijk is gemaakt, verzuimd heeft gevolg te geven aan het bepaalde in artikel 1:265k lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De GI heeft niet het plan van aanpak van de ondertoezichtstelling en niet het evaluatieverslag overgelegd, terwijl de GI daartoe wel verplicht was. Voor zover dit de beoordeling van het standpunt van de GI bemoeilijkt, dienen de gevolgen hiervan voor rekening en risico van de GI te blijven. Daarbij komt dat de GI in het kader van het verweer heeft verwezen naar door Anacare opgemaakte verslagen van het contact tussen de vader en [minderjarige] , maar heeft nagelaten deze verslagen te overleggen. Ook hiervoor geldt dat de gevolgen hiervan voor rekening en risico van de GI blijven.
De grondslag van het verzoek
4.2.
De vader heeft gesteld dat zijn verzoek gegrond is op 1:265g van het BW, of anders op een ander wettelijk artikel.
4.3.
De kinderrechter overweegt dat op grond van artikel 1:265g van het BW de kinderrechter op verzoek van de met gezag belaste ouder een eerder door de rechter vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) kan wijzigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd en dat in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Er is nooit een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld door de rechter, waardoor artikel 1:265g BW niet als grondslag voor het verzoek van de vader kan dienen.
4.4.
Op grond van artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Op grond van het tweede lid geldt deze beslissing als een schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter kan op verzoek een schriftelijke aanwijzing van de GI geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren en vervolgens op grond van artikel 1:265f lid 2 BW een zodanige zorgregeling vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Ook dit artikel kan niet ten grondslag liggen aan het verzoek van de vader, nu ook door de GI nooit (schriftelijk) een beslissing is genomen over de (beperking van de) contacten tussen de vader en [minderjarige] .
4.5.
Hierdoor doet zich de omstandigheid voor dat het verzoek van de vader enkel gegrond kan zijn op artikel 1:262b BW. Dit artikel bepaalt dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van (onder meer) een met het gezag belaste ouder een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt, maar beproeft eerst een vergelijk tussen partijen. Dit artikel blijft buiten toepassing ter zake geschillen betreffende de ondertoezichtstelling, waarvoor in een andere wettelijke bepaling wordt voorzien in een rechtsingang. Artikel 1:262b BW heeft in feite een ‘vangnet’ functie. Nu de vader herhaaldelijk de GI verzocht heeft om contact te mogen hebben met zijn zoon, maar de GI daar aanvankelijk geen gehoor aan heeft gegeven en ook geen (schriftelijke) beslissing genomen heeft inhoudende dat er géén contact dan wel beperkt contact zal plaatsvinden (waarna de vader vervolgens een verzoek op grond van 1:265f BW had kunnen indienen) had de vader de mogelijkheid om via de weg van artikel 1:262b BW de vaststelling van een zorgregeling aan de kinderrechter voor te leggen. Het geschil tussen de vader en de GI betreft immers de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter dient aldus een beslissing te nemen die haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
4.6.
De kinderrechter overweegt in de eerste plaats dat het van belang is dat er contact is tussen de vader en [minderjarige] . Verder stelt de kinderrechter vast dat overeenstemming tussen betrokkenen op de zitting niet mogelijk is gebleken. Een en ander leidt tot de conclusie dat de kinderrechter de vaststelling van een zorgregeling in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. In het navolgende zal de kinderrechter ingaan op de inhoud van die zorgregeling.
De duur van de omgang
4.7.
De kinderrechter zal eerst ingaan op de duur (en frequentie) van de omgang tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft (nadat het contact sinds juli 2020 heeft stilgelegen) weer sinds maart 2021 contact met [minderjarige] . Aanvankelijk was sprake van één uur omgang, dit is uitgebreid naar twee uur en ook mag de vader van de GI inmiddels [minderjarige] bij hem thuis ontvangen (voorheen alleen op een neutrale plek). De GI heeft zich op het standpunt gesteld dat [minderjarige] en de vader een fijn contact hebben, hij een lieve pappa is voor [minderjarige] en dat de omgangsmomenten tussen hen goed verlopen. De GI wenst echter op dit moment nog niet tot uitbreiding in uren over te gaan. De GI heeft gesteld dat [minderjarige] al (te) veel afspraken en naast vader ook andere contactmomenten (met moeder en broertjes en oma) heeft.
