3.3Het oordeel van de rechtbank
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde
[slachtoffer 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik doe aangifte van brandstichting van mijn personenauto op 13 april 2019 tussen 00:05 uur en 00:15 uur. Dit betreft een BMW, kenteken [kenteken 1] . Op vrijdag 12 april 2019, omstreeks 21:00 uur, heb ik mijn personenauto geparkeerd voor mijn woning. De personenauto was op dat moment onbeschadigd. Op zaterdag 12 april 2019 (
naar de rechtbank begrijpt: 13 april 2019), omstreeks 00:15 uur, werd er op de voordeur geklopt door een buurtbewoner.
Ik ben naar boven gelopen en heb het rolluik en het raam geopend. Ik zag een man staan en deze persoon vroeg om een emmer water omdat er rook bij de personenauto vandaan kwam. Ik heb vervolgens een emmer water naar beneden gebracht. De persoon die zich kenbaar had gemaakt als politieman (
rechtbank: de verbalisant [verbalisant 1] )heeft de emmer water tegen de rechter achterband gegooid om te voorkomen dat de personenauto in brand zou raken. Ik heb vervolgens de brandweer gebeld.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op zaterdag 13 april 2019, om 00:39 uur, kregen wij via de centralist van de meldkamer politie de opdracht om te gaan naar de [adres 1] te Merselo in verband met een autobrand. Om 00:45 uur kwamen wij ter plaatse. Ter plaatse stonden er voor de woning [adres 1] diverse personen op straat. Hierbij stonden ook personen van de
brandweer. Verbalisant [verbalisant 2] werd direct aangesproken door de bevelvoerder van de
brandweer en hoorde dat hij zei dat de brand al geblust was door omstanders. De bevelvoerder van de brandweer [naam bevelvoerder brandweer] gaf aan verder geen bijzonderheden te hebben omtrent deze poging tot brandstichting. Voor de woning van perceel [adres 1] zagen wij een personenauto zijnde een BMW, kenteken [kenteken 1] , staan. Deze personenauto stond op ongeveer 1 meter van de voordeur van de woning.
Verbalisant [verbalisant 1] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op zaterdag 13 april 2019, omstreeks 00.31 uur, was ik aanwezig in mijn woning te Merselo. Ik zag op mijn telefoon, via een ontvangen melding van de app Alarmfase 1, dat de brandweer een uitruk kreeg naar het adres [adres 1] te Merselo in verband met een brand wegvervoer. Hierop ben ik, verbalisant, ook richting genoemde straat gelopen. Ik zag op de bovenverdieping van het adres [adres 1] een vrouw uit het raam hangen. Ik vroeg aan haar waar er brand was. Ik hoorde de vrouw zeggen dat de personenauto, die voor haar woning stond, betreffende een grijze BMW, haar auto was en dat deze gebrand had. Hierop keek ik, verbalisant, naar de rechterachterband van genoemd voertuig. Ik zag bovenop de autoband twee gloeiende aanmaakblokjes liggen.
Getuige [getuige 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op zaterdag 13 april 2019, omstreeks 00:15 uur, zag ik ter hoogte van een hoekwoning op de [adres 1] een rode gloed bij een band van een auto. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat de auto een zilverkleurige BMW betrof en dat er boven op de rechter achterband een aanmaakblokje lag. Dit aanmaakblokje brandde dus.
[naam bevelvoerder brandweer] verklaart op een later moment – zakelijk weergegeven – als volgt:
U, verbalisant, houdt mij voor dat jullie mij hebben uitgenodigd om een aanvullende verklaring af te leggen in het onderzoek naar de autobranden gepleegd in de nacht van 12 op 13 april 2019 in Merselo. Ik was die nacht als brandweer bevelvoerder aanwezig. U, verbalisant, houdt mij voor dat ik aanwezig was bij de eerste brand en dat deze werd gesticht voor de woning van de [adres 1] in Merselo. Als er daadwerkelijk een brand zou hebben plaatsgevonden, zou de kans op overslag ontzettend groot zijn geweest.
