ECLI:NL:RBLIM:2021:7139

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
03.089076.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting aan voertuigen in Merselo met gemeen gevaar voor goederen

Op 13 april 2019 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting aan twee voertuigen in Merselo. De rechtbank Limburg heeft op 17 september 2021 uitspraak gedaan in deze strafzaak. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van een BMW en een Ford Transit Connect, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.H.M. Handring. Tijdens de zitting op 3 september 2021 zijn de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden waarop de verdachte te zien zou zijn. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden zichtbaar is en dat er brand is ontstaan door aanmaakblokjes die door de verdachte zijn aangestoken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gemeen gevaar voor de naastgelegen woningen en voertuigen is ontstaan door de brandstichting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.089076.19
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te 5815AM Merselo, [adres 2] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H.M. Handring, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 september 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 13 april 2019 brand heeft gesticht aan een auto waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht, dan wel heeft geprobeerd brand te stichten, dan wel deze auto heeft vernield;
Feit 2:op 13 april 2019 brand heeft gesticht aan een auto waardoor goederen in gevaar werden gebracht, dan wel heeft geprobeerd brand te stichten, dan wel deze auto heeft vernield.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen. Op de camerabeelden is op verschillende beeldfragmenten een persoon zichtbaar en verbalisanten relateren dat het telkens dezelfde persoon betreft. Verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is die op de eerste twee beeldfragmenten te zien is en daaruit concludeert de officier van justitie dat verdachte ook degene is die op de andere beeldfragmenten is te zien. De persoon zichtbaar op de beeldfragmenten is bovendien telkens komend vanaf de oprit van de woning van verdachte en keert daar ook steeds naar terug. Daaruit volgt andermaal dat het om verdachte gaat, aldus de officier van justitie. De stelling van de verdediging dat er tussen de garage van verdachte en de carport van de buren een schutting zou staan waar je over heen kunt klimmen, zodat niet zeker is dat de persoon op de beeldfragmenten terugkeert naar de woning van verdachte, wordt niet onderbouwd door de bewijsmiddelen. Volgens de officier van justitie is de aanwezigheid van de schutting ook niet relevant, nu het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario volstrekt onaannemelijk is. Dat er geen vluchtige stoffen op de handen van verdachte en geen aansteker in de woning van verdachte zijn aangetroffen, wil niet zeggen dat verdachte de brand niet heeft gesticht. Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie gevorderd verdachte partieel vrij te spreken van het bestanddeel ”gevaar voor personen”.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Dat de persoon op de camerabeelden steeds dezelfde persoon lijkt te zijn, is onvoldoende, nu het signalement onduidelijk is. Volgens de raadsvrouw kan van de persoon van wie op de beelden is te zien dat hij naar de auto loopt niet gezegd worden dat het dezelfde persoon betreft als de persoon van wie verdachte verklaart dat hij het is. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zij tijdens de schouw heeft waargenomen dat het mogelijk is dat iemand over de schutting heen is geklommen en vervolgens aan de achterkant is weggelopen. Dat verdachte daar niet eerder over heeft verklaard of tijdens de schouw niets over is gezegd, doet daar niets aan af. Verder zijn er geen sporen van brand aan de kleding van verdachte, geen vluchtige stoffen op de handen van verdachte en geen aansteker, aanmaakblokjes, lucifers en brandversnellers bij verdachte aangetroffen. Met de in de woning van verdachte aangetroffen houten blokjes kan geen vuur worden gemaakt zonder gebruik te maken van brandversnellers en de aanmaakblokjes waarmee brand is gesticht zijn niet bij verdachte aangetroffen. In de woning van verdachte is niets aangetroffen dat in verband kan worden gebracht met de brandstichting. Ten slotte heeft getuige [slachtoffer 2] verklaard dat hij tot twee keer toe zag dat verdachte na de brand aan het slapen was, terwijl iemand die net brand heeft gesticht niet zal gaan slapen. De raadsvrouw heeft (voorwaardelijk) verzocht om het onderzoek ter terechtzitting niet te sluiten, mocht de rechtbank de feitelijke situatie van de oprit van verdachte willen (te laten) bekijken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Ik doe aangifte van brandstichting van mijn personenauto op 13 april 2019 tussen 00:05 uur en 00:15 uur. Dit betreft een BMW, kenteken [kenteken 1] . Op vrijdag 12 april 2019, omstreeks 21:00 uur, heb ik mijn personenauto geparkeerd voor mijn woning. De personenauto was op dat moment onbeschadigd. Op zaterdag 12 april 2019 (
naar de rechtbank begrijpt: 13 april 2019), omstreeks 00:15 uur, werd er op de voordeur geklopt door een buurtbewoner.
