ECLI:NL:RBLIM:2021:6843

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
C/03/276243 / FA RK 20-1160
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgbeschikking inzake wijziging zorgregeling voor minderjarigen in het kader van solo parallel ouderschap

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 27 augustus 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de bijzondere curatoren, die namens de kinderen optreden, om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen klem zitten tussen hun ouders en dat er behoefte is aan een duidelijke en gestructureerde zorgregeling. De bijzondere curatoren hebben geadviseerd om over te gaan tot solo parallel ouderschap, waarbij de ouders zo min mogelijk contact met elkaar hebben en ieder vanuit hun eigen kracht als ouder functioneren. Dit advies is voortgekomen uit gesprekken met de ouders en de kinderen, en uit een rapport dat de bijzondere curatoren hebben opgesteld.

De rechtbank heeft de rol van de gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, en de Raad voor de Kinderbescherming betrokken in de procedure. De rechtbank heeft de ouders en de GI opgedragen om hulpverleningstrajecten voor de ouders en de kinderen op te starten en voort te zetten. De rechtbank heeft ook bepaald dat de GI periodiek verslag moet uitbrengen over de voortgang van de hulpverlening en de zorgregeling. De ouders zijn het erover eens dat hulp en ondersteuning voor hen in het solo parallelle ouderschap noodzakelijk zijn, maar er zijn meningsverschillen over de uitvoering van de zorgregeling. De vader heeft bezwaar tegen de rol van de GI en pleit voor een meer gelijke zorgverdeling, terwijl de moeder en de bijzondere curatoren de huidige aanpak ondersteunen.

De rechtbank heeft besloten dat de GI de regie moet nemen in de uitvoering van de hulpverlening en dat er binnen zes maanden een verslag moet worden ingediend over de voortgang. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het verslag van de GI is ontvangen en beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 27 augustus 2021
Zaaknummer: C/03/276243 / FA RK 20-1160
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A.M. Holmes, kantoor houdend te Maastricht,
tegen:
[de vader] ,
verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. S.L. Smits-Emons, kantoor houdend te Echt, gemeente Echt-Susteren.
Als informant in deze procedure wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Heerlen, hierna te noemen: de GI.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost-Nederland,verder te noemen: de raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Deze procedure gaat over de minderjarigen:
[minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
in rechte vertegenwoordigd door hun bijzondere curatoren mr. A.J. Crombag, advocaat, kantoor houdend in Beek, en drs. M.E. Kaminski, psycholoog, kantoor houdend in Roermond,
hierna gezamenlijk te noemen: de bijzondere curatoren.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op
1 april 2021 uitgesproken beschikking.

1.Het verder verloop van de procedure

1.1.
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de bijzondere curatoren namens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , met daarbij als bijlage het rapport van de bijzondere curatoren van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 28 juni 2021, ingekomen op 30 juni 2021;
  • de reactie van de GI bij brief van 7 juli 2021;
  • de reactie van de moeder bij e-mailbericht van 13 juli 2021;
  • de reactie van de vader bij e-mailbericht van 14 juli 2021.

2.Verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
2.2.
