ECLI:NL:RBLIM:2021:6839

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
C/03/289220 / FA RK 21-798
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van ouderschapsplan afgewezen wegens gebrek aan relevante wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van een ouderschapsplan. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J.A. Roeleven, verzocht om aanpassing van de zorg- en opvoedingstaken voor hun minderjarige kind, geboren uit de inmiddels beëindigde relatie met de moeder, die werd bijgestaan door advocaat mr. M. van Riet. De vader stelde dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden waren die een herziening van het ouderschapsplan rechtvaardigden, terwijl de moeder betwistte dat er sprake was van enige wijziging die deze aanpassing zou rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen, oordelend dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een herziening van de bestaande zorgregeling rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte dat de bestaande regeling, vastgesteld bij beschikking van 17 maart 2020, leidend was en dat de enkele omstandigheid dat het kind ouder was geworden, niet voldoende was om tot een wijziging over te gaan. De rechtbank concludeerde dat de ouders de bestaande regeling naleefden en dat de communicatie tussen hen niet zo problematisch was als de vader stelde. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader, waaronder de wijziging van het ouderschapsplan, afgewezen en de moeder in het gelijk gesteld.

De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. M.E. Salemans-Wijnen en is op schrift gesteld op 16 augustus 2021. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Datum uitspraak: 2 augustus 2021
Zaaknummer: C/03/289220 / FA RK 21-798
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader],
verzoeker, hierna te noemen: de vader,
wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg,
advocaat: mr. E.J.A. Roeleven, kantoorhoudend in Heerlen,
en
[de moeder],
wederpartij, hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. van Riet, kantoorhoudend in Hoensbroek, gemeente Heerlen.
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vader, binnengekomen bij de griffie op
3 maart 2021;
- het verweerschrift met bijlagen van de moeder van 23 juli 2021, binnengekomen bij de griffie op 26 juli 2021;
- de aanvullende stukken van de moeder, binnengekomen bij de griffie op 27 juli 2021;
- het F9-formulier van de vader van 28 juli 2021, bevattende een correctie van een schrijffout in het verzoekschrift;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2021 en waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de raad.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de vader en de moeder is de minderjarige [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ) geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.2.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben op 17 oktober 2018 een ouderschapsplan opgesteld. Zij zijn daarin – onder meer – overeengekomen dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wekelijks van vrijdag 13.00 uur tot zaterdagavond na het avondeten bij de vader verblijft, alsmede wekelijks om en om op de dinsdag- dan wel de zondagmiddag gedurende een aantal uren.
2.4.
Bij beschikking van 17 maart 2020 heeft de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald waarbij:
  • [minderjarige] één keer per twee weken van vrijdag 8.30 uur tot maandag 8.30 uur bij de vader verblijft waarbij de moeder [minderjarige] om 8.30 uur naar de vader brengt wanneer [minderjarige] niet naar de peuterspeelzaal of naar school gaat of waarbij, wanneer [minderjarige] op vrijdag naar de peuterspeelzaal of school gaat, de vader [minderjarige] na afloop ophaalt van de peuterspeelzaal of school tot maandagochtend 8.30 uur waarbij de vader [minderjarige] naar de moeder dan wel naar de peuterspeelzaal of school brengt;
  • [minderjarige] iedere dinsdag tot woensdagochtend 8.30 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder [minderjarige] op dinsdag naar de peuterspeelzaal dan wel school brengt en de vader [minderjarige] van de peuterspeelzaal dan wel school ophaalt of, wanneer [minderjarige] bij de moeder verblijft op dinsdag, om 15.00 uur ophaalt bij de moeder, en de vader [minderjarige] op woensdag om 8.30 uur naar de peuterspeelzaal dan wel school dan wel naar de moeder brengt;
  • de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De vader verzoekt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen de ouders overeengekomen ouderschapsplan van, zo begrijpt de rechtbank,
17 oktober 2018 te wijzigen c.q. aan te vullen ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en te bepalen als volgt:
1.
