ECLI:NL:RBLIM:2021:678

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
03/145735-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in rug van slachtoffer tijdens ruzie over drugs

Op 1 juni 2020 vond in Sittard een ernstig voorval plaats waarbij de verdachte, tijdens een ruzie met haar vriend over geld en cocaïne, hem met een mes in de rug stak. De verdachte, die onder invloed van cocaïne was, heeft het slachtoffer een steekwond en een klaplong toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven, maar heeft haar vrijgesproken van de meer ernstige aanklacht van doodslag. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, gezien de aard van de geweldshandeling en de gevolgen daarvan. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd vanwege haar psychische problemen en verslaving. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 720 dagen, waarvan 617 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder klinische opname en behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/145735-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] 1988,
wonend te [adres 1] ,
verblijvende in het Radix Centrum Forensisch Psychiatrische Zorg te 6419 XZ Heerlen, John F. Kennedylaan 305.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.D. Maessen, advocaat kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2021. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Als vertegenwoordiger van [slachtoffer] was ter terechtzitting aanwezig mr. P.G.J.M. Boonen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd om aan hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair aan de verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft – kort samengevat – naar voren gebracht dat de verdachte met een mes in de rug van het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl het slachtoffer gebukt op de grond zat met zijn rug in de richting van de verdachte. In het bovenlichaam bevinden zich vitale organen. Bij het steken met een mes in het bovenlichaam is daarom sprake van een aanmerkelijke kans dat aan een ander dodelijk letsel wordt toegebracht. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat het slachtoffer een steekwond en een klaplong heeft opgelopen. Dit past bij het met kracht steken in de rug van het slachtoffer. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een dodelijk gevolg heeft aanvaard. Volgens de officier van justitie is het niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer op het moment van verdachtes zwaaiende beweging met het mes opstond en per ongeluk in het mes is terechtgekomen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Hij is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het (al dan niet voorwaardelijk) opzet op de dood. Hij stelt – kort samengevat – dat niet vaststaat door welke handeling het letsel exact is ontstaan. Onduidelijk is gebleven of er met het mes is gezwaaid of dat er sprake was van een zwaaiende beweging. Foto’s van het letsel en een gedetailleerde medische beschrijving van het letsel ontbreken. Het dossier bevat geen informatie over de diepte of de breedte van de wond. Een operatie was niet noodzakelijk. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan volgens de raadsman niet bewezen worden dat de aanmerkelijke kans bestond dat door de messteek fataal letsel bij het slachtoffer zou ontstaan, noch dat de verdachte deze kans welbewust heeft aanvaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 1 juni 2020 omstreeks 13.23 uur kwamen verbalisanten [naam 1] en [naam 2] na een melding aan bij de woning aan het adres [adres 2] in Sittard. Zij zagen een persoon op het trottoir schuin tegenover de woning liggen. De persoon bloedde tussen zijn beide schouderbladen. Deze persoon bleek het slachtoffer [slachtoffer] te zijn. Verbalisant [naam 1] ging het pand aan de [adres 2] te Sittard binnen en zag een vrouw met een bebloede rechter onderarm uit de kamer direct naast de centrale deur lopen, die verklaarde ‘ [verdachte] ’ te heten. Dit betreft de verdachte. In de kamer zagen verbalisanten een dikke plas bloed liggen op een afstand ongeveer twee meter van de deur. De verdachte werd aangehouden en het slachtoffer werd naar het ziekenhuis gebracht. [2]
Verklaringen en bevindingen
Diezelfde middag spraken verbalisanten [naam 1] en [naam 2] het slachtoffer [slachtoffer] op de afdeling spoedeisende hulp in het ziekenhuis in Maastricht. Het slachtoffer verklaarde dat hij was neergestoken door zijn vriendin [verdachte] en dat dit was gebeurd in de woning aan het adres [adres 2] in Sittard. [3]