Die auto stond echt ontzettend dicht bij de woning. Zo dichtbij, dat het portier van de auto bijna niet open kon zonder tegen de woning aan te komen. We hebben het portier van de auto open gehad en ik zag dat deze de voordeur van de woning bijna raakte. De auto stond bij de voordeur en het keukenraam. Gezien de aanrijtijd die wij hebben, zou de brand, als
deze volledig ontwikkeld was geweest, overgeslagen zijn naar de woning.
Aangever [slachtoffer 2] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt met betrekking tot de tweede brand:
Ik doe aangifte van brandstichting van de bestelbus van mijn werkgever SCM op
13 april 2019 tussen 00:17 uur en 01:45 uur. Op vrijdag 12 april 2019 omstreeks 17.00 uur parkeerde ik de auto van de zaak, zijnde een Ford Transit Connect en voorzien van het kenteken [kenteken 2] , op de [adres 1] te Merselo naast mijn woning. Ik heb het desbetreffende voertuig onbeschadigd en afgesloten achtergelaten. Op zaterdag 13 april 2019, omstreeks 01.15 uur, kwam mijn vrouw thuis. Zij heeft onze personenauto, zijnde een grijze Mazda 6 en voorzien van het kenteken [kenteken 3] , eveneens naast onze woning geparkeerd met de neus in dezelfde richting als de eerder genoemde Ford Transit Connect. De voertuigen stonden maximaal een meter van elkaar vandaan. Dit betrof de afstand tussen de achterzijde van de Ford Transit Connect en de voorzijde van de Mazda 6. Op zaterdag
13 april 2019 lagen wij in bed en hoorden wij gebonk en geschreeuw vanaf de straat komen. Wij zijn naar beneden gelopen en zagen een geel/rood fel licht vanaf de straat naar binnen schijnen. Wij zagen dat de auto van de zaak, zijnde de Ford Transit Connect, aan de linkerachterzijde aan het branden was. Dit betrof de zijde achter de bestuurder. De brandweer was in kennis gesteld en zij kwam ter plaatse.
Verbalisant [verbalisant 4] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op maandag 15 april 2019 nam ik telefonisch contact op met aangever [slachtoffer 2] . Desgevraagd verklaarde aangever dat het voertuig op het moment van brandstichting
uitgerust was met gereedschappen en kleine onderdelen/klein materiaal. Te denken valt aan
schroevendraaiers, moersleutels, Engelse sleutels, boormachines, schroeven, moeren, bouten,
enzovoort.
Getuige [naam bevelvoerder brandweer] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ben werkzaam als bevelvoerder/ploegchef binnen de vrijwillige brandweer van de gemeente Venray. Ik kreeg om 01.49 uur een melding met betrekking tot een autobrand op de [adres 1] . Ik zag dat ter hoogte van de linkerachterband iets ingebrand was wat vervolgens was overgeslagen naar de kunststof achterbumper en het linkerachterlichtconsole. Vermoedelijk is er gebruik gemaakt van aanmaakblokjes.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 13 april 2019, omstreeks 01:50 uur, kregen wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , het verzoek om te gaan naar de [adres 1] , te Merselo, gemeente Venray in verband met een autobrand aldaar. Wij, verbalisanten, waren op de genoemde datum, omstreeks 02.15 uur, ter plaatse op de genoemde locatie. Wij, verbalisanten, zagen dat het een grijskleurige bedrijfsauto, zijnde een Ford, type: "Transit Connect", voorzien van het kenteken: " [kenteken 2] " betrof, die aan de linkerzijde, zijnde de bestuurderszijde, beschadigd was door middel van de brand. Wij, verbalisanten, zagen dat naast het betreffende voertuig op ongeveer een (1) meter een ander voertuig geparkeerd stond. Wij, verbalisanten, kregen van de betreffende bevelvoerder te horen dat er op de linkerachterband resten van een aanmaakblokje aangetroffen waren. Wij, verbalisanten, hoorden van de bevelvoerder dat hier niet meer veel van over was, maar dat dit wel de oorzaak van de brandstichting betrof.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft camerabeelden bekeken. Zij relateert – zakelijk weergegeven – als volgt:
Er dient rekening gehouden te worden met een tijdsverschil van ruim 7 minuten op de beelden met de daadwerkelijke tijd. Ik zag namelijk dat de systeemtijd van het camerasysteem afweek van de daadwerkelijke tijd. Ik zag dat het systeem aangaf: 13-04-2019 te 12.13.49 uur terwijl de daadwerkelijke datum en tijd 13-04-2019 te 12:06:34 betrof.