Primair: [minderjarige] verblijft om de week bij de vader van vrijdagochtend 08.30 uur tot woensdagmorgen 08.30 uur en de andere week vanaf dinsdag na school tot woensdagmorgen 08.30 uur. Als er geen school is, brengt de moeder [minderjarige] om 08.30 uur naar de vader.
Subsidiair: [minderjarige] verblijft steeds de ene week van woensdagochtend tot de daaropvolgende week bij de moeder en de daaropvolgende week van woensdagochtend tot de daaropvolgende week bij de vader.
2. Met ingang van 2021 verblijft [minderjarige] in de periode van de zomervakantie bij iedere ouder één keer twee weken en ieder één keer één week. [minderjarige] verblijft in deze periode in week 30, 33 en 34 bij de vader. Met ingang van de zomer van 2022 wordt door drie weken aaneengesloten door een van de ouders de zorg gedragen voor [minderjarige] .
3. Met Vaderdag alsook op de verjaardag van de vader verblijft [minderjarige] de gehele dag inclusief overnachting bij de vader. Dit geldt omgekeerd (voor zover de moeder dit wenst) ook met betrekking tot Moederdag en de verjaardag van de moeder: op deze dagen verblijft [minderjarige] bij de moeder, inclusief nacht. Er wordt onderling overleg gepleegd over de verjaardagen van de opa’s en oma’s. [minderjarige] mag te allen tijde op de verjaardagen van de andere ouder en andere belangrijke familieleden zoals bijvoorbeeld opa en oma aanwezig zijn.
4. De vader wordt tijdig op de hoogte gesteld omtrent medische aangelegenheden die [minderjarige] betreffen.
5. Indien één van de ouders een nieuwe partner heeft gevonden die hij/zij bij [minderjarige] wil introduceren, informeert deze ouder eerst bij de andere ouder hoe en wanneer daarover voor het eerst met [minderjarige] gesproken zal worden.
6. De foto’s van [minderjarige] die dateren van vóór de beëindiging van de relatie worden zo spoedig mogelijk op de desbetreffende USB-stick gezet en afgeleverd aan de vader.
Althans beslissingen te nemen welke de rechtbank juist acht.
3.2.
De moeder voert verweer en verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, de vader niet ontvankelijk te verklaren, subsidiair de verzoeken van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen. De moeder stelt dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden. Daarnaast stelt de moeder dat in het ouderschapsplan afspraken zijn gemaakt over het informeren.
3.3.
Voor zover nodig zal hierna onder de beoordeling op de door partijen ingenomen standpunten worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De producties van de moeder
Door de advocaat van de moeder zijn producties 2 en 3 overgelegd, bevattende “mijn persoonlijke verhaal” en “inhoudelijke argumenten”. Deze producties (negentien pagina’s) zijn door de moeder zelf geschreven.
Op grond van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft de rechtbank de moeder ter zitting in de gelegenheid gesteld aan te geven ter staving van welke stellingen de door haar overgelegde stukken bedoeld zijn en welke onderdelen daartoe van belang zijn. Namens de moeder heeft de advocaat aangegeven dat het verweerschrift voldoende helder is om de standpunten van de moeder weer te geven.
Nu niet voldaan is aan het verzoek van de rechtbank ex artikel 22b Rv worden deze stukken buiten beschouwing gelaten.
4.2.
De verdeling van zorg - en opvoedtaken
4.2.1.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
In geval van een geschil over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW, een eerdere beslissing alsmede een door de ouders onderling getroffen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.2.2.
Om te kunnen komen tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden. De vader stelt zich in dit verband op de eerste plaats op het standpunt dat hij verzoekt om wijziging van het tussen de ouders overeengekomen ouderschapsplan van
17 oktober 2018 en niet van de beschikking van de rechtbank van 17 maart 2020, zodat dient te worden beoordeeld of sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van het moment van het opstellen van het ouderschapsplan en niet het moment van het geven van de beschikking. De beschikking van 17 maart 2020 heeft slechts een deel van het ouderschapsplan gewijzigd en niet het ouderschapsplan als geheel. Zo is de intentie van de ouders dat de zorgregeling dient te worden gezien als een groeimodel naar co-ouderschap door de beschikking van de rechtbank onaangetast gebleven. De vader stelt zich verder op het standpunt dat zelfs indien de beschikking van 17 maart 2020 als uitgangspunt wordt genomen, nog steeds sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze is gelegen in het feit dat [minderjarige] inmiddels ouder is en beter in zijn vel zit. De communicatie tussen de ouders verloopt bovendien niet goed, ten gevolge waarvan voortdurend conflicten ontstaan ten aanzien van de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Zo lukt het de ouders niet in onderling overleg tot overeenstemming te komen ten aanzien van de verdeling van de zomervakantie van 2021.