Ik ben naar boven gelopen en heb het rolluik en het raam geopend. Ik zag een man staan en deze persoon vroeg om een emmer water omdat er rook bij de personenauto vandaan kwam. Ik heb vervolgens een emmer water naar beneden gebracht. De persoon die zich kenbaar had gemaakt als politieman (
rechtbank: de verbalisant [verbalisant 1] )heeft de emmer water tegen de rechter achterband gegooid om te voorkomen dat de personenauto in brand zou raken. Ik heb vervolgens de brandweer gebeld.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [3]
Op zaterdag 13 april 2019, om 00:39 uur, kregen wij via de centralist van de meldkamer politie de opdracht om te gaan naar de [adres 1] te Merselo in verband met een autobrand. Om 00:45 uur kwamen wij ter plaatse. Ter plaatse stonden er voor de woning [adres 1] diverse personen op straat. Hierbij stonden ook personen van de
brandweer. Verbalisant [verbalisant 2] werd direct aangesproken door de bevelvoerder van de
brandweer en hoorde dat hij zei dat de brand al geblust was door omstanders. De bevelvoerder van de brandweer [naam bevelvoerder brandweer] gaf aan verder geen bijzonderheden te hebben omtrent deze poging tot brandstichting. Voor de woning van perceel [adres 1] zagen wij een personenauto zijnde een BMW, kenteken [kenteken 1] , staan. Deze personenauto stond op ongeveer 1 meter van de voordeur van de woning.
Verbalisant [verbalisant 1] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [4]
Op zaterdag 13 april 2019, omstreeks 00.31 uur, was ik aanwezig in mijn woning te Merselo. Ik zag op mijn telefoon, via een ontvangen melding van de app Alarmfase 1, dat de brandweer een uitruk kreeg naar het adres [adres 1] te Merselo in verband met een brand wegvervoer. Hierop ben ik, verbalisant, ook richting genoemde straat gelopen. Ik zag op de bovenverdieping van het adres [adres 1] een vrouw uit het raam hangen. Ik vroeg aan haar waar er brand was. Ik hoorde de vrouw zeggen dat de personenauto, die voor haar woning stond, betreffende een grijze BMW, haar auto was en dat deze gebrand had. Hierop keek ik, verbalisant, naar de rechterachterband van genoemd voertuig. Ik zag bovenop de autoband twee gloeiende aanmaakblokjes liggen.
Getuige [getuige 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op zaterdag 13 april 2019, omstreeks 00:15 uur, zag ik ter hoogte van een hoekwoning op de [adres 1] een rode gloed bij een band van een auto. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat de auto een zilverkleurige BMW betrof en dat er boven op de rechter achterband een aanmaakblokje lag. Dit aanmaakblokje brandde dus.
[naam bevelvoerder brandweer] verklaart op een later moment – zakelijk weergegeven – als volgt: [5]
U, verbalisant, houdt mij voor dat jullie mij hebben uitgenodigd om een aanvullende verklaring af te leggen in het onderzoek naar de autobranden gepleegd in de nacht van 12 op 13 april 2019 in Merselo. Ik was die nacht als brandweer bevelvoerder aanwezig. U, verbalisant, houdt mij voor dat ik aanwezig was bij de eerste brand en dat deze werd gesticht voor de woning van de [adres 1] in Merselo. Als er daadwerkelijk een brand zou hebben plaatsgevonden, zou de kans op overslag ontzettend groot zijn geweest.
Die auto stond echt ontzettend dicht bij de woning. Zo dichtbij, dat het portier van de auto bijna niet open kon zonder tegen de woning aan te komen. We hebben het portier van de auto open gehad en ik zag dat deze de voordeur van de woning bijna raakte. De auto stond bij de voordeur en het keukenraam. Gezien de aanrijtijd die wij hebben, zou de brand, als
deze volledig ontwikkeld was geweest, overgeslagen zijn naar de woning.