De verpleegster deelde aan de verbalisanten mede dat het slachtoffer een steekwond bij het linker schouderblad en een klaplong had, waarin een drain was aangesloten. [4]
Op 2 juni 2020 bezocht verbalisant [naam 3] het slachtoffer op de afdeling Acute Spoed Opname in het ziekenhuis in Maastricht. Het slachtoffer verklaarde dat hij op 1 juni 2020 bij de verdachte in de woning was en dat zij samen cocaïne hadden gekocht en gebruikt. Ze kregen ruzie, omdat hij meer geld van haar wilde hebben om meer cocaïne te kunnen kopen. Ze kregen ook ruzie over de verdeling van de laatste cocaïne. De verdachte pakte een mes dat op tafel lag, ging achter het slachtoffer staan en stak hem één keer met dit mes in zijn rug, terwijl het slachtoffer op de grond zat. Het slachtoffer trok zijn T-shirt uit en het bloed spoot uit de wond. [5]
In de woning van de verdachte werd op 1 juni 2020 door verbalisant [naam 4] op aanwijzen van de verdachte het mes aangetroffen tussen kleren die naast het bed lagen. Het betrof een klapmes met op het snijgedeelte een rode substantie. [6]
Resultaten forensisch onderzoek
Op 1 juni 2020 werd op de plaats delict forensisch onderzoek verricht. Op de vloer in de woonkamer lag vóór de roze fauteuil een grote plek dik bloed, met rondom enkele bloedvegen en fragmenten van afdrukken in bloed. Naast de plek bloed bevond zich een schoen met bloedvlekken. In de roze fauteuil lagen een T-shirt en een vest die beiden op dezelfde locatie aan de achterzijde in dezelfde schuine stand een scherprandige perforatie met een lengte van circa 17 millimeter hadden. Aan de onderzijde van de perforatie was de kleding bebloed. Gelet op het aangetroffen bebloede mes, de afmetingen van het lemmet en de perforaties in beide kledingstukken, is het hoogst waarschijnlijk dat het slachtoffer met het mes is gestoken toen hij de kleding droeg. Het slachtoffer bloedde bij het naar buiten gaan en daarbij zijn bloedspatten op de zijmuur gekomen. Gelet op het bloedspoor is het slachtoffer gewond geraakt aan de longen en is er bloed in de longen gekomen waardoor bij het uitademen bloed met lucht werd uitgeademd. [7]
Tussenconclusie
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte het slachtoffer met een mes in de rug heeft geraakt, als gevolg waarvan het slachtoffer een steekwond in zijn rug en een klaplong heeft opgelopen.
Juridische kwalificatie van de handelingen van de verdachte
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de door de verdachte toegepaste geweldshandeling is te duiden als een poging tot doodslag dan wel als een poging tot zware mishandeling.
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Niet is gebleken dat de verdachte de geweldshandeling heeft verricht met als doel om het slachtoffer te doden; er is geen sprake van vol opzet.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van fataal letsel. Met name het gericht steken met een mes in het bovenlichaam van een persoon kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. In het bovenlichaam bevinden zich immers vitale organen.
Voor de beantwoording van de hierboven gestelde vraag is in de eerste plaats van belang of er sprake is geweest van gericht steken, of van een onopzettelijk toegebrachte steekwond, zoals verdachte heeft betoogd.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte het slachtoffer door zijn vest en T-shirt heen éénmaal met een mes in het bovenlichaam, namelijk diens rug ter hoogte van het linker schouderblad en de linkerlong, heeft gestoken en wel zodanig dat het slachtoffer daardoor een steekwond en een klaplong heeft opgelopen. Het slachtoffer bloedde hevig en heeft drie dagen in het ziekenhuis gelegen. Voornoemde omstandigheden duiden erop dat er sprake moet zijn geweest van een steekbeweging die krachtig geweest moet zijn. Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte een mes van de tafel pakte, achter hem ging staan en hem met het mes in zijn rug stak terwijl hij op de grond zat met zijn rug naar de verdachte toe. Vervolgens spoot bloed uit de wond. Deze verklaring past bij de op de plaats delict aangetroffen bloedplas vóór de roze fauteuil die naast de tafel staat. De ter plaatse aangetroffen bloedsporen en het letsel van het slachtoffer passen in elk geval niet bij de verklaring van de verdachte dat sprake was van een ongeluk, waarbij de verdachte met het mes in haar handen een zwaaiende beweging maakte om het slachtoffer het huis uit te sommeren, waarbij het slachtoffer op datzelfde moment vanuit een gebukte houding omhoog kwam en per ongeluk in het mes terecht kwam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte gericht heeft gestoken.