De moeder betwist dat nog sprake is van problemen met betrekking tot de onderlinge communicatie tussen de ouders. Sinds de rechtbank de beschikking van 17 maart 2020 heeft gegeven, is rust ontstaan en is de verstandhouding tussen de ouders verbeterd. De invulling van de zomervakantie van 2021 is het enige discussiepunt tussen de ouders.
4.2.3.
De rechtbank passeert de stellingen van de vader en overweegt in dit verband als volgt. Bij beschikking van 17 maart 2020 is door de rechtbank, nadat de ouders ter zitting daarover overeenstemming hadden bereikt, een volledige zorgregeling bepaald. Deze zorgregeling is in de plaats gekomen van de tussen de ouders in het ouderschapsplan van
17 oktober 2018 overeengekomen zorgregeling. Geen van de ouders is tegen de beschikking van 17 maart 2020 in hoger beroep gegaan. Dit maakt dat deze beschikking leidend is. Sinds de beschikking van 17 maart 2020 is gegeven, is naar oordeel van de rechtbank geen sprake van een dusdanig relevante wijziging van omstandigheden dat de weg naar een nieuwe beoordeling van de vastgestelde zorgregeling open staat. Bij beschikking van 17 maart 2020 is op de eerste plaats een reguliere regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald. Daarnaast is bepaald dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld.
Beide ouders hebben ter zitting verklaard dat de voornoemde regeling wordt nageleefd, ook wat betreft de vakanties. Het ter zitting naar voren gekomen dispuut van de ouders betreft slechts de vraag hoeveel aaneengesloten dagen [minderjarige] in de zomervakantie 2021 bij ieder van de ouders is. Dit betreft geen relevante wijziging van omstandigheden. Verder is ook de enkele omstandigheid dat [minderjarige] een jaar ouder is geworden sinds de beschikking van 17 maart 2020 geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Bovendien is met het ouder worden van [minderjarige] al rekening gehouden in de bestaande zorgregeling, waarin immers ook de situatie is opgenomen dat [minderjarige] van de peuterspeelzaal de overstap naar de basisschool maakt. Indien het ouder worden van het kind zou worden aangenomen als een gewijzigde omstandigheid, zou dit betekenen dat jaarlijks een verzoek tot wijziging van de zorgregeling zou kunnen worden ingediend. Dit sluit niet aan bij de bedoeling van de wetgever, die immers niet zonder reden bij een verzoek tot wijziging van een zorgregeling een concrete wijziging van omstandigheden verlangt. Blijkens de wetsgeschiedenis moet de verandering van de situatie in elk geval zodanig zijn dat het niet langer in het belang van het kind is de bestaande toestand te handhaven. Daarvan is in deze zaak niet gebleken.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken 1 t/m 3 van de vader. De rechtbank zal deze verzoeken daarom afwijzen.
4.3.
De overige verzoeken
Met betrekking tot de verzoeken 4 t/m 6 oordeelt de rechtbank dat de grondslag ontbreekt. Daarnaast staat hetgeen in punt 4 en 5 is verzocht opgenomen in het nog steeds geldende ouderschapsplan en heeft de moeder onweersproken gesteld dat zij de in punt 6 verzochte foto’s aan de vader heeft overhandigd. De vader heeft aldus ook geen belang bij deze verzoeken.
Daarom zal de rechtbank ook deze verzoeken afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.H.J.M. Jacobs griffier, op
2 augustus 2021 en op schrift gesteld op 16 augustus 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.