Aangever [slachtoffer 2] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt met betrekking tot de tweede brand: [6]
Ik doe aangifte van brandstichting van de bestelbus van mijn werkgever SCM op
13 april 2019 tussen 00:17 uur en 01:45 uur. Op vrijdag 12 april 2019 omstreeks 17.00 uur parkeerde ik de auto van de zaak, zijnde een Ford Transit Connect en voorzien van het kenteken [kenteken 2] , op de [adres 1] te Merselo naast mijn woning. Ik heb het desbetreffende voertuig onbeschadigd en afgesloten achtergelaten. Op zaterdag 13 april 2019, omstreeks 01.15 uur, kwam mijn vrouw thuis. Zij heeft onze personenauto, zijnde een grijze Mazda 6 en voorzien van het kenteken [kenteken 3] , eveneens naast onze woning geparkeerd met de neus in dezelfde richting als de eerder genoemde Ford Transit Connect. De voertuigen stonden maximaal een meter van elkaar vandaan. Dit betrof de afstand tussen de achterzijde van de Ford Transit Connect en de voorzijde van de Mazda 6. Op zaterdag
13 april 2019 lagen wij in bed en hoorden wij gebonk en geschreeuw vanaf de straat komen. Wij zijn naar beneden gelopen en zagen een geel/rood fel licht vanaf de straat naar binnen schijnen. Wij zagen dat de auto van de zaak, zijnde de Ford Transit Connect, aan de linkerachterzijde aan het branden was. Dit betrof de zijde achter de bestuurder. De brandweer was in kennis gesteld en zij kwam ter plaatse.
Verbalisant [verbalisant 4] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [7]
Op maandag 15 april 2019 nam ik telefonisch contact op met aangever [slachtoffer 2] . Desgevraagd verklaarde aangever dat het voertuig op het moment van brandstichting
uitgerust was met gereedschappen en kleine onderdelen/klein materiaal. Te denken valt aan
schroevendraaiers, moersleutels, Engelse sleutels, boormachines, schroeven, moeren, bouten,
enzovoort.
Getuige [naam bevelvoerder brandweer] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [8]
Ik ben werkzaam als bevelvoerder/ploegchef binnen de vrijwillige brandweer van de gemeente Venray. Ik kreeg om 01.49 uur een melding met betrekking tot een autobrand op de [adres 1] . Ik zag dat ter hoogte van de linkerachterband iets ingebrand was wat vervolgens was overgeslagen naar de kunststof achterbumper en het linkerachterlichtconsole. Vermoedelijk is er gebruik gemaakt van aanmaakblokjes.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [9]
Op 13 april 2019, omstreeks 01:50 uur, kregen wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , het verzoek om te gaan naar de [adres 1] , te Merselo, gemeente Venray in verband met een autobrand aldaar. Wij, verbalisanten, waren op de genoemde datum, omstreeks 02.15 uur, ter plaatse op de genoemde locatie. Wij, verbalisanten, zagen dat het een grijskleurige bedrijfsauto, zijnde een Ford, type: "Transit Connect", voorzien van het kenteken: " [kenteken 2] " betrof, die aan de linkerzijde, zijnde de bestuurderszijde, beschadigd was door middel van de brand. Wij, verbalisanten, zagen dat naast het betreffende voertuig op ongeveer een (1) meter een ander voertuig geparkeerd stond. Wij, verbalisanten, kregen van de betreffende bevelvoerder te horen dat er op de linkerachterband resten van een aanmaakblokje aangetroffen waren. Wij, verbalisanten, hoorden van de bevelvoerder dat hier niet meer veel van over was, maar dat dit wel de oorzaak van de brandstichting betrof.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft camerabeelden bekeken. Zij relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [10]
Er dient rekening gehouden te worden met een tijdsverschil van ruim 7 minuten op de beelden met de daadwerkelijke tijd. Ik zag namelijk dat de systeemtijd van het camerasysteem afweek van de daadwerkelijke tijd. Ik zag dat het systeem aangaf: 13-04-2019 te 12.13.49 uur terwijl de daadwerkelijke datum en tijd 13-04-2019 te 12:06:34 betrof.