De rechtbank leidt vervolgens uit de aard van de gedraging, de omstandigheden waaronder deze gedraging werd verricht en de gevolgen die de gedraging voor het slachtoffer heeft gehad af dat er sprake is geweest van een zodanige krachtige steekbeweging met het mes in de rug tussen de schouderbladen van het slachtoffer ter hoogte van de longen, dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van fataal letsel. Gelet op bovengenoemde omstandigheden concludeert de rechtbank dat het handelen van de verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht is geweest op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat de verdachte door op dergelijke wijze te handelen de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard. De verdachte heeft met haar handelen dus in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het doden van het slachtoffer. Dat de verdachte direct daarna de hulpdiensten heeft ingeschakeld, doet daar niet aan af.
Conclusie
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 1 juni 2020 in Sittard opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een mes in zijn rug te steken, zoals primair aan de verdachte ten laste is gelegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 1 juni 2020 te Sittard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat er ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde sprake is van noodweer dan wel noodweerexces, waardoor de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, komt de rechtbank niet toe aan het noodweer(exces)verweer van de raadsman ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage Pro Justitia van klinisch psycholoog F.M. Vuister d.d. 31 juli 2020.
De deskundige concludeert op grond van haar onderzoek – zakelijk weergegeven – dat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit lijdende was aan persoonlijkheidsproblematiek met dominante borderline trekken in combinatie met een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een stoornis in cannabis- en cocaïnegebruik. De persoonlijkheids- en middelenproblematiek beïnvloedde de verdachte in haar keuzes en gedragingen ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde. De deskundige adviseert daarom om het bewezenverklaarde feit aan de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank volgt deze conclusie van de deskundige en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen ten aanzien van het bewezenverklaarde.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte (volledig) uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen waarvan 629 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn omschreven in het rapport van 4 januari 2021.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft – geheel subsidiair – verzocht om bij de oplegging van een straf rekening te houden met de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid zoals die volgt uit de rapportage van de psycholoog, alsmede met de voorgeschiedenis c.q. de aanleiding van het voorval, de gevolgen die het gebeuren reeds voor de verdachte heeft gehad en de lange tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte heeft geen relevante documentatie aangaande gewelds- en/of levensdelicten en is bereid om zich aan alle voorwaarden te houden zoals staat beschreven in het reclasseringsrapport. De verdachte is recentelijk opgenomen in de Forensische Kliniek GGZ Mondriaan in Heerlen, alwaar zij de hulp ontvangt die zij nodig heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door het slachtoffer met een mes in zijn rug te steken. In de middag van 1 juni 2020 ontstond een ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer over geld en de laatste restjes cocaïne, nadat zij samen drugs hadden gebruikt. De verdachte was behoorlijk onder invloed van cocaïne. Op enig moment heeft de verdachte een mes gepakt en het slachtoffer, die op dat moment op de grond zat, in zijn rug gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan een steekwond en een klaplong opgelopen en drie dagen in het ziekenhuis gelegen.
De verdachte doet in weerwil van de feiten waar de rechtbank van uitgaat, wat er is gebeurd af als een ongeluk waarvan zij net zo zeer een slachtoffer is. De rechtbank stelt vast dat zij geen verantwoordelijkheid neemt voor haar handelen en het letsel dat zij heeft toegebracht. Dat is pijnlijk voor het slachtoffer, maar anderzijds passend in het beeld van haar persoonlijkheidsstoornis.