De bijzondere curatoren hebben in de afgelopen maanden uitgebreid gesproken met de vader, de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben tevens contact gehad met enkele belangrijke personen in het netwerk van het gezin. Naar aanleiding van deze gesprekken hebben de bijzondere curatoren een rapport uitgebracht van hun bevindingen naar aanleiding van de concrete vragen van de rechtbank als genoemd in voornoemde beschikking van 1 april 2021. Op basis van de bevindingen hebben de bijzondere curatoren zich namens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot de rechtbank gewend en hebben zij via de informele rechtsingang verzocht om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de gewijzigde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nadat de hulpverleningstrajecten aan de vader, de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn opgestart c.q. worden voortgezet,
I. voor wat betreft de reguliere zorgregeling te bepalen:
 dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in alle even weken, van vrijdag uit school tot woensdagochtend (in de oneven weken) bij de vader verblijven, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op woensdag om 08.30 uur naar school brengt. Wanneer er op woensdag/vrijdag geen school is, is de overdracht van de kinderen om 12.00 uur;
 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de oneven weken bij de moeder verblijven van woensdag uit school tot vrijdagochtend in de even weken. De moeder brengt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vrijdagochtend om 08.30 uur naar school. Wanneer er op woensdag/vrijdag geen school is, is de overdracht van de kinderen op woensdag/vrijdag om 12.00 uur;
 een en ander zoals nader bepaald in bijlage 1 achter het rapport van de bijzondere curatoren van 28 juni 2021;
II. voor wat betreft de verdeling vakanties en feestdagen te bepalen:
 dat het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende de vakanties en feestdagen gelijkelijk tussen de ouders wordt verdeeld;
 een en ander zoals nader bepaald in bijlage 2 achter het rapport van de bijzondere curatoren van 28 juni 2021;
 waarbij de overdracht in de vakantie, op feestdagen en als er geen school is om 12.00 uur plaatsvindt. Een vakantieperiode begint op vrijdag en vakanties zijn leidend voor wat betreft het weekrooster, en feestdagen en verjaardagen van de kinderen zijn leidend bij een vakantieregeling;
III. en daarbij te bepalen dat er iedere drie maanden een evaluatie van de regeling dient plaats te vinden onder regie van de GI, althans zolang de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortduurt.
2.3.
In het verzoekschrift van de bijzondere curatoren wordt het volgende beschreven (citaat):

Middels het onderzoek dat de bijzonder curatoren hebben verricht is duidelijk geworden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van beide ouders veel houden en bij beide ouders graag zijn. Op dit moment zijn er nog de nodige obstakels in het door hun zo gewenste onbezorgde contact met beide ouders. De oorzaak hiervan is deels te vinden op het individueel niveau van elke ouder afzonderlijk (intrapsychisch) en deels in het negatieve interactie patroon van de ouders (systemisch). [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlangen in het contact met hun beide ouders naar een normale en rustige situatie.
Op basis van het zeer belaste verleden tussen de ouders onderling en alle pogingen die in de afgelopen 3,5 jaar door alle betrokken professionals zijn ondernomen om het negatieve patroon en de destructieve ex-partnerstrijd te doorbreken, kan inmiddels vastgesteld worden dat het zoeken van een compromis in deze kwestie niet haalbaar en helpend is en verdere bemiddeling tussen de ouders op dit moment enkel strijdverhogend werkt. De ouders dienen volledig los van elkaar te komen, zo weinig mogelijk contacten met elkaar te onderhouden en middels zeer duidelijke en afgebakende afspraken - ieder vanuit hun eigen kracht - als goede ouders voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen functioneren. Het solo parallelle ouderschap is in deze zaak aldus aangewezen.
Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als de beide ouders, door professionele hulpverlening ondersteund en begeleid worden in de verdere acceptatie, invulling en vormgeving van dit solo parallelle ouderschap. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal deze begeleiding naar ons idee ingevuld dienen te worden door Plinthos, voor moeder zal de begeleiding bij Yvoor dien te worden voortgezet en voor vader zal een systemische behandeling vanuit het GIB dienen te worden opgestart.
Om uiteindelijk te kunnen komen tot een verbetering - en op termijn hopelijk normalisering - van dit gezinssysteem dienen alle betrokkenen een stevig commitment aan te gaan en zich ten zeerste in te spannen en open te stellen voor de aangeboden hulpverlening en coaching in het solo parallelle ouderschap.
Daarnaast is het van groot belang dat er zeer duidelijke afspraken vastgesteld worden over de invulling van de verdeling van de zorg en opvoedingstaken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , in reguliere zin en tijdens schoolvakanties, feest- en verjaardagen. Dit om duidelijke kaders te stellen, nieuwe conflictsituaties tussen de ouders voor zoveel als mogelijk te kunnen voorkomen en daarmee rust te kunnen creëren. Ouders wordt aanbevolen om zich beiden strikt aan de gemaakte afspraken te houden en zo richting de kinderen voorspelbaar en betrouwbaar te zijn en de kaders aan te geven waarbinnen zij een onbezorgd contact hebben met hun beide ouders. Dit met als uiteindelijke doel dat er een situatie kan ontstaan waarin de ouders allebei - los van elkaar - ouders mogen en kunnen zijn van deze twee prachtige kinderen.