Verbalisant relateert aan de hand van de fotobijlagen onder meer verder als volgt: [11]
  • 00:17:03 – 00:17:17: een persoon op een fiets verschijnt rechts in beeld en fietst de oprit van de woning in;
  • 00:17:27: er gaat een lamp aan in de oprit van de woning;
  • 00:19:46: de lamp gaat weer uit;
  • 00:20:00 – 00:20:16: de lamp gaat weer aan. Kort hierna komt er een persoon uit de oprit van de woning gelopen. Deze persoon draagt lichte bovenkleding en loopt in de richting van de eerste plaats delict (BMW);
  • 00:21:47 – 00:22:11: de lamp gaat uit. Kort hierna komt er uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) een persoon aanlopen welke vervolgens de oprit van de woning inloopt. De lamp gaat weer aan;
  • 00:22:56: vanuit rechts in beeld komt een auto aanrijden die links onder in beeld naast de auto die later de tweede plaats delict blijkt te zijn geparkeerd wordt;
  • 00:23:38: vanuit de oprit van de woning loopt een persoon in de richting van de eerste plaats delict;
  • 00:24:53: uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) komt een persoon aanlopen met lichte bovenkleding. De persoon loopt de oprit van de woning in;
  • 00:26:39: de lamp gaat weer uit;
  • 00:29:44: links onder in beeld verschijnen drie personen. Eén persoon op een fiets en twee personen te voet. Eén persoon loopt de [adres 1] en vervolgens de oprit van de woning in;
  • 00:30:26: de lamp gaat weer aan;
  • 00:32:10: de lamp gaat weer uit;
  • 00:50:37 – 00:52:40: brandweer arriveert en kort daarna ook de politie;
  • 00:54:52 – 00:55:29: om 00:54:52 uur gaat de lamp in de oprit van de woning aan. Vanuit de woning lopen vlak achter elkaar twee personen in de richting van de eerste plaats delict (BMW);
  • 00:56:16: brandweer verlaat de plaats delict;
  • 00:56:32: twee personen komen te voet uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) en lopen de oprit van de woning in;
  • 00:58:19: de lamp in de oprit van de woning gaat uit;
  • 01:20:11: de lamp in de oprit van de woning gaat aan;
  • 01:21:57 – 01:22:15: om 01:21:57 uur gaat de lamp in de oprit van de woning uit. Vervolgens is er reflectie van verlichting te zien. Onmiddellijk hierna komt vanuit de oprit van de woning een persoon de straat inlopen;
  • 01:22:42: deze persoon loopt naar de linkerachterzijde van de bestelauto die daar ter plaatse geparkeerd staat. Er is hier verder enkel beweging te zien. De bestelauto betreft de auto van aangever [slachtoffer 2] ;
  • 01:23:21: de persoon loopt weer de oprit van de woning in;
  • 01:23:26: de lamp in de oprit gaat weer aan;
  • 01:25:05: de lamp in de oprit van de woning gaat uit;
  • tussen 01:25:22 uur en 01:41:06 uur is een wakkerende verlichting zichtbaar onder of tussen de twee aldaar geparkeerde voertuigen. Ook is in het lichtschijnsel van de straatlantaarn rookontwikkeling te zien;
  • 01:41:06 – 01:44:30: duidelijk zichtbaar is dat er zich een brand aan het ontwikkelen is.
Verbalisant relateert in aanvulling op het hierboven genoemde proces-verbaal en aan de hand van de fotobijlagen [12] – zakelijk weergegeven – als volgt: [13]
  • 01:45 – 01:51:48: vanaf ongeveer 01:45 uur is er een duidelijke brandontwikkeling zichtbaar. Op de bewegende beelden is zichtbaar dat de brand zich links achter bij het voertuig ontwikkelt;
  • 01:59:49: het voertuig staat nagenoeg volledig in brand;
  • 02:01:15: de brand ontwikkelt zich verder en belemmert het zicht op de woning/oprit gelegen aan de [adres 2] en het verdere zicht in deze straat;
  • 02:04:47: de vlammen gaan vrij resoluut helemaal uit;
  • 02:08:57: de brandweer arriveert.
[naam dochter verdachte 1] , dochter van verdachte, verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [14]
Ik was op 13 april 2019 om 00:23 uur thuis. Wij zagen brandweer en politie de straat in rijden. Papa (
naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) zei “dan gaan we eens kijken.” Toen we daar kwamen, was de brandweer alweer weg en zijn we naar binnen gegaan. Toen ben ik weer op de stoel gaan zitten en ongeveer 15 à 20 minuten daarna ben ik naar boven gegaan. Ik denk dat dat het toen 01:05 uur of 01:10 uur was. Ik heb op de app gezien dat er iemand om 01:12 uur op de oprit is geweest en daarna niet meer.
[naam echtgenote verdachte] , echtgenote van verdachte, verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [15]
Op 12 april 2019 waren [naam dochter verdachte 2] en ik net na 23.00 uur thuis. Rond 24.00 uur appte [naam dochter verdachte 2] mij dat mijn man eerder thuis zou zijn dan [naam dochter verdachte 1] . Kort hierna hoorde ik de ring op mijn telefoon gaan. Dit is als iemand langs de slimme deurbel op onze oprit loopt. Ik hoorde mijn man [verdachte] snuiven en wist dus dat hij thuis was. Na ongeveer 10-15 minuten kwam mijn andere dochter [naam dochter verdachte 1] thuis. Ik hoorde dit ook aan de ring op mijn telefoon.