Door de raadsman van het slachtoffer is namens hem tijdens het spreekrecht naar voren gebracht dat het slachtoffer erkent en herkent dat de verdachte en het slachtoffer in een hele heftige relatie met elkaar zaten en dat sprake was van drugsgebruik. Het slachtoffer wenst de verdachte geen langdurige gevangenisstraf of een andere hoge straf toe. Hij hoopt dat de rechtbank een straf aan de verdachte zal opleggen waardoor zij hulp kan krijgen en het huidige traject dat zij volgt bij Mondriaan voort kan zetten.
De vergiffenis die vanuit het slachtoffer jegens de verdachte doorklinkt in zijn spreekrecht is bewonderingswaarding, maar doet niet af aan het feit dat doodslag een van de ernstigste misdrijven is die de strafwetgeving kent. Misdrijven als de onderhavige schokken de rechtsorde in hoge mate. Dit betekent dat in beginsel alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De persoon van de verdachte
De vraag is of een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval ook zal moeten volgen. De rechtbank zal geen langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Zij heeft daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan de achtergrond van de destructieve relatie, gekenmerkt door ernstig drugsgebruik, waarin de verdachte en het slachtoffer zich bevonden en tegen welke achtergrond het onderhavige feit zich heeft voltrokken. De rechtbank heeft daarbij ook in ogenschouw genomen dat de verdachte nooit eerder werd veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een betreurenswaardig en ernstig incident en dat de nadruk met name moet liggen op de behandeling van de verdachte teneinde herhaling in de toekomst te voorkomen, zoals ook door het slachtoffer treffend verzocht. Hoewel er geen enkele rechtvaardiging is voor het feit dat de verdachte haar vriend met een mes heeft gestoken, houdt de rechtbank, in strafverminderende zin, rekening met verdachtes persoonlijkheids- en middelenproblematiek die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het strafbare feit en maken dat zij verminderd toerekeningsvatbaar is.
Uit het psychologisch rapport van 31 juli 2020 volgt dat de verdachte lijdende is aan psychiatrische- en verslavingsproblematiek. Door haar ervaringen in het verleden is de verdachte kwetsbaar en voelt zij zich relatief snel bedreigd. De kwetsbaarheid van de verdachte is dermate groot, dat zij onder ongunstige omstandigheden niet in staat is om meer adequate copingvaardigheden naar voren te brengen. Haar problematiek kan in dat geval zelfs leiden tot impulsieve (en gewelddadige) gedragingen. Volgens de psycholoog dient de verdachte langdurige en structurele hulpverlening te ondergaan die betrekking heeft op het afnemen van het verslavingsgedrag alsmede op de daarmee sterk verweven psychiatrische problematiek in de vorm van met name haar persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken. Gezien de wisselvalligheid in de gedragingen van de verdachte is niet gegarandeerd dat zij zich in de toekomst naar de eisen die de hulpverlening aan haar stelt zal willen blijven voegen.
Het reclasseringsadvies van 4 januari 2021 stelt dat de kans op herhaling van een soortgelijk feit wordt ingeschat als gemiddeld. Ook het risico op letselschade en het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wil met de oplegging van een straf de ernst van het feit benadrukken, maar wil ook herhaling van een dergelijk ernstig misdrijf voorkomen. Vanwege het grote belang van het voorkomen van herhaling zal de rechtbank fors inzetten op behandeling van de problematiek van de verdachte, waarbij een flinke stok achter de deur onmisbaar is.