2.4.
De GI heeft in haar reactie aangegeven dat de GI zich kan vinden in het advies van de bijzondere curatoren om het solo parallel ouderschap door te voeren. In de afgelopen jaren van de ondertoezichtstelling is gebleken dat het de ouders, ook met hulp, niet is gelukt om samen de zorg en communicatie over de kinderen op een vriendelijke en ontspannen manier vorm te geven. De GI is van mening dat het belangrijk is dat iedere ouder zich richt op zijn of haar opvoedsituatie met de kinderen, zodat er geen onnodige energie wegvloeit of frustratie ten opzichte van de andere ouder ontstaat. De GI is bereid zorgaanbieders te beschikken die zowel beide ouders als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen ondersteunen bij het proces om te komen tot solo parallel ouderschap, te weten Plinthos voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , Yvoor voor de moeder en GIB (naar de rechtbank begrijpt: Gezin in Beweging te Cadier en Keer) voor de vader. Tegen haar normale werkwijze in zal de GI het directe contact met de kinderen plaats laten vinden tussen Plinthos en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij de GI periodiek geïnformeerd wil worden door Plinthos over het welzijn van de kinderen. De GI kiest er nu niet voor om de kinderen extra te belasten met gesprekken, omdat dit voor de kinderen en de GI weinig meerwaarde heeft. De GI kan eveneens instemmen met het verzoek van de bijzondere curatoren met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De absolute voorwaarde hiervoor, namelijk dat hulpverleningstrajecten aan [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , de vader en de moeder dienen te zijn opgestart en worden voortgezet, heeft de GI gelezen en de GI zal daarnaar handelen. De GI vraagt zich hierbij wel af wat de consequentie zal zijn, mocht één van de ouders niet meewerken aan zijn of haar hulpverleningstraject of dit traject stagneert. De GI gaat ervan uit dat beide ouders binnen hun eigen hulpverleningstraject er alles aan zullen doen om de opvoedsituatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo optimaal mogelijk te laten zijn. Voorts zal de GI de taak op zich nemen tot het organiseren van periodieke evaluaties in de vorm van Ronde Tafel Overleggen (RTO’s), hierbij de regie nemen en als casemanager optreden. Het zo nodig aanpassen van de zorgregeling zal uitsluitend na een periodieke evaluatie plaatsvinden en niet tussentijds. De GI gaat ervan uit dat, zo lang de hulpverleningstrajecten voor de vader en de kinderen nog niet zijn opgestart, de huidige afspraken met betrekking tot het verblijf en de omgang doorgang zullen vinden.
2.5.
De moeder heeft in haar reactie op het verzoekschrift en het rapport van de bijzondere curatoren onder meer aangegeven dat de bijzondere curatoren aangeven dat de wens van de vader, om zoveel mogelijk tijd met de kinderen te hebben, actueel niet haalbaar is. Partijen hebben (opvoedings)ondersteuning nodig. De moeder zal haar hulpverleningstraject bij Yvoor continueren en juicht toe dat wordt geadviseerd dat de vader (opvoedings)ondersteuning heeft te accepteren en dient te continueren. De wensen van de vader zijn ook anderszins niet haalbaar, omdat de vader aangeeft dat hij voor- en naschoolse opvang moet regelen om zijn wensen in te kunnen vullen, hetgeen betekent dat de kinderen effectief geen omgang met de vader hebben. Wel kan de moeder inzien dat een regeling waarbij de kinderen met de vader een langer weekend zouden spenderen wellicht beter aansluit bij de wensen, maar fysieke omgang moet dan de boventoon voeren. Ook lijkt de wens van de vader tot meer contact met de kinderen te zijn ingegeven vanwege het financiële aspect: de vader heeft steeds aan de kinderalimentatie willen tornen. Voorkomen dient te worden dat nieuwe procedures ontstaan. De moeder is voorstander van solo parallel ouderschap; de ouders behoren geen enkel contact meer met elkaar te hebben. De dynamiek, waarbij de vader de moeder dagelijks e-mails stuurt en daarbij een onmiddellijke reactie van de moeder eist, dient te stoppen. Verder deelt de moeder de meningen van de