2.7.De rechtbank overweegt als volgt.
2.7.1.In hetgeen partijen en de GI naar voren hebben gebracht, ziet de rechtbank geen grond om (op dit moment) een mondelinge behandeling te moeten bepalen. Dit betekent dat de rechtbank zich thans zal buigen over het rapport van de bijzondere curatoren, dat is uitgemond in het verzoek dat de bijzondere curatoren namens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gedaan, en de vraag op welke wijze de procedure met inachtneming daarvan zou moeten worden voortgezet.
2.7.2.De rechtbank is van oordeel dat de samenvatting en conclusies van de bijzondere curatoren, zoals die op de pagina’s 14 tot en met 17 van hun rapport zijn weergegeven, gedragen kunnen worden door het uitgebreide onderzoek dat zij hebben verricht. De bijzondere curatoren hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] centraal gesteld en hebben in hun uitgebalanceerde rapport aangegeven wat er zou moeten gebeuren om de wensen en behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen nastreven. Uit het rapport blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (al jaren) fors klem zitten tussen hun ouders en moeten zien te overleven.
2.7.3.Daar waar de moeder zich achter het verzoek van de bijzondere curatoren schaart, althans geen noemenswaardige bezwaren daartegen opwerpt, en de bevindingen en conclusies van de bijzondere curatoren deelt, heeft de vader zich met een aantal argumenten tegen de bevindingen en de door de bijzondere curatoren voorgestelde route verzet. Die argumenten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nalopen.
2.7.4.De vader heeft gesteld dat hij er bezwaar tegen heeft dat de informatie over zijn traject wordt gedeeld met de moeder en/of de hulpverlening van de moeder, omdat geheimhouding van de hulpverleners (vanwege het privacy-aspect) een vereiste is en evaluatie door de drie hulpverleners (Plinthos/Yvoor /GIB) mede daarom, en gelet op het verschil van inzicht en doelen tussen de hulpverleners, niet tot duidelijkheid zal leiden.
2.7.5.De rechtbank is hierover van oordeel dat uit het onderzoek van de bijzondere curatoren volgt dat hulpverlening voor beide ouders, zowel op individueel niveau als op systeemniveau, dient te worden ingezet en dat ook voor de kinderen een behandeling (bij Plinthos) is geïndiceerd. De kinderen dienen sterker te worden in hun identiteit en behandeling te krijgen met betrekking tot hun loyaliteits- en parentificatieproblemen, zodat zij kunnen toewerken naar meer zelfvertrouwen. Alles moet erop gericht zijn om het voor de ouders en de kinderen zo optimaal mogelijk te maken, zodat een evaluatie tussen de betrokken hulpverleners in deze complexe scheidingssituatie een vereiste is. Het staat buiten kijf dat het belang van de kinderen, die minderjarig zijn en in zoverre nog voor een groot deel afhankelijk zijn van hun volwassen ouders, centraal dient te staan en daar zouden de hulpverleners zich dan ook op moeten concentreren. Van de in te schakelen professionals is op grond van hun deskundigheid en ervaring te verwachten dat hun evaluatie van de in te zetten hulptrajecten, met inachtneming van de hen bekende privacy aspecten, zal bijdragen aan de doelen van de trajecten en daarmee voor duidelijkheid bij de kinderen. Er zijn geen aanknopingspunten door de vader gegeven dat op voorhand geoordeeld moet worden dat de in te slagen weg niet kan leiden tot het beoogde doel. Om die reden wordt aan het argument van de vader voorbijgegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat de hulpverleners, zoals ook door de rechtbank wordt beoogd, samen met de ouders en de kinderen zullen optrekken. De rechtbank gaat er daarbij ook vanuit dat de ouders de oproep van de bijzondere curatoren en daarmee van hun kinderen serieus nemen en het traject een serieuze kans geven en niet op voorhand met een beroep op hun privacy gaan blokkeren. Als het samen optrekken niet mogelijk mocht zijn op grond van reële zwaarwegende argumenten, is het aan de hulpverleners om bij de gegevensuitwisseling een afweging te maken van het belang van informatie uitwisseling ten behoeve van de kinderen en het recht op privacy van een ouder.
2.7.6.Voorts heeft de vader betwist dat de kinderen tijd nodig hebben om aan een uitbreiding van de zorgregeling te wennen en zou in de ogen van de vader zelfs meteen met een fiftyfifty-regeling gestart kunnen worden.
2.7.7.Naar het oordeel van de rechtbank miskent de vader daarmee dat de bijzondere curatoren in hun onderzoek hebben geconstateerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , tegen de achtergrond van hetgeen zij in de scheiding van hun ouders hebben meegemaakt, moeten kunnen groeien in hun gevoel van veiligheid en zelfvertrouwen. Mede met het oog hierop zijn het voorgestane solo parallelle ouderschap, de hulpverlening ten behoeve van de kinderen en de vader en de voortzetting van de hulpverlening aan de moeder door de bijzondere curatoren terecht als absolute voorwaarden opgeworpen, voordat uitbreiding van de zorgregeling tussen de kinderen en de vader aan de orde is. De vader gaat daar volledig aan voorbij en daarmee ook aan het aspect van de emotionele onveiligheid die de kinderen door de jarenlange strijd tussen de ouders hebben ervaren en waardoor zij nog steeds fors klem zitten tussen de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verdienen het om te gaan ervaren dat, doordat zij zelf worden begeleid door professionals en doordat er goed werkende, duidelijke afspraken tussen de ouders worden gemaakt en de ouders ook begeleid worden door professionals, de door de bijzondere curatoren voorgestelde (uitbreiding van de) zorgregeling werkt en kan blijven werken. Dat wil zeggen dat deze zorgregeling zoveel mogelijk in harmonie tussen alle betrokkenen goed gaat functioneren en door de ouders en de kinderen op adequate wijze wordt ondersteund, zodat de kinderen bij beide ouders emotionele veiligheid en rust kunnen ervaren die zij nu niet voldoende hebben ervaren.