[naam dochter verdachte 2] , eveneens een dochter van verdachte, verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [16]
Op 12 april 2019 zijn mijn moeder en ik iets voor 23:30 uur thuis gekomen. Ik denk dat ik iets voor 24:00 uur in bed lag en mama ook vlak daarna. Om 00:10 uur ongeveer hoorde ik het belletje bij onze oprit, dus toen kwam pap (
naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) thuis. Als je een flinke stap op onze oprit zet dan kom je in de bewegingscensor. Er gaat dan een belletje in de woonkamer af. Pap en mam hebben een app op de telefoon hiervoor. Na een kleine 10 minuten hoorde ik weer dat belletje en toen kwam [naam dochter verdachte 1] dus thuis.
Verbalisant [verbalisant 8] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [17]
Ik, verbalisant [verbalisant 8] , was samen met collega’s [verbalisant 9] en [verbalisant 10] op 13 april 2019, omstreeks 13:00 uur, doende met een onderzoek in de woning, gelegen aan de [adres 2] te Merselo. In de woning waren op dat moment de partner en kinderen van de verdachte aanwezig, zijnde (onder meer): [naam echtgenote verdachte] , [naam dochter verdachte 1] en [naam dochter verdachte 2] aanwezig. Tijdens de doorzoeking hoorde ik, [verbalisant 8] , dat de dochter [naam dochter verdachte 1] verklaarde: “Mijn vader kwam omstreeks 00:00 uur thuis. We hebben een deurbel die registreert de bewegingen op de oprit. Dit kan ik dan aflezen op mijn telefoon en wordt opgeslagen. Je ziet dan alleen de tijdstippen dat er beweging is op de oprit, dus ook als je naar buiten gaat vanuit onze woning.” Ik, [verbalisant 8] , zag vervolgens dat dochter [naam dochter verdachte 2] een telefoon pakte en zag en hoorde dat [naam dochter verdachte 2] vervolgens de telefoon liet zien en verklaarde: “'Kijk, hier zie je de tijdstippen wanneer er beweging geweest is. Dat is rond 00.00 uur geweest toen mijn vader thuiskwam. Vervolgens daarna nog een paar keer. Omstreeks 01.17 uur is er beweging geweest maar er is niemand teruggekomen. Het lijkt erop dat iemand om 01.17 uur naar buiten is gegaan vanaf de voordeur.”
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [18]
Op 13 april 2019, omstreeks 03.45 uur, stond ik, verbalisant [verbalisant 6] , met een onopvallend dienstvoertuig geparkeerd op het parkeerterrein van het catering en partycentrum, genaamd: " [naam partycentrum] ", gelegen aan [adres 3] te Merselo, gemeente Venray. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , werd vervolgens aangesproken door aangever [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 2] deelde mij, verbalisant [verbalisant 6] , mede dat hij van de eigenaar, genaamd: " [getuige 2] " van genoemd catering en partycentrum te horen had gekregen dat er camerabeelden waren, waarop de verdachte te zien was. Op de genoemde datum, omstreeks 04.05 uur, waren wij, verbalisanten, ter plaatse bij het genoemde catering en partycentrum.
Wij, verbalisanten, hebben aldaar met aangever [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] de camerabeelden bekeken. Wij, verbalisanten, zagen dat de manspersoon elke keer dezelfde persoon betrof.
Wij, verbalisanten, kunnen de manspersoon op de beelden als volgt omschrijven:
- manspersoon;
- normaal postuur;
- lang van postuur.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik tijdens het verhoor bij de politie heb verklaard dat ik mijzelf herken op de beelden. Op de beelden is te zien dat ik de straat in kom gefietst. Toen ik thuiskwam, heb ik de fiets in de berging gezet. Ik hoorde geroezemoes en gelach in de straat en ben de straat ingelopen om te kijken wie daar was. Ik heb niemand meer gezien en ik ben teruggelopen. Ik ben degene die de eerste keer op de beelden is te zien die vanaf de oprit van de woning de straat inloopt. Ik herken mij ook op de beelden op het moment dat ik met mijn dochter de straat inloop. Daarna ben ik niet meer buiten geweest.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 primair
Op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 april 2019 is aan een auto (merk Ford) brand ontstaan waardoor de linkerzijde, zijnde de bestuurderszijde, beschadigd is geraakt. Op de linkerachterband waren resten van wat vermoedelijk een aanmaakblokje was aangetroffen en dit betrof de oorzaak van de brandstichting. Naast deze auto stond op ongeveer een meter afstand een ander voertuig, een Mazda, geparkeerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij tussen 00:20:00 uur en 00:20:16 uur op de camerabeelden te zien is, omdat hij geroezemoes en gelach in de straat hoorde en de straat is ingelopen om te kijken wie daar was. Voorts heeft hij verklaard dat hij tussen 00:54:52 uur en 00:55:29 uur op de camerabeelden te zien is, omdat hij op dat moment met zijn dochter de straat inloopt. Daarna is hij niet meer naar buiten geweest.