4.8.
De kinderrechter overweegt dat een uitbreiding van de huidige regeling eerst op de duur daarvan betrekking zou moeten hebben en pas in de tweede plaats op de frequentie. Immers, de omgang tussen de vader en [minderjarige] is op dit moment van relatief korte duur. Tijdens een langer omgangsmoment kunnen vader en [minderjarige] de tijd samen kwalitatief beter invullen. De kinderrechter ziet niet in waarom een uitbreiding in uren, van twee uur naar vier uur, zoals door de vader verzocht, niet in het belang van [minderjarige] zou zijn. [minderjarige] is al meer dan een jaar (deeltijd) uit huis geplaatst en gezien zijn leeftijd moet binnen korte termijn worden bepaald waar [minderjarige] de rest van zijn leven kan opgroeien. Het uitgangspunt van een uithuisplaatsing is dat dit een tijdelijke maatregel is en dat in beginsel wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van het kind. Dit maakt dat aan het verkrijgen van zicht op de opvoedcapaciteiten van de beide (gezagsdragende) ouders en het uitbreiden van contact van [minderjarige] met hen, hoge prioriteit moet worden gegeven. Dat geldt in de eerste plaats voor de contacten met de moeder, die [minderjarige] tot aan zijn uithuisplaatsing alleen heeft opgevoed en verzorgd, maar in de tweede plaats zeker ook voor de contacten met de vader, nu de vader wil toewerken naar een weekendregeling, waarbij [minderjarige] één keer per veertien dagen het weekend bij de vader verblijft. De (uitbreiding van) de contacten met de moeder en vervolgens de vader gaan daarom vóór op de contacten met andere voor [minderjarige] belangrijke personen. Dat [minderjarige] veel contactmomenten heeft (met ook andere personen dan de vader en de moeder), mag dan ook niet aan uitbreiding van de contacten met de vader in de weg staan. Dat [minderjarige] het daarnaast ook druk heeft met andere zaken, zoals de activiteiten op de groep waar diagnostiek zal plaatsvinden, en binnenkort zijn schoolgang, kan naar het oordeel van de kinderrechter eveneens niet aan uitbreiding van de omgang met zijn vader van twee naar vier uur in de weg staan. De GI heeft geen (andere) contra-indicaties aangevoerd. De kinderrechter zal dan ook een zorgregeling bepalen waarbij de vader vier uur per week omgang heeft met [minderjarige] .
De begeleiding van de omgangsmomenten
4.9.
De vader heeft verzocht om de contacten met [minderjarige] onbegeleid te doen plaatsvinden. Volgens de vader voegt de huidige begeleiding, die niet passend is, niets toe aan de omgang. De GI heeft zich op het standpunt gesteld dat de contacten begeleid dienen plaats te vinden. De GI vindt dit in de eerste plaats nodig om zicht te krijgen op de opvoedcapaciteiten van de vader en om eventueel over te kunnen gaan tot uitbreiding van de contactmomenten. De GI heeft zich in de tweede plaats op het standpunt gesteld dat de vader met momenten onvoorspelbaar is en ongeremd kan reageren. Volgens de GI heeft de vader onlangs, in het bijzijn van [minderjarige] , erg boos gereageerd op een man die voorkroop bij het kopen van een ijsje. De vader heeft dit incident weliswaar niet weersproken, maar de vader heeft het gevoel dat hij door de GI telkens op achterstand wordt gezet.
4.10.