bijzondere curatoren dat hulp en ondersteuning voor de ouders in het solo parallelle ouderschap een absolute voorwaarde voor de zorgregeling is, zoals die door de bijzondere curatoren wordt voorgestaan, en dat het van groot belang is dat de zorgverleners één duidelijke lijn met elkaar hebben in de ondersteuning van de ouders in het solo parallelle ouderschap en dat de hulpverleners goed op de hoogte zijn van elkaars visie en aanpak, als het gaat om samenwerking. De moeder vindt het voorts fijn om te lezen dat rechtstreekse hulpverlening via Plinthos door de bijzondere curatoren wordt geadviseerd en dat de GI het directe contact met de kinderen tussen Plinthos en de kinderen kan ondersteunen. De moeder deelt de conclusie dat de kinderen gebaat zijn bij rust, structuur en regelmaat. Zij spreekt de hoop en wens uit dat er ooit normaal contact kan bestaan, zonder spanningen, oordeel of achterdocht. Enige uitbreiding van de zorgregeling kan enkel plaatsvinden conform de door de bijzondere curatoren voorgestelde afspraken en de moeder staat ook achter het monitoren van de voortgang, waarbij elke drie maanden evaluaties worden gehouden. Met de GI vraagt ook de moeder zich af wat de consequentie zal zijn, mocht de vader niet meewerken aan zijn hulpverleningstraject, dan wel het hulpverleningstraject zal laten stagneren. Anders dan de vader aangeeft, is niet sprake van “eventuele angsten” die zullen “stoppen of overwaaien” in het geval er een – in de optiek van de vader – gelijkwaardige zorgverdeling komt, maar zijn die angsten onverminderd aanwezig gelet op de ervaringen die de moeder met de vader in het (recente) verleden en tot op de dag van vandaag heeft gehad. In de optiek van de moeder ligt daarom nog een zeer groot risico verscholen in het voorstel van de bijzondere curatoren. De moeder is van mening dat het verzoek van de bijzondere curatoren ten aanzien van de zorgregeling pas kans van slagen kan hebben nadat de hulpverleningstrajecten van de vader zijn opgestart èn worden voortgezet. Dat laatste (voortzetting) is volgens de moeder een absolute voorwaarde. De moeder is ten slotte voorstander van een nadere mondelinge behandeling, ter verduidelijking van de noodzakelijke nuances.
2.6.
De vader heeft in zijn reactie op het verzoekschrift en het rapport van de bijzondere curatoren onder meer aangegeven dat hij zich erover verbaast dat het advies van het solo parallel ouderschap nu als “nieuw” advies wordt gegeven, omdat dit destijds in het behandeltraject bij Buro One als advies is meegegeven en daar ook op is ingezet. Partijen en de kinderen waren gestart met individuele begeleiding bij Buro One, maar doordat de moeder de samenwerking met Buro One eenzijdig heeft geëindigd (en overgestapt is naar Yvoor), is ook het hulptraject van Buro One aan de vader en de kinderen gestopt. Op advies van Buro One heeft de vader zich gewend tot [naam] en daar is de vader gestart met een hulptraject in het kader van solo parallel ouderschap. De GI weigert evenwel om die hulpverlening (financieel) te faciliteren. Hierdoor is dit traject aan de vader gestagneerd. Ook is de GI tot op heden niet in staat gebleken om de hulpverleningstrajecten voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in gang te zetten, ondanks dat de vader al jaren vraagt om hulpverlening te faciliteren aan hem en de kinderen. De vader zal alle medewerking geven en zich openstellen voor hulpverlening in het solo parallelle ouderschap, maar heeft er bezwaar tegen dat de informatie over zijn traject wordt gedeeld met de moeder en/of de hulpverlening van de moeder. Geheimhouding van de hulpverleners is een vereiste vanwege het privacy-aspect. Evaluatie door de drie hulpverleners (Plinthos/Yvoor/GIB) zal gelet daarop, en gelet op het verschil van inzicht en doelen tussen de hulpverleners, niet tot duidelijkheid leiden. De vader is dan ook van mening dat iedere ouder zich op de eigen hulpverlening met gerichte doelen moet concentreren. De vader is verheugd te lezen dat ook de bijzondere curatoren van mening zijn dat idealiter een zorgregeling van de helft van de tijd (fiftyfifty-regeling) met