De rechtbank heeft de camerabeelden in raadkamer bekeken naar aanleiding van het verweer van verdachte dat hij na terugkomst met zijn dochter van het kijken naar de eerste brand niet meer naar buiten is gegaan. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] , in overeenstemming is met hetgeen de rechtbank op de camerabeelden heeft waargenomen. De rechtbank heeft ook waargenomen dat de manspersoon elke keer dezelfde persoon betrof, gelet op de rustige manier van lopen, het postuur, de lengte, de kleding zoals die op de beelden zichtbaar is en steeds het volgen van dezelfde weg. [19]
Gelet op de waarneming van de rechtbank dat het steeds dezelfde manspersoon betreft op de camerabeelden, is de rechtbank van oordeel dat het ook verdachte betreft die tussen 01:21:57 uur en 01:22:42 uur vanuit de oprit van zijn woning de straat inloopt en naar de linkerachterzijde van de auto die daar geparkeerd staat loopt. Op de beelden is niet precies te zien welke handelingen verdachte verricht, maar duidelijk is dat vervolgens rond dat tijdstip brand aan de auto ontstaat. Voorts hebben de dochters van verdachte aan de hand van een app die beweging registreert op de oprit van de woning van verdachte verklaard dat om 01:12 uur respectievelijk 01:17 uur iemand op de oprit is geweest. [naam dochter verdachte 1] verklaart zelfs dat het er op lijkt dat iemand via de voordeur naar buiten is gegaan. Rekening houdend met het feit dat de tijd op de camerabeelden ongeveer zeven minuten voorloopt, passen deze verklaringen in het voor de tweede brand relevante tijdsverloop. Bovendien betreft het telkens een manspersoon die op de camerabeelden is te zien wiens postuur en manier van lopen overeenstemt met verdachte.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er een schutting tussen de garage van verdachte en de garage van de buren staat waar je overheen kunt klimmen. Daardoor is niet zeker dat de persoon op de beelden daadwerkelijk terugkeert naar de woning van verdachte maar is het ook mogelijk dat de persoon op de beelden via de tuin van de verdachte is gevlucht en kan ieder ander dan de verdachte dus de brandstichter zijn geweest. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat verdachte zichzelf op de beelden heeft herkend en de rechtbank heeft waargenomen dat het, mede gelet op de overeenstemming in postuur en wijze van bewegen en kleding, steeds om dezelfde persoon gaat die op de camerabeelden zichtbaar is, is verdachte de persoon die op de beelden zichtbaar is en die de brand heeft gesticht. Dat maakt dat de vraag of er sprake is van een schutting waar mogelijk overheen kan worden geklommen, geen relevantie meer heeft en dus ook niet hoeft te worden beantwoord. Nader onderzoek naar de feitelijke situatie ter plekke is ook niet relevant.
Gelet op bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 13 april 2019 de auto van [slachtoffer 2] (een bestelbus van het merk Ford) in brand heeft gestoken door middel van aanmaak- of houtblokjes.
De rechtbank overweegt dat het gevaar ten tijde van het brandstichten naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte concreet gevaar voor de naast voornoemde auto geparkeerde auto is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de voertuigen maximaal een meter van elkaar stonden geparkeerd waardoor er een reële mogelijkheid was dat de brand zou overslaan naar de auto die naast de bestelbus van het merk Ford stond geparkeerd. Tevens is er gemeen gevaar voor de zich in de voertuigen bevindende goederen ontstaan, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat er zich verschillende goederen in de bestelbus bevonden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 april 2019 is aan een auto (merk BMW) brand ontstaan vanwege brandende (aanmaak- of hout)blokjes op de rechterachterband. Deze auto stond op ongeveer een meter van de voordeur van de woning op de [adres 1] .
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij ten aanzien van feit 2 heeft overwogen dat verdachte zichzelf op twee verschillende tijdsmomenten op de beelden heeft herkend en de rechtbank heeft waargenomen dat de persoon op de beelden steeds dezelfde persoon betreft en deze persoon ook de brandstichter is. Derhalve is het naar het oordeel van de rechtbank verdachte die tussen 00:23:38 uur en 00:24:53 uur op de camerabeelden is te zien en de auto in brand heeft gestoken.