De kinderrechter is van oordeel dat, wat van het door de GI omschreven incident ook zij, het een enkele keer boos reageren door de vader niet rechtvaardigt dat hij geen onbegeleide omgang met [minderjarige] zou kunnen hebben. Door de GI is niet gesteld, en bij gebreke van overlegging van verslagen van de omgang door de GI is de kinderrechter ook niet gebleken, dat de vader vaker – in het bijzijn van [minderjarige] – op een dusdanige manier gereageerd heeft. Het is voor de kinderrechter dan ook niet aannemelijk geworden dat de vader een zodanig gedrag vertoont dat daarvoor begeleiding bij de omgang met [minderjarige] nodig is. De kinderrechter overweegt dat de begeleide omgang wel noodzakelijk is, om voldoende zicht op de opvoedcapaciteiten van de vader te verkrijgen. Zodoende kan immers aan de GI worden gerapporteerd hoe deze omgangsmomenten verlopen en of de vader voldoende opvoedvaardigheden heeft om [minderjarige] op termijn een heel weekend te kunnen zien, verzorgen en opvoeden. Voor het verkrijgen van dit zicht hoeft naar het oordeel van de kinderrechter echter niet de gehele omgang begeleid te worden. De GI heeft immers ook gesteld dat twee begeleide uren, zoals thans plaatsvindt, ook voldoende is om conclusies te kunnen trekken. De kinderrechter is verder met de GI van oordeel dat voor het verkrijgen van een goed beeld van hoe de vader het doet als ouder, het belangrijk is dat [minderjarige] ook tijd bij de vader thuis doorbrengt. De vader kiest er thans voor om de omgangsmomenten met [minderjarige] , van twee uur, buitenshuis met [minderjarige] door te brengen omdat hij de momenten te kort voor [minderjarige] vindt om ook met de vader mee naar huis te gaan. De vader acht het niet in het belang van [minderjarige] dat hij dan al snel weer afscheid moet nemen van het hondje van de vader en wil de tijd die hij met [minderjarige] besteedt, zo leuk mogelijk houden. Hij gaat om die reden vaak naar de speeltuin met [minderjarige] . De kinderechter begrijpt deze afweging van de vader. In verband met de uitbreiding in uren (van twee naar vier uur), zoals hiervoor overwogen, kan van de vader worden verwacht dat hij voortaan in ieder geval twee uur daarvan met [minderjarige] thuis doorbrengt. De kinderrechter zal in verband met het voorgaande bepalen dat de contacten gedurende twee uur begeleid worden, welke begeleide uren bij de vader thuis plaats zullen vinden. De GI kan op die manier ook een beeld krijgen van hoe de omgang bij de vader thuis verloopt, aangezien de afgelopen tijd alleen zicht is geweest op de omgangsmomenten buitenshuis. De overige twee uur, die zonder begeleiding zullen plaatsvinden, kan de vader dan naar eigen wens buitenshuis of binnenshuis met [minderjarige] doorbrengen.
De voetbaltraining
4.11.
De vader wil graag op dinsdag- of donderdagavond met [minderjarige] naar een voetbaltraining voor mini’s (twee- tot zesjarigen), welke plaatsvindt in Kerkrade. De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige] aan een sport doet en wil graag zelf met [minderjarige] hiernaar toe gaan. Hij is bereid [minderjarige] te halen en te brengen op één van de beschikbare avonden. De GI heeft aangegeven de voetbaltraining als mogelijke activiteit voor [minderjarige] te overwegen, maar vindt het op dit moment nog niet passend om hiermee te starten. [minderjarige] is pas een paar weken op de huidige behandelgroep waar diagnostiek gaat plaatsvinden. Het is niet waarschijnlijk dat hij hier voor langere tijd gaat blijven, maar dat voor het einde van dit kalenderjaar duidelijk wordt welke (woon)plek het beste is voor [minderjarige] . Het is dan ook niet duidelijk of hij voor langere tijd in Kerkrade naar de bedoelde voetbaltraining kan blijven gaan, of dat straks een andere locatie voor dit soort activiteit meer voor de hand ligt. Bovendien heeft [minderjarige] al veel nieuwe dingen en wisselingen meegemaakt de afgelopen tijd en heeft hij al veel momenten buiten de groep door de zorgregeling met de moeder, de vader en de belcontacten. Ook zal hij met ingang van het nieuwe schooljaar naar school gaan.
4.14.