de vader wenselijk is en dient te worden nagestreefd. Vervolgens betogen de bijzondere curatoren dat dit in de praktijk (nog) niet haalbaar is. In de eerste plaats zouden de kinderen tijd nodig hebben om aan de nieuwe situatie te wennen, maar de vader betwist dit. Ook is als reden genoemd dat “het systeem” dit waarschijnlijk nog niet aankan, maar de vader vraagt zich af welk systeem dit is en waar die conclusie op is gebaseerd. Daarnaast gaat het argument in praktische zin, van de voor- en naschoolse opvang, niet op. De moeder heeft zelf gekozen voor een school om gebruik te kunnen maken van naschoolse en/of buitenschoolse opvang (BSO) voor de kinderen vanwege haar onregelmatige werktijden, waarmee de vader heeft ingestemd. Het is bovendien juist goed voor de (ontwikkeling van) kinderen om naar de BSO te gaan. Volgens de vader dient dan ook per direct te worden gestart met een fiffyfifty-regeling, ook omdat zijn werkgever, broer en zus bereid zijn hem daarin te ondersteunen, en opteert de vader derhalve niet voor de door de bijzondere curatoren voorgestelde zorgregeling. De vader verzoekt de rechtbank dan ook, voor wat betreft de reguliere zorgregeling, te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in alle even weken, van vrijdag uit school tot vrijdagochtend (in de oneven weken) bij de vader verblijven, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vrijdagochtend naar de voorschoolse opvang brengt (en dus niet, zoals de bijzondere curatoren hebben verzocht, dat de vader de kinderen naar school brengt) en wanneer er op vrijdag geen school is, is de overdracht van de kinderen om 12.00 uur. De vader kan zich vinden in het advies om een concreet plan te maken voor de zorgregeling, waarin elk detail moet worden beschreven. Wat de vader evenwel liever niet ziet, is dat de GI de regie krijgt, omdat uit het verleden blijkt dat dit niet werkt en partijen het vertrouwen in de GI hebben verloren. De regie zou bij de bijzondere curatoren belegd moeten worden, ook voor wat betreft de onderwerpen (a tot en met k) behorende bij het ouderschapsplan, zodat de bijzondere curatoren zich ook over deze onderwerpen zullen moeten buigen en daar een voorstel voor moeten doen. Op zich is de vader het ermee eens dat er elke drie maanden evaluaties plaatsvinden bij de betrokken instellingen, maar het verzoek van de bijzondere curatoren onder III zou moeten worden afgewezen en in plaats daarvan zou bepaald moeten worden dat de regie en het organiseren van de periodieke evaluaties zal geschieden door de bijzondere curatoren. De vader is het met de GI eens waar zij stelt dat het niet duidelijk is wat de consequentie zal zijn, mocht één van de ouders niet meewerken aan zijn of haar hulpverleningstraject of het hulpverleningstraject laten stagneren. Nu enkel wordt aangegeven dat dan kan worden overwogen om de dagen bij de vader te verlengen of te verkorten, lijkt het erop dat alleen wordt gekeken naar de vader, terwijl het de moeder is geweest die in het verleden de hulpverleningstrajecten heeft doen stagneren. Indien dat wederom het geval zal zijn, zou de consequentie kunnen zijn dat de dagen van de kinderen bij de moeder worden beperkt tot één weekend per veertien dagen. Aangezien de vader geen invloed kan uitoefenen op wanneer de hulpverleningstrajecten aan de vader en de kinderen kunnen worden opgestart, is de vader het er niet mee eens dat de huidige zorgregeling blijft doorlopen zolang die trajecten nog niet zijn opgestart. Volgens de vader zijn niet alle vragen van de rechtbank voldoende beantwoord, waarbij de vader doelt op vragen d) en e). Ook merkt de vader op dat de wijziging van de zorgregeling zoals voorgesteld ook een wijziging in de door hem te betalen kinderbijdrage tot gevolg zal dienen te hebben. Ten slotte kan de vader zich deels verenigen met het verzoek dat de bijzondere curatoren hebben gedaan omtrent de verdeling van de vakanties en feestdagen en doet enkele daarvan afwijkende voorstellen. De vader heeft de rechtbank verzocht om, met inachtneming van het voorgaande, een beslissing te nemen op de ingediende verzoeken.