Verbalisant relateert aan de hand van de fotobijlagen onder meer verder als volgt:
- 00:17:03 – 00:17:17: een persoon op een fiets verschijnt rechts in beeld en fietst de oprit van de woning in;
- 00:17:27: er gaat een lamp aan in de oprit van de woning;
- 00:19:46: de lamp gaat weer uit;
- 00:20:00 – 00:20:16: de lamp gaat weer aan. Kort hierna komt er een persoon uit de oprit van de woning gelopen. Deze persoon draagt lichte bovenkleding en loopt in de richting van de eerste plaats delict (BMW);
- 00:21:47 – 00:22:11: de lamp gaat uit. Kort hierna komt er uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) een persoon aanlopen welke vervolgens de oprit van de woning inloopt. De lamp gaat weer aan;
- 00:22:56: vanuit rechts in beeld komt een auto aanrijden die links onder in beeld naast de auto die later de tweede plaats delict blijkt te zijn geparkeerd wordt;
- 00:23:38: vanuit de oprit van de woning loopt een persoon in de richting van de eerste plaats delict;
- 00:24:53: uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) komt een persoon aanlopen met lichte bovenkleding. De persoon loopt de oprit van de woning in;
- 00:26:39: de lamp gaat weer uit;
- 00:29:44: links onder in beeld verschijnen drie personen. Eén persoon op een fiets en twee personen te voet. Eén persoon loopt de [adres 1] en vervolgens de oprit van de woning in;
- 00:30:26: de lamp gaat weer aan;
- 00:32:10: de lamp gaat weer uit;
- 00:50:37 – 00:52:40: brandweer arriveert en kort daarna ook de politie;
- 00:54:52 – 00:55:29: om 00:54:52 uur gaat de lamp in de oprit van de woning aan. Vanuit de woning lopen vlak achter elkaar twee personen in de richting van de eerste plaats delict (BMW);
- 00:56:16: brandweer verlaat de plaats delict;
- 00:56:32: twee personen komen te voet uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) en lopen de oprit van de woning in;
- 00:58:19: de lamp in de oprit van de woning gaat uit;
- 01:20:11: de lamp in de oprit van de woning gaat aan;
- 01:21:57 – 01:22:15: om 01:21:57 uur gaat de lamp in de oprit van de woning uit. Vervolgens is er reflectie van verlichting te zien. Onmiddellijk hierna komt vanuit de oprit van de woning een persoon de straat inlopen;
- 01:22:42: deze persoon loopt naar de linkerachterzijde van de bestelauto die daar ter plaatse geparkeerd staat. Er is hier verder enkel beweging te zien. De bestelauto betreft de auto van aangever [slachtoffer 2] ;
- 01:23:21: de persoon loopt weer de oprit van de woning in;
- 01:23:26: de lamp in de oprit gaat weer aan;
- 01:25:05: de lamp in de oprit van de woning gaat uit;
- tussen 01:25:22 uur en 01:41:06 uur is een wakkerende verlichting zichtbaar onder of tussen de twee aldaar geparkeerde voertuigen. Ook is in het lichtschijnsel van de straatlantaarn rookontwikkeling te zien;
- 01:41:06 – 01:44:30: duidelijk zichtbaar is dat er zich een brand aan het ontwikkelen is.
Verbalisant relateert in aanvulling op het hierboven genoemde proces-verbaal en aan de hand van de fotobijlagen– zakelijk weergegeven – als volgt:
- 01:45 – 01:51:48: vanaf ongeveer 01:45 uur is er een duidelijke brandontwikkeling zichtbaar. Op de bewegende beelden is zichtbaar dat de brand zich links achter bij het voertuig ontwikkelt;
- 01:59:49: het voertuig staat nagenoeg volledig in brand;
- 02:01:15: de brand ontwikkelt zich verder en belemmert het zicht op de woning/oprit gelegen aan de [adres 2] en het verdere zicht in deze straat;
- 02:04:47: de vlammen gaan vrij resoluut helemaal uit;
- 02:08:57: de brandweer arriveert.