De kinderrechter overweegt dat de voetbaltraining voor mini’s een leuke (en gezonde) activiteit voor [minderjarige] lijkt te zijn, waarbij het gegeven dat de vader bereid is zorg te dragen voor het halen en brengen van [minderjarige] (waardoor dit niet neerkomt op de groepsleiding en/of eventuele pleegouders) ook positief is. Bovendien kan de vader dan samen met [minderjarige] iets doen, waar hij zelf (ook) affiniteit mee heeft, hetgeen de band tussen beiden alleen maar ten goede kan komen. De kinderrechter heeft echter onvoldoende zicht op de activiteiten en verplichtingen die [minderjarige] op dit moment al heeft en in hoeverre hij op dit moment nog een nieuwe activiteit (en omgangsmoment) aankan. De kinderrechter gunt het [minderjarige] dat hij hiermee kan starten op een moment dat hij genoeg ruimte heeft om ervan te genieten en dat hij er niet na korte tijd weer mee moet stoppen. De kinderrechter zal het verzoek van de vader daarom op dit moment afwijzen, maar wel bepalen dat de GI het starten van [minderjarige] met de voetbaltraining (waar de vader dan met hem naartoe gaat) betrekt bij de eventuele uitbreiding van de zorgregeling, zoals hierna in het dictum bepaald.
Het belcontact
4.15.
Eerder is tussen de GI en de vader een afspraak gemaakt over een belcontact met [minderjarige] . Dit belcontact is stil komen te liggen op het moment dat [minderjarige] in een crisispleeggezin werd geplaatst. Inmiddels is het belcontact hervat en dit vindt nu wekelijks plaats op vrijdag tussen de vader en [minderjarige] .
4.16.
De kinderrechter overweegt dat het belcontact tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is. Omdat de gemaakte afspraak hieromtrent niet is vastgelegd, zal de kinderrechter het verzoek van de vader toewijzen, zodat dit voor alle betrokkenen duidelijk is.
De evaluatie van de omgangsmomenten
4.17.
De vader verzoekt te bepalen dat door middel van vier-tot zes-wekelijkse evaluatiemomenten onderzocht wordt of uitbreiding van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. De vader wil dat de regie hierover niet bij de GI komt te liggen, maar bij een andere instantie zoals de raad. De GI heeft verzocht te bepalen dat de regie over de (uitbreiding van de) zorgregeling bij de GI komt te liggen.
4.18.
De kinderrechter is van oordeel dat de zorgregeling regelmatig moet worden geëvalueerd teneinde te bezien of tot verdere uitbreiding kan worden gekomen, met als uiteindelijk doel een onbegeleide weekendregeling. De kinderrechter zal dan ook bepalen dat de zorgregeling elke vier weken zal worden geëvalueerd. Hoewel de vader niet wil dat de regie over de (uitbreiding van de) zorgregeling bij de GI ligt, en liever wil dat een andere instantie (zoals de raad) dit op zich neemt, zal de kinderrechter zijn verzoek op dit punt afwijzen. [minderjarige] is immers onder toezicht gesteld van de GI en op verzoek van de GI tevens uit huis geplaatst. Dit gegeven maakt reeds dat de GI de regie draagt over de (beperking en uitbreiding van de) zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader. De kinderrechter zal daarom bepalen dat de regie over de (uitbreiding van de) zorgregeling bij de GI ligt. De kinderrechter benadrukt in dit kader dat het van groot belang is dat de vader meewerkt met de hulpverlening (van Anacare) en open blijft staan voor een goede samenwerking met de GI. Dat hier werk aan de winkel is, moge duidelijk zijn nu het vertrouwen van de vader in de GI ver te zoeken is. Van de GI verwacht de kinderrechter eveneens dat op een open en constructieve manier de samenwerking met de vader gezocht blijft worden en dat de GI zich, met behulp van de Levantogroep, verdiept in de persoonlijke omstandigheden van de vader.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
bepaalt dat de vader wekelijks omgang zal hebben met de minderjarige [minderjarige] , geboren op 8 oktober 2019 te Heerlen en wel gedurende vier uren, waarvan telkens twee uur begeleid zullen worden door Anacare (of een andere gespecialiseerde zorgaanbieder) in de thuissituatie bij de vader;
5.2.
bepaalt dat de vader iedere vrijdag een belcontact met [minderjarige] zal hebben;
5.3.
bepaalt dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader iedere vier weken zullen worden geëvalueerd teneinde te bezien of, en zo ja, onder welke voorwaarden tot verdere uitbreiding van de contacten kan worden gekomen. De regie hierover ligt bij de GI. Bij de verdere uitbreiding van de contacten dient de GI ook de mogelijkheid te betrekken dat de vader met [minderjarige] (op één avond) naar een voetbaltraining gaat;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Drent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.
Tegen deze beslissing staat slechts het rechtsmiddel van cassatie in het belang der wet open.