ECLI:NL:RBLIM:2021:6828

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
C/03/293486 KG ZA 21-228
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van executie van dwangsommen in kort geding met betrekking tot retourneringsbevel

In deze zaak, die op 2 september 2021 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben de eiseressen, waaronder Beheermaatschappij Arros B.V. en Roxx International B.V., een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, die onder andere Nima N.V. vertegenwoordigen. De eiseressen vorderen schorsing van de executie van dwangsommen die zijn opgelegd in een eerder vonnis van 6 juni 2018, waarin zij zijn veroordeeld tot het retourneren van stukken en digitale bestanden aan de gedaagden. De eiseressen stellen dat zij tijdig en volledig hebben voldaan aan het retourneringsbevel, maar de gedaagden betwisten dit en stellen dat er nog steeds bescheiden ontbreken.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de eiseressen onrechtmatig in het bezit zijn van bepaalde bescheiden die aan de gedaagden toebehoren. De rechter oordeelt dat het aan de gedaagden is om aan te tonen welke specifieke bescheiden niet zijn geretourneerd en dat de dwangsom alleen kan worden opgelegd voor duidelijk geïdentificeerde bescheiden. De rechter heeft geconcludeerd dat de vordering van de eiseressen tot schorsing van de executie van de dwangsommen moet worden afgewezen, omdat de gedaagden voldoende bewijs hebben geleverd dat de eiseressen niet aan hun verplichtingen hebben voldaan.

De voorzieningenrechter heeft de eiseressen hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.683,-. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 2 september 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/293486 / KG ZA 21-228
Vonnis in kort geding van 2 september 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
BEHEERMAATSCHAPPIJ ARROS B.V.,
3.
[eiser sub 3],
4.
[eiseres sub 4],
5.
ROXX INTERNATIONAL B.V.,
6.
NIMA N.V.,
allen wonende of gevestigd te [plaats] ,
eiseressen,
hierna gezamenlijk aangeduid als [eiseressen] ,
advocaten mrs. P.P.M. Kerckhoffs en H.A.J. Kalsbeek.
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
allen gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
en de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
4.
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
hierna gezamenlijk aangeduid als: [gedaagden] ,
advocaat mr. H.H.T. Beukers.

1.De procedure

1.1
Het dossier op grond waarvan dit vonnis is gewezen bestaat uit:
- de dagvaarding met 11 producties;
- een brief van 16 augustus 2021 van [gedaagden] met 11 producties;
- een brief van 18 augustus 2021 van [eiseressen] met de producties 12, 13 en 14;
- een brief van 18 augustus 2021 van [eiseressen] met productie 15 en nog een brief van 18 augustus 2021 van [eiseressen] met een “juiste en definitieve” versie van productie 15;
- hetgeen is besproken tijdens de zitting van 19 augustus 2021, waarbij onder meer [eiseressen] overgelegde pleitaantekeningen hebben voorgedragen en [gedaagden] een overgelegde pleitnota hebben voorgedragen.
1.2
Vervolgens is vonnis gevraagd en is beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten waarvan in dit kort geding wordt uitgegaan