[naam dochter verdachte 1] , dochter van verdachte, verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik was op 13 april 2019 om 00:23 uur thuis. Wij zagen brandweer en politie de straat in rijden. Papa (
naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) zei “dan gaan we eens kijken.” Toen we daar kwamen, was de brandweer alweer weg en zijn we naar binnen gegaan. Toen ben ik weer op de stoel gaan zitten en ongeveer 15 à 20 minuten daarna ben ik naar boven gegaan. Ik denk dat dat het toen 01:05 uur of 01:10 uur was. Ik heb op de app gezien dat er iemand om 01:12 uur op de oprit is geweest en daarna niet meer.
[naam echtgenote verdachte] , echtgenote van verdachte, verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 12 april 2019 waren [naam dochter verdachte 2] en ik net na 23.00 uur thuis. Rond 24.00 uur appte [naam dochter verdachte 2] mij dat mijn man eerder thuis zou zijn dan [naam dochter verdachte 1] . Kort hierna hoorde ik de ring op mijn telefoon gaan. Dit is als iemand langs de slimme deurbel op onze oprit loopt. Ik hoorde mijn man [verdachte] snuiven en wist dus dat hij thuis was. Na ongeveer 10-15 minuten kwam mijn andere dochter [naam dochter verdachte 1] thuis. Ik hoorde dit ook aan de ring op mijn telefoon.
[naam dochter verdachte 2] , eveneens een dochter van verdachte, verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 12 april 2019 zijn mijn moeder en ik iets voor 23:30 uur thuis gekomen. Ik denk dat ik iets voor 24:00 uur in bed lag en mama ook vlak daarna. Om 00:10 uur ongeveer hoorde ik het belletje bij onze oprit, dus toen kwam pap (
naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) thuis. Als je een flinke stap op onze oprit zet dan kom je in de bewegingscensor. Er gaat dan een belletje in de woonkamer af. Pap en mam hebben een app op de telefoon hiervoor. Na een kleine 10 minuten hoorde ik weer dat belletje en toen kwam [naam dochter verdachte 1] dus thuis.
Verbalisant [verbalisant 8] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik, verbalisant [verbalisant 8] , was samen met collega’s [verbalisant 9] en [verbalisant 10] op 13 april 2019, omstreeks 13:00 uur, doende met een onderzoek in de woning, gelegen aan de [adres 2] te Merselo. In de woning waren op dat moment de partner en kinderen van de verdachte aanwezig, zijnde (onder meer): [naam echtgenote verdachte] , [naam dochter verdachte 1] en [naam dochter verdachte 2] aanwezig. Tijdens de doorzoeking hoorde ik, [verbalisant 8] , dat de dochter [naam dochter verdachte 1] verklaarde: “Mijn vader kwam omstreeks 00:00 uur thuis. We hebben een deurbel die registreert de bewegingen op de oprit. Dit kan ik dan aflezen op mijn telefoon en wordt opgeslagen. Je ziet dan alleen de tijdstippen dat er beweging is op de oprit, dus ook als je naar buiten gaat vanuit onze woning.” Ik, [verbalisant 8] , zag vervolgens dat dochter [naam dochter verdachte 2] een telefoon pakte en zag en hoorde dat [naam dochter verdachte 2] vervolgens de telefoon liet zien en verklaarde: “'Kijk, hier zie je de tijdstippen wanneer er beweging geweest is. Dat is rond 00.00 uur geweest toen mijn vader thuiskwam. Vervolgens daarna nog een paar keer. Omstreeks 01.17 uur is er beweging geweest maar er is niemand teruggekomen. Het lijkt erop dat iemand om 01.17 uur naar buiten is gegaan vanaf de voordeur.”
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 13 april 2019, omstreeks 03.45 uur, stond ik, verbalisant [verbalisant 6] , met een onopvallend dienstvoertuig geparkeerd op het parkeerterrein van het catering en partycentrum, genaamd: " [naam partycentrum] ", gelegen aan [adres 3] te Merselo, gemeente Venray. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , werd vervolgens aangesproken door aangever [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 2] deelde mij, verbalisant [verbalisant 6] , mede dat hij van de eigenaar, genaamd: " [getuige 2] " van genoemd catering en partycentrum te horen had gekregen dat er camerabeelden waren, waarop de verdachte te zien was. Op de genoemde datum, omstreeks 04.05 uur, waren wij, verbalisanten, ter plaatse bij het genoemde catering en partycentrum.