De rechtbank heeft met betrekking tot feit 2 bewezenverklaard dat verdachte tussen 01:21:57 uur en 01:22:42 uur met een aanmaak- of houtblokje een auto (merk Ford) in brand heeft gestoken. Daarvoor is op de camerabeelden te zien dat verdachte tussen 00:20:00 uur en 00:20:16 uur en tussen 00:23:38 uur en 00:24:53 uur richting de plaats loopt waar de auto (merk BMW) in brand is gestoken. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 00:15 uur een rode gloed bij de band van de auto zag. Rekening houdend met het feit dat de tijd op de camerabeelden ongeveer zeven minuten voorloopt, past ook deze verklaring in het tijdsverloop met betrekking tot de camerabeelden. Ook deze auto is in brand gestoken middels aanmaak- of houtblokjes. De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen ondersteunen elkaar over en weer, omdat hieruit blijkt dat de wijze waarop de strafbare feiten zijn uitgevoerd op specifieke en essentiële punten met elkaar overeenkomt en er aldus sprake is van een gelijke modus operandi bij twee elkaar in tijd opvolgende brandstichtingen slechts enkele meters van elkaar verwijderd.
Gelet op bovenstaande omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook degene is geweest die op 13 april 2019 de auto (merk BMW) in brand heeft gestoken door middel van aanmaak- of houtblokjes.
De rechtbank overweegt dat het gevaar ten tijde van het brandstichten naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Door het handelen van verdachte is gemeen gevaar ontstaan voor de woning gelegen aan de [adres 1] , de naastgelegen/belendende woningen van de [adres 1] en de zich in die woningen bevindende goederen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de auto op ongeveer een meter van de voordeur van de woning stond en indien er daadwerkelijk brand was ontstaan, de kans op overslag naar de woning – en daarmee naar het oordeel van de rechtbank ook naar de naastgelegen woningen – groot was geweest.
Anders dan door getuige [naam bevelvoerder brandweer] is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de [adres 1] en de naastgelegen/omliggende woningen te duchten was, nu dat onvoldoende uit de bewijsmiddelen is gebleken. De rechtbank zal verdachte van deze bestanddelen dan ook vrijspreken.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1 primair
op 13 april 2019 te Merselo, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, ten gevolge waarvan brand is ontstaan aan een auto (merk BMW), en daarvan:
- gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres 1] en de naastgelegen/belendende woningen van de [adres 1] en de zich in voorgenoemde woningen bevindende goederen te duchten was;
2 primair
op 13 april 2019 te Merselo, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, ten gevolge waarvan een auto (merk Ford) gedeeltelijk is verbrand, en daarvan:
- gemeen gevaar voor een naast voornoemde auto geparkeerde auto toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of diens vrouw (zijnde een Mazda) en de goederen in genoemd
evoertuigen, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2 primair: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals deze door de reclassering in haar advies zijn verwoord. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de feiten voor veel onrust hebben gezorgd, mensen van de gepleegde feiten bang zijn geworden en door feit 2 schade is ontstaan hetgeen voor overlast zorgt. Gelet op het overschrijden van de redelijke termijn en het feit dat de officier van justitie het levensgevaar voor personen niet bewezen acht, hoeft verdachte wat de officier van justitie betreft niet terug naar de gevangenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd omdat zij vrijspraak heeft bepleit. Zij heeft enkel verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft tweemaal brand gesticht aan een auto. Brandstichting is een ernstig misdrijf, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan. Verdachte heeft door zijn handelen gevaar doen ontstaan voor andermans goederen. Ook blijkt uit het dossier dat een en ander voor grote onrust in de buurt heeft gezorgd en bij de buurtbewoners angst is ontstaan door toedoen van verdachte. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het over de verdachte opgemaakt strafblad d.d. 9 augustus 2021. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Het strafblad werkt derhalve niet strafverzwarend.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden die volgen uit de door de reclassering opgemaakte rapportage d.d. 16 augustus 2021. Er is stabiliteit op de verschillende getoetste leefgebieden. Het is verdachte recent gelukt om een nieuwe baan te vinden, het contact met zijn vrouw en kinderen is goed en in het toezicht zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er problemen zijn met betrekking tot alcoholgebruik. Vanwege de door hem ervaren psychische problemen als gevolg van het verblijf in de P.I. is verdachte aangemeld voor ambulante behandeling bij Rooyse Wissel Ambulante behandeling. De reclassering heeft in haar rapport aangegeven dat bij een veroordeling er aanknopingspunten zijn om het reclasseringstoezicht en de ambulante behandeling voort te zetten. Verdachte lijkt het verplichte kader van het contact als helpend te ervaren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat door het tijdsverloop in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal deze overschrijding dan ook ten voordele van verdachte verdisconteren in de op te leggen straf.