2.1
Partijen zijn vanaf omstreeks 2016 in een conflict verwikkeld dat zijn neerslag heeft gevonden in meerdere procedures. In het kader van dat conflict hebben [gedaagden] in of omstreeks maart 2016 onder [eiseressen] bewijsbeslag gelegd en hebben zij onder meer gevorderd veroordeling van [eiseressen] tot teruggave van alle stukken en digitale bestanden die thuishoren in de administratie van [gedaagden] Zij hebben verder inzage gevorderd in de stukken die in bewijsbeslag zijn genomen.
2.2
Bij vonnis van 6 juni 2018 zijn [eiseressen] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis “
alle stukken en digitale bestanden – in de ruimste zin des woords – die zij onder zich hebben en die thuishoren in de administratie van een of meer van de vennootschappen, behorend tot [gedaagden](noot voorzieningenrechter: [gedaagden] worden in dat vonnis van 6 juni 2018 aangeduid als “ [gedaagden] ”),
aan [gedaagden] te retourneren, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, vermeerderd met € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 250.000,-“ (hierna: het retourneringsbevel).
In datzelfde vonnis zijn [eiseressen] veroordeeld om te dulden dat een deskundige (hierna: de deskundige) inzage zal nemen in de documenten en bescheiden waarop door [gedaagden] conservatoir bewijsbeslag is gelegd ten laste van [eiseressen] Indien de deskundige tussen die documenten en bescheiden aantreft bepaalde in het vonnis van 6 juni 2018 nader genoemde documenten en bescheiden, moet de deskundige daarvan afschrift verstrekken aan [gedaagden]
2.3
Naar aanleiding van het retourneringsbevel schakelen [eiseressen] de heer [naam] in. Aan hem wordt bij e-mailbericht van 8 juni 2018 gevraagd “
te zoeken naar alle digitale bestanden die de heren [eiser sub 1] en [eiser sub 3] , Beheermaatschappij Arros, [eiseres sub 4] , Roxx International B.V. en Nima B.V. (noot vzr: dit had moeten zijn “Nima N.V
.”) onder zich hebben en die thuishoren in de administratie van [gedaagde sub 1] of in de administratie van aan haar behorende vennootschappen, en deze bestanden op (een) aparte gegevensdrager(s) op te slaan en te bewaren.” (productie 8 dagvaarding, productie 10 [gedaagden] ).
2.4
Het e-mailbericht van 9 juni 2018 van [eiseressen] aan [naam] (productie 10 dagvaarding, productie 11 [gedaagden] ) houdt in, voor zover relevant:

Kunt U met mij contact opnemen wanneer U komende week de tijd heeft om de instructie van Roel Kerckhoffs uit te voeren op ons kantoor Hoogbrugstraat 74 in Maastricht?
Het moet namelijk volgens de rechter wel voor 20-6-2018 worden ingeleverd.
Gaat om de e-mails en digitale bestanden-in de ruimste zin des woords - van voor 1-7-2014 die verstuurd zijn vanuit de computer van [gedaagde sub 1] aan[e-mailadres 1]en[e-mailadres 2]
De e-mailadressen die wij hadden bij [gedaagden] waren:
[e-mailadres 3]
[e-mailadres 4]
[e-mailadres 5]
[e-mailadres 6] (…)”.
2.5
Het vonnis van 6 juni 2018 is aan [eiseressen] betekend bij deurwaardersexploot van 15 juni 2018 (productie 4 [gedaagden] ).
2.6
[eiseressen] hebben een groot aantal bescheiden geretourneerd (producties 5 en 6 dagvaarding).
2.7
Bij deurwaardersexploot van 9 april 2021 is aan [eiseressen] betekend een “exploot bevel tot betaling verbeurde dwangsommen ex artikel 611c jo. 430 Rv” (productie 3 [eiseressen] ). In het exploot staat dat [gedaagden] hebben vastgesteld dat [eiseressen] niet alle stukken en digitale bestanden hebben geretourneerd. Het gaat onder meer om een groot aantal inkoop- en verkoopfacturen van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , alsmede de aan deze partijen toegezonden prijsaanbiedingen en offertes. De deurwaarder heeft verder vermeld dat [eiseressen] nu verplicht zijn om de verbeurde dwangsommen te betalen. De verbeurde dwangsommen zijn vastgesteld op € 250.000,- te vermeerderen met € 79,40 kosten betekening en p.m.
2.8
De deskundige is nog niet klaar met zijn onderzoek maar heeft al wel afschrift verstrekt van een aantal in bewijsbeslag genomen documenten aan [gedaagden]