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7.1.
In hetgeen partijen en de GI naar voren hebben gebracht, ziet de rechtbank geen grond om (op dit moment) een mondelinge behandeling te moeten bepalen. Dit betekent dat de rechtbank zich thans zal buigen over het rapport van de bijzondere curatoren, dat is uitgemond in het verzoek dat de bijzondere curatoren namens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gedaan, en de vraag op welke wijze de procedure met inachtneming daarvan zou moeten worden voortgezet.
2.7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de samenvatting en conclusies van de bijzondere curatoren, zoals die op de pagina’s 14 tot en met 17 van hun rapport zijn weergegeven, gedragen kunnen worden door het uitgebreide onderzoek dat zij hebben verricht. De bijzondere curatoren hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] centraal gesteld en hebben in hun uitgebalanceerde rapport aangegeven wat er zou moeten gebeuren om de wensen en behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen nastreven. Uit het rapport blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (al jaren) fors klem zitten tussen hun ouders en moeten zien te overleven.
2.7.3.
Daar waar de moeder zich achter het verzoek van de bijzondere curatoren schaart, althans geen noemenswaardige bezwaren daartegen opwerpt, en de bevindingen en conclusies van de bijzondere curatoren deelt, heeft de vader zich met een aantal argumenten tegen de bevindingen en de door de bijzondere curatoren voorgestelde route verzet. Die argumenten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nalopen.
2.7.4.
De vader heeft gesteld dat hij er bezwaar tegen heeft dat de informatie over zijn traject wordt gedeeld met de moeder en/of de hulpverlening van de moeder, omdat geheimhouding van de hulpverleners (vanwege het privacy-aspect) een vereiste is en evaluatie door de drie hulpverleners (Plinthos/Yvoor /GIB) mede daarom, en gelet op het verschil van inzicht en doelen tussen de hulpverleners, niet tot duidelijkheid zal leiden.
2.7.5.
De rechtbank is hierover van oordeel dat uit het onderzoek van de bijzondere curatoren volgt dat hulpverlening voor beide ouders, zowel op individueel niveau als op systeemniveau, dient te worden ingezet en dat ook voor de kinderen een behandeling (bij Plinthos) is geïndiceerd. De kinderen dienen sterker te worden in hun identiteit en behandeling te krijgen met betrekking tot hun loyaliteits- en parentificatieproblemen, zodat zij kunnen toewerken naar meer zelfvertrouwen. Alles moet erop gericht zijn om het voor de ouders en de kinderen zo optimaal mogelijk te maken, zodat een evaluatie tussen de betrokken hulpverleners in deze complexe scheidingssituatie een vereiste is. Het staat buiten kijf dat het belang van de kinderen, die minderjarig zijn en in zoverre nog voor een groot deel afhankelijk zijn van hun volwassen ouders, centraal dient te staan en daar zouden de hulpverleners zich dan ook op moeten concentreren. Van de in te schakelen professionals is op grond van hun deskundigheid en ervaring te verwachten dat hun evaluatie van de in te zetten hulptrajecten, met inachtneming van de hen bekende privacy aspecten, zal bijdragen aan de doelen van de trajecten en daarmee voor duidelijkheid bij de kinderen. Er zijn geen aanknopingspunten door de vader gegeven dat op voorhand geoordeeld moet worden dat de in te slagen weg niet kan leiden tot het beoogde doel. Om die reden wordt aan het argument van de vader voorbijgegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat de hulpverleners, zoals ook door de rechtbank wordt beoogd, samen met de ouders en de kinderen zullen optrekken. De rechtbank gaat er daarbij ook vanuit dat de ouders de oproep van de bijzondere curatoren en daarmee van hun kinderen serieus nemen en het traject een serieuze kans geven en niet op voorhand met een beroep op hun privacy gaan blokkeren. Als het samen optrekken niet mogelijk mocht zijn op grond van reële zwaarwegende argumenten, is het aan de hulpverleners om bij de gegevensuitwisseling een afweging te maken van het belang van informatie uitwisseling ten behoeve van de kinderen en het recht op privacy van een ouder.