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Alles afwegend doet de door de officier van justitie gevorderde straf echter, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Gelet hierop zal de rechtbank een taakstraf van 100 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 118 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht met een proeftijd van 2 jaren opleggen. Hieraan zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals de reclassering in haar advies van 16 augustus 2021 heeft voorgesteld en hierna in de beslissing zijn omschreven.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair en feit 2 primair tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij de Reclassering Nederland, telefoonnummer 088-8041501. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde laat zich behandelen door Rooyse Wissel Ambulant behandelen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair en feit 2 primair tot een taakstraf voor de duur van 100 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Machiels, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. R.J.M.G. Rulkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2021.
Buiten staat
Mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. R.J.M.G. Rulkens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 april 2019 te Merselo, gemeente Venray opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (merk BMW) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan:
- gemeen gevaar voor die auto (welke geparkeerd stond aan de [adres 1] ) en/of de woning gelegen aan de [adres 1] en/of de naastgelegen/belendende woningen van de [adres 1] en/of de zich in voorgenoemde woningen bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of de bewoner(s)/aanwezige(n) van de [adres 1] en/of de personen welke zich in de naastgelegen/omliggende woningen van de [adres 1] bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of de bewoner(s)/aanwezige(n) van de [adres 1] en/of de personen welke zich in de naastgelegen/omliggende woningen van de [adres 1] bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2019 te Merselo, gemeente Venray ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een auto (merk BMW), met dat opzet een aanmaakblokje op/bij het (achter)wiel van een auto heeft geplaatst en/of open vuur in aanraking heeft gebracht met dat aanmaakblokje en/of een auto (merk BMW), althans met een brandbare stof, en daarvan:
- gemeen gevaar voor die auto (welke geparkeerd stond aan de [adres 1] ) en/of de woning gelegen aan de [adres 1] en/of de naastgelegen/belendende woningen van de [adres 1] en/of de zich in voorgenoemde voertuig en/of woningen bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of de bewoner(s)/aanwezige(n) van de [adres 1] en/of de personen welke zich in de naastgelegen/omliggende woningen van de [adres 1] bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of de bewoner(s)/aanwezige(n) van de [adres 1] en/of de personen welke zich in de naastgelegen/omliggende woningen van de [adres 1] bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2019 te Merselo, gemeente Venray opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk BMW), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
2
hij op of omstreeks 13 april 2019 te Merselo, gemeente Venray opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (merk Ford) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan:
- gemeen gevaar voor die auto en/of gemeen gevaar voor een naast voornoemde auto geparkeerde auto toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of diens vrouw (zijnde een Mazda) en/of de goederen in genoemde voertuig(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2019 te Merselo, gemeente Venray ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een auto (merk Ford), met dat opzet een aanmaakblokje op/bij die auto heeft geplaatst en/of open vuur in aanraking heeft gebracht met een aanmaakblokje, waxinelichtje en/of een auto (merk Ford), althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2019 te Merselo, gemeente Venray opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk Ford), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [bedrijfsnaam] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg-Noord, Districtsrecherche Noord- midden Limburg, proces-verbaalnummer 2019056458 en 2019056422, gesloten d.d. 17 september 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 249 (waarvan de laatste zeven pagina’s niet zijn doorgenummerd).
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 13 april 2019, pagina 23-26.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2019, pagina 27-29.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2019, pagina 32-36.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam bevelvoerder brandweer] d.d. 31 mei 2019, pagina 49-51.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] namens [bedrijfsnaam] d.d. 13 april 2019, pagina 52-55.
7.Proces-verbaal Telefoongesprek aangever [slachtoffer 2] d.d. 15 april 2019, pagina 56-57.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam bevelvoerder brandweer] d.d. 13 april 2019, pagina 47-48.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2019, pagina 65-68.
10.Proces-verbaal pv uitkijken camerabeelden d.d. 14 april 2019, pagina 107-119.
11.De genoemde bewegingen vinden alle plaats op 13 april 2019.
12.De genoemde bewegingen vinden allen plaats op 13 april 2019.
13.Proces-verbaal pv bevindingen d.d. 21 april 2019, pagina 120-127.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam dochter verdachte 1] d.d. 14 april 2019, pagina 80-84.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam echtgenote verdachte] d.d. 15 april 2019, pagina 85-87.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam dochter verdachte 2] d.d. 18 april 2019, pagina 88-91.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2019, pagina 103-104.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2019, pagina 65-68.
19.De waarneming van de rechtbank in raadkamer d.d. 3 september 2021.