3.Het geschil

3.1.1
[eiseressen] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toestaat:
Schorst de door [gedaagden] in gang gezette executie ter inning van € 250.079,40 (+ p.m.) voor onbepaalde tijd alsook [gedaagden] verbiedt verdere of nieuwe executiemaatregelen te treffen ter inning van deze dwangsommen, althans een zodanige voorziening treft die de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding te vermeerderen met € 5.000,- voor iedere dag (of dagdeel) waarop de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 250.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van onderhavig geding.
3.1.2
Zij leggen hieraan ten grondslag dat zij tijdig en volledig hebben voldaan aan het hen gegeven retourneringsbevel. Voor zover de deskundige in zijn onderzoek in de onder [eiseressen] in 2016 in bewijsbeslag genomen bescheiden, bescheiden heeft gevonden die binnen het bereik vallen van “
alle stukken en digitale bestanden – in de ruimste zin des woords – die thuishoren in de administratie van een of meer van de vennootschappen, behorend tot [gedaagden] ”, hadden [eiseressen] die bescheiden ten tijde van de betekening van het vonnis van 6 juni 2018 óf al verwijderd (opgeschoond) uit hun bestanden óf zijn die bescheiden niet meer te achterhalen vanwege een computercrash óf niet meer in bezit van [eiseressen] vanwege een diefstal van een laptop van [eiseressen] Verder vallen volgens [eiseressen] een aantal bescheiden waarop de inning van de dwangsom is gegrond, niet binnen het bereik van definitie van de stukken die geretourneerd moeten worden.
Voor zover [eiseressen] toch bepaalde onder het retourneringsbevel vallende stukken niet hebben afgegeven is dit omdat het feitelijk niet mogelijk is geweest om binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis van 6 juni 2018 de enorme hoeveelheid bescheiden van [eiseressen] te doorzoeken. Dat is een reden om in elk geval de dwangsom te matigen. De dwangsom moet verder worden gematigd omdat [gedaagden] onvoldoende duidelijk hebben omschreven welke bescheiden vallen binnen het bereik van
“alle stukken en digitale bestanden – in de ruimste zin des woords – die zij onder zich hebben en die thuishoren in de administratie van een of meer van de vennootschappen, behorend tot [gedaagden] ”. Een verschil van mening omtrent welke stukken wel en niet vallen binnen het bereik van deze vage omschrijving, komt voor risico van [gedaagden] als de partij die het bevel heeft geformuleerd. De dwangsom moet ook worden gematigd omdat [eiseressen] alles in het werk hebben gesteld om het retourneringsbevel volledig uit te voeren en, voor zover dat niet is gelukt, het bezien in relatie tot het enorme aantal bescheiden, slechts een gering aantal bescheiden niet zou zijn geretourneerd.
3.2
[gedaagden] betwisten dat [eiseressen] alle bescheiden hebben geretourneerd en dat [eiseressen] alles in het werk hebben gesteld om die bescheiden boven water te halen. Zo hebben [eiseressen] onder meer de oorspronkelijk goed geformuleerde zoekopdracht van 8 juni 2018 aan [naam] (zie rov. 2.3) ten onrechte beperkt door een dag later Roxx niet meer te vermelden in de zoekopdracht (zie rov. 2.4). Zij betwisten verder dat [eiseressen] hun bestanden voor 6 juni 2018 hebben opgeschoond, dat een computer van hen is gecrasht en dat een laptop is gestolen.