Wij, verbalisanten, hebben aldaar met aangever [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] de camerabeelden bekeken. Wij, verbalisanten, zagen dat de manspersoon elke keer dezelfde persoon betrof.
Wij, verbalisanten, kunnen de manspersoon op de beelden als volgt omschrijven:
- manspersoon;
- normaal postuur;
- lang van postuur.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik tijdens het verhoor bij de politie heb verklaard dat ik mijzelf herken op de beelden. Op de beelden is te zien dat ik de straat in kom gefietst. Toen ik thuiskwam, heb ik de fiets in de berging gezet. Ik hoorde geroezemoes en gelach in de straat en ben de straat ingelopen om te kijken wie daar was. Ik heb niemand meer gezien en ik ben teruggelopen. Ik ben degene die de eerste keer op de beelden is te zien die vanaf de oprit van de woning de straat inloopt. Ik herken mij ook op de beelden op het moment dat ik met mijn dochter de straat inloop. Daarna ben ik niet meer buiten geweest.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 primair
Op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 april 2019 is aan een auto (merk Ford) brand ontstaan waardoor de linkerzijde, zijnde de bestuurderszijde, beschadigd is geraakt. Op de linkerachterband waren resten van wat vermoedelijk een aanmaakblokje was aangetroffen en dit betrof de oorzaak van de brandstichting. Naast deze auto stond op ongeveer een meter afstand een ander voertuig, een Mazda, geparkeerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij tussen 00:20:00 uur en 00:20:16 uur op de camerabeelden te zien is, omdat hij geroezemoes en gelach in de straat hoorde en de straat is ingelopen om te kijken wie daar was. Voorts heeft hij verklaard dat hij tussen 00:54:52 uur en 00:55:29 uur op de camerabeelden te zien is, omdat hij op dat moment met zijn dochter de straat inloopt. Daarna is hij niet meer naar buiten geweest.
De rechtbank heeft de camerabeelden in raadkamer bekeken naar aanleiding van het verweer van verdachte dat hij na terugkomst met zijn dochter van het kijken naar de eerste brand niet meer naar buiten is gegaan. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] , in overeenstemming is met hetgeen de rechtbank op de camerabeelden heeft waargenomen. De rechtbank heeft ook waargenomen dat de manspersoon elke keer dezelfde persoon betrof, gelet op de rustige manier van lopen, het postuur, de lengte, de kleding zoals die op de beelden zichtbaar is en steeds het volgen van dezelfde weg.
Gelet op de waarneming van de rechtbank dat het steeds dezelfde manspersoon betreft op de camerabeelden, is de rechtbank van oordeel dat het ook verdachte betreft die tussen 01:21:57 uur en 01:22:42 uur vanuit de oprit van zijn woning de straat inloopt en naar de linkerachterzijde van de auto die daar geparkeerd staat loopt. Op de beelden is niet precies te zien welke handelingen verdachte verricht, maar duidelijk is dat vervolgens rond dat tijdstip brand aan de auto ontstaat. Voorts hebben de dochters van verdachte aan de hand van een app die beweging registreert op de oprit van de woning van verdachte verklaard dat om 01:12 uur respectievelijk 01:17 uur iemand op de oprit is geweest. [naam dochter verdachte 1] verklaart zelfs dat het er op lijkt dat iemand via de voordeur naar buiten is gegaan. Rekening houdend met het feit dat de tijd op de camerabeelden ongeveer zeven minuten voorloopt, passen deze verklaringen in het voor de tweede brand relevante tijdsverloop. Bovendien betreft het telkens een manspersoon die op de camerabeelden is te zien wiens postuur en manier van lopen overeenstemt met verdachte.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er een schutting tussen de garage van verdachte en de garage van de buren staat waar je overheen kunt klimmen. Daardoor is niet zeker dat de persoon op de beelden daadwerkelijk terugkeert naar de woning van verdachte maar is het ook mogelijk dat de persoon op de beelden via de tuin van de verdachte is gevlucht en kan ieder ander dan de verdachte dus de brandstichter zijn geweest. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat verdachte zichzelf op de beelden heeft herkend en de rechtbank heeft waargenomen dat het, mede gelet op de overeenstemming in postuur en wijze van bewegen en kleding, steeds om dezelfde persoon gaat die op de camerabeelden zichtbaar is, is verdachte de persoon die op de beelden zichtbaar is en die de brand heeft gesticht. Dat maakt dat de vraag of er sprake is van een schutting waar mogelijk overheen kan worden geklommen, geen relevantie meer heeft en dus ook niet hoeft te worden beantwoord. Nader onderzoek naar de feitelijke situatie ter plekke is ook niet relevant.