2.7.8.De vader heeft verder – kort gezegd – voorgesteld om de bijzondere curatoren de regie in het verdere proces te geven en niet de GI. De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere curatoren juridisch gezien niet de rol kunnen krijgen die de vader wenst. Enerzijds niet omdat de bijzondere curatoren de rol en taak hebben gekregen ten behoeve van uitsluitend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zoals de rechtbank in de beschikking van 1 april 2021 heeft overwogen, en daar past niet de rol en de taak bij die de vader hen wil geven. Anderzijds niet omdat op grond van de wet de GI de regierol en de taak van de rechtbank heeft (gekregen) en zal hebben binnen het kader van de op dit moment lopende ondertoezichtstelling, zodat de ouders met de GI zullen moeten samenwerken.
2.7.9.Kijkend naar de hiervoor genoemde absolute voorwaarden om te kunnen komen tot de door de bijzondere curatoren voorgestelde (uitbreiding van de) zorgregeling, ligt het vanaf nu op de weg van de GI om de in te zetten hulpverlening voor de vader en de kinderen geregeld te krijgen, zodat hiermee zo spoedig mogelijk een aanvang kan worden gemaakt, en erop toe te zien dat de (huidige) hulpverlening van de moeder (bij Yvoor) wordt voortgezet. Hierbij moet de GI de regie nemen, ook indien een ouder niet wil meewerken of mogelijk het gesprek met de GI onverhoopt niet (en zonder voorwaarden vooraf) zou willen aangaan. Ook zal de GI zich met de ouders moeten gaan buigen over de te regelen onderwerpen behorende bij het ouderschapsplan (zoals die op pagina 3 van bijlage 1 van het rapport van de bijzondere curatoren staan weergegeven).
2.7.10.De GI dient uiterlijk over zes maanden, of zoveel eerder als de GI mogelijk of noodzakelijk acht, een schriftelijk verslag over de voortgang van de uitvoering van deze beschikking (ofwel van het plan van de bijzondere curatoren) bij de rechtbank in te dienen en daarvan een afschrift te laten toekomen aan de bijzondere curatoren, de raad en de ouders. In dat verslag dient de GI aan te geven of alle lichten op groen staan, in die zin dat de tijd rijp is om de zorgregeling aan te passen in de zin zoals door de bijzondere curatoren is verzocht. Zo dat niet het geval is, dient de GI aan te geven wat er concreet is gedaan en is bereikt en welke beletselen er zijn om de zorgregeling te wijzigen zoals de bijzondere curatoren hebben verzocht en, zo ja, of deze beletselen op korte termijn naar verwachting van de GI kunnen worden opgelost. Als één van de ouders niet met de GI in gesprek wil gaan, de regierol van de GI niet wil accepteren, niet meewerkt aan zijn of haar hulpverleningstraject en/of het hulpverleningstraject laat stagneren, kan de GI de rechtbank daarover terstond rapporteren, tenzij de GI, met de middelen die zij in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling ter beschikking staan, nog mogelijkheden ziet om de betreffende ouder op korte termijn alsnog op het juiste pad te krijgen. Bij het niet meewerken door één van de ouders moet het er naar het oordeel van de rechtbank voorshands voor worden gehouden dat geen uitvoering kan worden gegeven aan de route van de (bijzondere curatoren en de) rechtbank om te komen tot wijziging van de zorgregeling. De rechtbank wil hierbij echter wel benadrukken dat er in dit geval een consequentie of gevolgtrekking kan worden verbonden aan het handelen of niet handelen van de betreffende ouder, op een wijze die de rechtbank binnen het bestek van deze procedure juist en aangewezen acht.
2.7.11.Partijen en ook de raad krijgen vervolgens de gelegenheid om binnen twee weken op het verslag van de GI te reageren. Afhankelijk van de inhoud van het verslag van de GI en de reacties daarop van partijen en de raad zal de rechtbank kunnen beoordelen of er op de (alle) verzoeken van partijen beslist kan worden of dat er nog een mondelinge behandeling dient te worden bepaald. Iedere verdere beslissing (ook die ten aanzien van de kinderbijdrage) zal worden aangehouden.
2.7.12.Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de taak van de bijzondere curatoren nog niet (helemaal) is afgerond, reeds omdat hun verzoek nog niet ten gronde is beoordeeld en nog niet is toe- of afgewezen. De bijzondere curatoren dienen te wachten op het verslag van de GI en hebben daarna de mogelijkheid op dat verslag te reageren en, indien er een zitting wordt gepland, om op de zitting het standpunt van de kinderen nader te verwoorden. In afwachting van een en ander hebben de bijzondere curatoren thans slechts af te wachten wat de komende maanden staat te gebeuren. Zo de bijzondere curatoren op enig moment een gesprek met de kinderen aangewezen achten, gaat de rechtbank er vanuit dat zij daartoe de medewerking krijgen van de ouders en de GI.