4.De beoordeling

4.1
De achtergrond van het retourneringsbevel is dat [eiseressen] in elk geval op de dag van het bevel kennelijk zonder recht of titel de in dat bevel bedoelde bescheiden onder zich hadden. Al die bescheiden, dus ook al dan niet door [eiseressen] op welk moment dan ook gemaakte afschriften, moeten door hen worden af- of teruggegeven. De vraag of [gedaagden] die betreffende stukken al dan niet als origineel of als afschrift onder zich hebben, is daarmee niet relevant.
4.2
In het vonnis van 6 juni 2018 is geoordeeld dat het bezit door [eiseressen] van de betreffende bescheiden onrechtmatig is en dat die bescheiden moeten worden teruggegeven. Een dergelijk oordeel kan niet worden gegeven indien niet voldoende aannemelijk is dat [eiseressen] dergelijke bescheiden onder zich hebben. Daarmee staan dus in dit executiegeschil in elk geval twee dingen vast: er is sprake van onrechtmatig bezit van bescheiden en er moeten bescheiden worden teruggegeven. Een titel daarvoor is dus gegeven. Er hoeft dus in elk geval niet meer te worden geoordeeld over de vraag of [eiseressen] al dan niet in bezit mogen hebben “
stukken en digitale bestanden – in de ruimste zin des woords – die zij onder zich hebben en die thuishoren in de administratie van een of meer van de vennootschappen, behorend tot [gedaagden] ”; dat mogen zij niet.
4.3
Indien [eiseressen] , zoals hier, een groot aantal bescheiden hebben teruggegeven en [gedaagden] van mening zijn dat niet alles is teruggeven, zullen [gedaagden] in een geval als het onderhavige dat zich kenmerkt door de verplichting op straffe van een dwangsom - waarschijnlijk talloze - bescheiden af te geven en waar de dwangsom is verschuldigd per bescheid dat ten onrechte niet is afgegeven, als degenen die menen recht te hebben op de dwangsom, de overtreding(en) moeten stellen en aannemelijk maken. Het is aan [gedaagden] , die van mening zijn recht te hebben op de dwangsom en tot executie willen overgaan, om feiten – dus overtredingen – te stellen en aannemelijk te maken, waaruit voortvloeit dat zij recht hebben op de dwangsom.
4.4
Met het vorenstaande is gegeven dat het aan [gedaagden] is om bescheiden te noemen die binnen het bereik van het retourneringsbevel vallen en die ten onrechte niet (tijdig) zijn afgegeven. Hieruit volgt dat de dwangsom alleen is verschuldigd op grond van voldoende duidelijk aangewezen bescheiden die ten onrechte niet zijn geretourneerd. De dwangsom kan dus niet worden gevorderd op niet expliciet in het dwangbevel genoemde bescheiden. Dit betekent dat het debat tussen partijen wordt beperkt tot de vraag of de bij het exploot van 9 april 2021 gevoegde of genoemde bescheiden vallen binnen het bereik van het retourneringsbevel en ten onrechte niet aan [gedaagden] zijn afgegeven.
4.5
Bij het door [eiseressen] overgelegde exploot bevel tot betaling (rov. 2.7) bevinden zich een veertigtal bescheiden die volgens [gedaagden] in strijd met het retourneringsbevel niet of niet tijdig zijn afgegeven door [eiseressen] In de dagvaarding zijn deze bescheiden niet individueel besproken. [eiseressen] hebben alleen maar in zijn algemeenheid gesteld dat de bescheiden die volgens [gedaagden] ten onrechte niet zijn geretourneerd en die ten grondslag liggen aan hun opeising van de dwangsom óf al voor 6 juni 2018 waren verwijderd (opgeschoond) uit hun bestanden óf niet meer waren te achterhalen vanwege een computercrash óf al niet meer in bezit van [eiseressen] waren vanwege een diefstal van een laptop van [eiseressen] Die stelling wordt gepasseerd als te algemeen en met niets onderbouwd. Een schriftelijke verklaring van de personen die zouden hebben opgeschoond, ontbreekt, evenals een verklaring van een deskundige dat een bepaalde computer is opgeschoond of gecrasht en wel zodanig dat daarvan geen gegevens meer te halen zijn. Ook ontbreekt een aangifte van diefstal