2.7.6.
Voorts heeft de vader betwist dat de kinderen tijd nodig hebben om aan een uitbreiding van de zorgregeling te wennen en zou in de ogen van de vader zelfs meteen met een fiftyfifty-regeling gestart kunnen worden.
2.7.7.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent de vader daarmee dat de bijzondere curatoren in hun onderzoek hebben geconstateerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , tegen de achtergrond van hetgeen zij in de scheiding van hun ouders hebben meegemaakt, moeten kunnen groeien in hun gevoel van veiligheid en zelfvertrouwen. Mede met het oog hierop zijn het voorgestane solo parallelle ouderschap, de hulpverlening ten behoeve van de kinderen en de vader en de voortzetting van de hulpverlening aan de moeder door de bijzondere curatoren terecht als absolute voorwaarden opgeworpen, voordat uitbreiding van de zorgregeling tussen de kinderen en de vader aan de orde is. De vader gaat daar volledig aan voorbij en daarmee ook aan het aspect van de emotionele onveiligheid die de kinderen door de jarenlange strijd tussen de ouders hebben ervaren en waardoor zij nog steeds fors klem zitten tussen de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verdienen het om te gaan ervaren dat, doordat zij zelf worden begeleid door professionals en doordat er goed werkende, duidelijke afspraken tussen de ouders worden gemaakt en de ouders ook begeleid worden door professionals, de door de bijzondere curatoren voorgestelde (uitbreiding van de) zorgregeling werkt en kan blijven werken. Dat wil zeggen dat deze zorgregeling zoveel mogelijk in harmonie tussen alle betrokkenen goed gaat functioneren en door de ouders en de kinderen op adequate wijze wordt ondersteund, zodat de kinderen bij beide ouders emotionele veiligheid en rust kunnen ervaren die zij nu niet voldoende hebben ervaren.
2.7.8.
De vader heeft verder – kort gezegd – voorgesteld om de bijzondere curatoren de regie in het verdere proces te geven en niet de GI. De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere curatoren juridisch gezien niet de rol kunnen krijgen die de vader wenst. Enerzijds niet omdat de bijzondere curatoren de rol en taak hebben gekregen ten behoeve van uitsluitend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zoals de rechtbank in de beschikking van 1 april 2021 heeft overwogen, en daar past niet de rol en de taak bij die de vader hen wil geven. Anderzijds niet omdat op grond van de wet de GI de regierol en de taak van de rechtbank heeft (gekregen) en zal hebben binnen het kader van de op dit moment lopende ondertoezichtstelling, zodat de ouders met de GI zullen moeten samenwerken.
2.7.9.
Kijkend naar de hiervoor genoemde absolute voorwaarden om te kunnen komen tot de door de bijzondere curatoren voorgestelde (uitbreiding van de) zorgregeling, ligt het vanaf nu op de weg van de GI om de in te zetten hulpverlening voor de vader en de kinderen geregeld te krijgen, zodat hiermee zo spoedig mogelijk een aanvang kan worden gemaakt, en erop toe te zien dat de (huidige) hulpverlening van de moeder (bij Yvoor) wordt voortgezet. Hierbij moet de GI de regie nemen, ook indien een ouder niet wil meewerken of mogelijk het gesprek met de GI onverhoopt niet (en zonder voorwaarden vooraf) zou willen aangaan. Ook zal de GI zich met de ouders moeten gaan buigen over de te regelen onderwerpen behorende bij het ouderschapsplan (zoals die op pagina 3 van bijlage 1 van het rapport van de bijzondere curatoren staan weergegeven).