Alles overziend acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op zijn plaats. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 617 dagen opleggen om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen. Dit maakt het tevens voor de verdachte mogelijk om de noodzakelijke hulp en begeleiding van de reclassering en instanties te ontvangen. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte de bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze door de reclassering in het rapport van 4 januari 2021 zijn genoemd, te weten: meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan middelencontrole. Gelet op het lange en intensieve traject dat nog voor de verdachte ligt, acht de rechtbank een proeftijd voor de duur van 3 jaren noodzakelijk.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.575,-, bestaande uit
€ 575,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman van de benadeelde heeft de vordering ter zitting van 13 januari 2021 nader toegelicht.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen. De vordering betreffende de materiële schade, te weten de ziekenhuisdaggeldvergoeding, de medische kosten en de kosten van de beschadigde kleding, is geheel voor toewijzing vatbaar. De officier vindt, voor zover het om de vordering betreffende immateriële schade gaat, dat een bedrag van € 2.500,- voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie verzoekt om het totale schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt tevens om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij integraal dient te worden afgewezen, nu namens de verdachte vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden. De raadsman refereert zich alsdan ten aanzien van het eigen risico en het verblijf in het ziekenhuis aan het oordeel van de rechtbank. De schadepost wegens beschadigde kleding dient te worden afgewezen, nu de benadeelde de kleding heeft gekregen en niet zelf heeft gekocht.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman primair aangevoerd dat deze schade – gelet op de schrijnende feiten en omstandigheden voorafgaande aan dit incident – niet aan de verdachte behoort te worden toegerekend en deze schadepost aldus dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het bedrag wegens immateriële schade aanzienlijk gematigd dient te worden, omdat deze schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde moeten worden toegerekend. Voorts ontbreekt enige (medische) onderbouwing omtrent de huidige situatie (en het herstel) van de steekwond.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De gevorderde materiële schade is, behoudens voor zover het betreft de kosten van de beschadigde kleding, niet betwist en zal dan ook door de rechtbank worden toegewezen. Ook de kostenpost ten aanzien van de beschadigde kleding wordt toegewezen. Anders dan door de raadsman is gesteld is niet van belang of de benadeelde de kleding met eigen geld heeft aangeschaft of dat hij de kleding van een ander heeft gekregen. De kleding is beschadigd en kan niet meer door de benadeelde partij worden gedragen. De schade is het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit en is voldoende onderbouwd.
Immateriële schade
De vordering ten aanzien van de immateriële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen. Het is onvoldoende gebleken wat de (medische) eindtoestand van de benadeelde partij is. Wat betreft de hoogte van het toe te kennen bedrag heeft de rechtbank verder acht geslagen op de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden, de turbulente relatie tussen de verdachte en de benadeelde partij en de gevolgen van het strafbaar handelen voor de benadeelde. Alles afwegende acht de rechtbank een bedrag van € 2.500,- wegens immateriële schade billijk. Voor het meerdere zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal het in totaal toegewezen bedrag van € 3.075,- vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de verdachte de benadeelde partij daadwerkelijk schadeloos stelt, zal de rechtbank over het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

Met betrekking tot het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een mes (met goednummer PL2300-2020084476-1319663), zal de rechtbank gelasten dat dit voorwerp verbeurd zal worden verklaard.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij SVG Reclassering Limburg Mondriaan op het telefoonnummer 088 -506 88 88. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
zich voor de duur van één jaar – of zoveel korter als de reclassering nodig vindt – laat opnemen in FPA Radix of een soortgelijke zorginstelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en de plaatsing;
zich gedurende de gehele proeftijd – of zoveel korter als de reclassering nodig vindt – laat behandelen door Mondriaan of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
gedurende de gehele proeftijd – of zoveel korter als de reclassering nodig vindt – verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, zulks te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor de veroordeelde heeft opgesteld;
gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vorderingvan de benadeelde partij [slachtoffer]
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde van een bedrag van € 3.075,-, bestaande uit € 575,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 3.075,-, bestaande uit € 575,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp: 1 STK Mes (goednummer PL2300-2020084476-1319663).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux , voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. M.M.L. Kalsbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.A. Colen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2021.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 1 juni 2020 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-
Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de rug, in
elk geval lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken althans gesneden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 1 juni 2020 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-
Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
mes in de rug, in elk geval lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken althans gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, Basisteam Westelijke Mijnstreek, proces-verbaalnummer PL2300-2020084476, gesloten d.d. 16 september 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 243.
2.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2020, pagina 85.
3.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2020, pagina 96.
4.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2020, pagina 96.
5.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2020, pagina 97.
6.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2020, pagina 92.
7.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 16 juni 2020, pagina’s 120 en 122.