van een laptop. Meegewogen wordt ook dat het naar eigen zeggen van [eiseressen] vele bescheiden betreft, maar dat [eiseressen] geen enkele toelichting hebben gegeven over de vraag hoeveel tijd de verwijdering daarvan heeft gekost noch op welke wijze al die verwijderde bescheiden in de bestanden van [eiseressen] zijn gevonden. Het is daarmee voldoende aannemelijk dat dit veertigtal bescheiden hadden kunnen worden geretourneerd voor zover zij tenminste vallen binnen het bereik van de in het retourneringsbevel bedoelde bescheiden, maar niet zijn geretourneerd. Concreet en bij wijze van voorbeeld: in productie 15 hebben [eiseressen] op pag. 1 in de 13de regel over factuur 13701905 van Rijnaard vermeld “
Alle facturen [gedaagden] zijn verwijderd uit de admin [eiseressen] in de periode 31.03.2016 t/m 06.06.2018”. Dat die verwijdering heeft plaatsgevonden is dus onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan en dit stuk dus ten onrechte niet is teruggegeven.
4.6
Van het veertigtal bij het exploot bevel tot betaling overgelegde bescheiden, betreffen een dertigtal bescheiden facturen aan [gedaagden] De voorzieningenrechter begrijpt uit het hiervoor in rov. 4.5 vermelde citaat “
Alle facturen [gedaagden] zijn verwijderd uit de admin [eiseressen] in de periode 31.03.2016 t/m 06.06.2018”, dat dit niet alleen de betreffende factuur van Rijnaard betreft, maar alle dertigtal facturen. Dat facturen aan [gedaagden] van (rechts)personen waarvan zij in hun bedrijfsvoering gebruik maken vallen binnen het bereik van “
stukken en digitale bestanden – in de ruimste zin des woords – die zij onder zich hebben en die thuishoren in de administratie van een of meer van de vennootschappen, behorend tot [gedaagden] ”valt niet te betwisten. Daarmee maken [gedaagden] , nu de dwangsom is gesteld op € 50.000,- per overtreding te vermeerderen met € 5.000,- voor iedere dag (of dagdeel) waarop de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 250.000,-, terecht aanspraak op het maximumbedrag.
Het beroep op matiging
4.7
Zonder minimaal een duidelijke verklaring van bijvoorbeeld de door [eiseressen] ingeschakelde [naam] dat het feitelijk niet mogelijk is om binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis van 6 juni 2018 de enorme hoeveelheid bescheiden van [eiseressen] te doorzoeken, kan niet worden vastgesteld dat uitvoering van het retourneringsbevel binnen 14 dagen onmogelijk is. Die stelling kan dus niet leiden tot matiging van de boete.
4.8
Voor zover [eiseressen] stellen dat [gedaagden] onvoldoende duidelijk hebben omschreven welke bescheiden vallen binnen het bereik van de in het retourneringsbevel bedoelde bescheiden, heeft dat niet te gelden voor de facturen die blijkens het vorenstaand de grondslag vormen voor de dwangsom; die facturen vallen zonder meer binnen het bereik van de bescheiden zoals bedoeld in het retourneringsbevel. De betreffende stelling kan niet leiden tot matiging van de boete.
4.8
Het is de voorzieningenrechter, ook gelet op de herformulering van de zoekstrategie zoals hiervoor in rov. 2.3 en 2.4 en waarvan de noodzaak en/of bedoeling onvoldoende is toegelicht, niet voldoende duidelijk dat [eiseressen] alles in het werk hebben gesteld om het retourneringsbevel volledig uit te voeren, dat dit een grond voor matiging kan opleveren. Ook op deze grond zal dus niet worden gematigd.
Conclusie
4.9
Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen, met veroordeling van [eiseressen] in de kosten van dit geding. Deze kosten voor zover gerezen aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 667,- aan griffierecht en € 1.016,- salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt [eiseressen] hoofdelijk in de kosten van dit geding, voor zover gerezen aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 1.683,-;
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2021.