2.7.10.
De GI dient uiterlijk over zes maanden, of zoveel eerder als de GI mogelijk of noodzakelijk acht, een schriftelijk verslag over de voortgang van de uitvoering van deze beschikking (ofwel van het plan van de bijzondere curatoren) bij de rechtbank in te dienen en daarvan een afschrift te laten toekomen aan de bijzondere curatoren, de raad en de ouders. In dat verslag dient de GI aan te geven of alle lichten op groen staan, in die zin dat de tijd rijp is om de zorgregeling aan te passen in de zin zoals door de bijzondere curatoren is verzocht. Zo dat niet het geval is, dient de GI aan te geven wat er concreet is gedaan en is bereikt en welke beletselen er zijn om de zorgregeling te wijzigen zoals de bijzondere curatoren hebben verzocht en, zo ja, of deze beletselen op korte termijn naar verwachting van de GI kunnen worden opgelost. Als één van de ouders niet met de GI in gesprek wil gaan, de regierol van de GI niet wil accepteren, niet meewerkt aan zijn of haar hulpverleningstraject en/of het hulpverleningstraject laat stagneren, kan de GI de rechtbank daarover terstond rapporteren, tenzij de GI, met de middelen die zij in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling ter beschikking staan, nog mogelijkheden ziet om de betreffende ouder op korte termijn alsnog op het juiste pad te krijgen. Bij het niet meewerken door één van de ouders moet het er naar het oordeel van de rechtbank voorshands voor worden gehouden dat geen uitvoering kan worden gegeven aan de route van de (bijzondere curatoren en de) rechtbank om te komen tot wijziging van de zorgregeling. De rechtbank wil hierbij echter wel benadrukken dat er in dit geval een consequentie of gevolgtrekking kan worden verbonden aan het handelen of niet handelen van de betreffende ouder, op een wijze die de rechtbank binnen het bestek van deze procedure juist en aangewezen acht.
2.7.11.
Partijen en ook de raad krijgen vervolgens de gelegenheid om binnen twee weken op het verslag van de GI te reageren. Afhankelijk van de inhoud van het verslag van de GI en de reacties daarop van partijen en de raad zal de rechtbank kunnen beoordelen of er op de (alle) verzoeken van partijen beslist kan worden of dat er nog een mondelinge behandeling dient te worden bepaald. Iedere verdere beslissing (ook die ten aanzien van de kinderbijdrage) zal worden aangehouden.
2.7.12.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de taak van de bijzondere curatoren nog niet (helemaal) is afgerond, reeds omdat hun verzoek nog niet ten gronde is beoordeeld en nog niet is toe- of afgewezen. De bijzondere curatoren dienen te wachten op het verslag van de GI en hebben daarna de mogelijkheid op dat verslag te reageren en, indien er een zitting wordt gepland, om op de zitting het standpunt van de kinderen nader te verwoorden. In afwachting van een en ander hebben de bijzondere curatoren thans slechts af te wachten wat de komende maanden staat te gebeuren. Zo de bijzondere curatoren op enig moment een gesprek met de kinderen aangewezen achten, gaat de rechtbank er vanuit dat zij daartoe de medewerking krijgen van de ouders en de GI.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de GI uiterlijk over zes maanden een schriftelijk verslag bij de rechtbank dient in te dienen, zoals hiervoor onder 2.7.10. is overwogen,
waarbij de GI tevens gelijktijdig een afschrift van dit verslag dient te laten toekomen aande ouders, de bijzondere curatoren en de raad;
3.2.
bepaalt dat partijen en de raad de gelegenheid hebben om binnen twee weken na ontvangst van het schriftelijk verslag van de GI, zoals hiervoor onder 3.1. bedoeld, op dat verslag te reageren, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier, op 27 augustus 2021.