Gelet op bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 13 april 2019 de auto van [slachtoffer 2] (een bestelbus van het merk Ford) in brand heeft gestoken door middel van aanmaak- of houtblokjes.
De rechtbank overweegt dat het gevaar ten tijde van het brandstichten naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte concreet gevaar voor de naast voornoemde auto geparkeerde auto is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de voertuigen maximaal een meter van elkaar stonden geparkeerd waardoor er een reële mogelijkheid was dat de brand zou overslaan naar de auto die naast de bestelbus van het merk Ford stond geparkeerd. Tevens is er gemeen gevaar voor de zich in de voertuigen bevindende goederen ontstaan, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat er zich verschillende goederen in de bestelbus bevonden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 april 2019 is aan een auto (merk BMW) brand ontstaan vanwege brandende (aanmaak- of hout)blokjes op de rechterachterband. Deze auto stond op ongeveer een meter van de voordeur van de woning op de [adres 1] .
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij ten aanzien van feit 2 heeft overwogen dat verdachte zichzelf op twee verschillende tijdsmomenten op de beelden heeft herkend en de rechtbank heeft waargenomen dat de persoon op de beelden steeds dezelfde persoon betreft en deze persoon ook de brandstichter is. Derhalve is het naar het oordeel van de rechtbank verdachte die tussen 00:23:38 uur en 00:24:53 uur op de camerabeelden is te zien en de auto in brand heeft gestoken.
De rechtbank heeft met betrekking tot feit 2 bewezenverklaard dat verdachte tussen 01:21:57 uur en 01:22:42 uur met een aanmaak- of houtblokje een auto (merk Ford) in brand heeft gestoken. Daarvoor is op de camerabeelden te zien dat verdachte tussen 00:20:00 uur en 00:20:16 uur en tussen 00:23:38 uur en 00:24:53 uur richting de plaats loopt waar de auto (merk BMW) in brand is gestoken. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 00:15 uur een rode gloed bij de band van de auto zag. Rekening houdend met het feit dat de tijd op de camerabeelden ongeveer zeven minuten voorloopt, past ook deze verklaring in het tijdsverloop met betrekking tot de camerabeelden. Ook deze auto is in brand gestoken middels aanmaak- of houtblokjes. De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen ondersteunen elkaar over en weer, omdat hieruit blijkt dat de wijze waarop de strafbare feiten zijn uitgevoerd op specifieke en essentiële punten met elkaar overeenkomt en er aldus sprake is van een gelijke modus operandi bij twee elkaar in tijd opvolgende brandstichtingen slechts enkele meters van elkaar verwijderd.
Gelet op bovenstaande omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook degene is geweest die op 13 april 2019 de auto (merk BMW) in brand heeft gestoken door middel van aanmaak- of houtblokjes.
De rechtbank overweegt dat het gevaar ten tijde van het brandstichten naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Door het handelen van verdachte is gemeen gevaar ontstaan voor de woning gelegen aan de [adres 1] , de naastgelegen/belendende woningen van de [adres 1] en de zich in die woningen bevindende goederen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de auto op ongeveer een meter van de voordeur van de woning stond en indien er daadwerkelijk brand was ontstaan, de kans op overslag naar de woning – en daarmee naar het oordeel van de rechtbank ook naar de naastgelegen woningen – groot was geweest.
Anders dan door getuige [naam bevelvoerder brandweer] is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de [adres 1] en de naastgelegen/omliggende woningen te duchten was, nu dat onvoldoende uit de bewijsmiddelen is gebleken. De rechtbank zal verdachte van deze bestanddelen dan ook vrijspreken.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.