ECLI:NL:RBLIM:2021:6740

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
C/03/275699 / HA ZA 20-156
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een huwelijk met betrekking tot de verdeling van onroerend goed en alimentatieverplichtingen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg, is er een geschil ontstaan tussen een vrouw en een man over de financiële afwikkeling van hun huwelijk na echtscheiding. Partijen waren gehuwd van 30 mei 1998 tot 26 juli 2019 en hebben twee kinderen. Bij echtscheidingsconvenant van 23 mei 2019 zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de gezamenlijke woning en de bijbehorende hypotheekschuld. De man heeft echter nagelaten om de vrouw tijdig te ontslaan als medeschuldenaar van de hypothecaire lening, wat heeft geleid tot een geschil over de nakoming van de afspraken uit het convenant.

De vrouw vordert nakoming van de afspraken over de woning en verzoekt de rechtbank om de man te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de woning. De rechtbank oordeelt dat de man niet meer de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen, gezien de lange periode die inmiddels is verstreken. De primaire vorderingen van de vrouw worden afgewezen, maar de subsidiaire vorderingen worden toegewezen, waarbij de rechtbank bepaalt dat de netto-opbrengst van de verkoop van de woning bij helfte moet worden verdeeld.

Daarnaast vordert de vrouw diverse bedragen van de man, waaronder gebruiksvergoeding voor de woning, kosten voor de kinderen en schadevergoeding. De rechtbank wijst enkele van deze vorderingen toe, maar andere worden afgewezen. De man vordert in reconventie betaling van een bedrag van de vrouw, maar ook deze vordering wordt deels afgewezen. Uiteindelijk wordt de man veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw en wordt de verdeling van de kosten tussen partijen vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/275699 / HA ZA 20-156
Vonnis bij vervroeging van 25 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Mestrini te Heerlen,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.R.J.W. Delsing te Kerkrade.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 12 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met 5 producties;
  • de rolbeslissing van deze rechtbank van 27 mei 2020;
  • de akte uitlaten verder procederen van de vrouw;
  • de akte uitlaten verder procederen van de man;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met de producties 13 tot en met 23;
  • de producties 24 tot en met 27 van de vrouw;
  • de akte houdende vermeerdering van eis van de vrouw;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 maart 2021;
  • de akte aanleveren bescheiden tevens houdende vermeerdering van eis van de vrouw van
10 maart 2021;
- het B-formulier van 30 maart 2021 waarin de man kenbaar maakt dat partijen een regeling
hebben bereikt;
- het B-formulier van de man van 6 april 2021 waaruit blijkt dat er toch geen regeling is
bereikt en waarin hij verzoekt een nadere akte te mogen nemen;
  • de akte uitlaten en vermeerdering van eis van 12 mei 2021 van de man;
  • de akte van 23 juni 2021 van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest van 30 mei 1998 tot 26 juli 2019. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. Partijen hebben op 27 mei 1998 huwelijkse voorwaarden op laten maken, waarbij zij elke gemeenschap van goederen uitgesloten hebben. Met betrekking tot de kosten van de huishouding zijn zij onder meer overeengekomen:
Kosten huishouding
Artikel 5
1.
De kosten van degemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, (…) worden voldaan uit de netto-inkomens der echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan.
2.2.
Partijen hebben bij echtscheidingsconvenant van 23 mei 2019 afspraken gemaakt over de voormalig echtelijke woning waarvan ieder voor de onverdeelde helft eigenaar is en waarin de man sinds 1 september 2019 alleen woont. Op die woning rust nog een hypotheekschuld van € 135.000,00 waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn.
2.3.
In artikel 4 van het convenant staat:

Artikel 4 Woonhuis [adres] [woonplaats]
Ten aanzien van het woonhuis, met alle verdere aan- en onderhorigheden, plaatselijk bekend te [woonplaats] , [adres] , én ten aanzien van de bijbehorende hypothecaire schuld aan de RABO-Bank Nederland (banknummer 3250.969.141/pro resto schuld op de peildatum € 135.000), zijn partijen voorwaardelijk overeengekomen dat partij-2 [rechtbank: de man] voor of uiterlijk op 1 oktober 2019 de helft van de onverdeelde eigendom van partij-1 [rechtbank: de vrouw] overneemt plus de helft van de onverdeelde bijbehorende hypothecaire schuld van partij-1, voor een saldo-bedrag van € 65.000 (zegge: vijfenzestigduizend euro).
De voorwaardelijkheid in casu heeft betrekking op de datum van de levering van de helft
van de onverdeelde eigendom, op de datum van doorhaling van partij-1 als medeschuldenaar inzake de hypothecaire schuld bij de Rabo-Bank Nederland, alsmede op de betaling van het saldo-bedrag door partij-2 aan partij-1.
Partijen zijn in dat kader stellig en zonder enig voorbehoud het volgende overeengekomen:
1. de notariële akte inzake de levering van de helft van de onverdeelde eigendom door
partij-1 aan partij-2 wordt verleden voor of uiterlijk op 01 oktober 2019;
2. de datum van doorhaling van partij-1 als mede-schuldenaar inzake de
hypothecaire schuld bij de Rabo-Bank Nederland dient op hetzelfde tijdstip te zijn of te worden geëffectueerd;
3. de betaling van het bedrag van € 65.000 (zegge: vijfenzestigduizend euro) door partij-2 aan partij-1 vindt op dezelfde datum als het verlijden van de in punt 1. genoemde akte plaats, en wel via de bankrekening van het ingeschakelde notariskantoor;
4. tot 01 oktober 2019 zal partij-2 geen rentevergoeding aan partij-1 verschuldigd
worden over het bedrag van € 65.000 (zegge: vijfenzestigduizend euro).
In verband met de effectuering van de overeengekomen overname door partij-2 van de helft van de onverdeelde eigendom van partij-1 plus de bijbehorende overname door partij-2 van de helft van de onverdeelde bijbehorende hypothecaire schuld van partij-1, is afgesproken dat partij-2 zal zorgdragen voor het bewerkstelligen van de noodzakelijke notariële leveringsakte én voor de algehele vrijwaring van partij-1 door de hypotheeknemer.
De kosten van bewerkstelliging én van effectuering komen voor rekening van partij-2.”
2.4.
Omdat het de man door omstandigheden, met name de door de Rabobank gestelde eisen, niet lukte de vrouw tijdig te laten ontslaan als medeschuldenaar van de hypothecaire geldlening bij de Rabobank, hebben zij op 25 september 2019 de volgende aanvullende afspraken gemaakt:
De man betaalt vóór 1 oktober 2019 een voorschot aan de vrouw van € 35.000,00;
De man zal zorgen, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk vóór 31 december 2019, de vrouw door te laten halen als medeschuldenaar van de hypothecaire geldlening van de Rabobank;
De man en de vrouw zullen op korte termijn elkaars vorderingen overleggen, dit voor een finale afrekening bij de notaris.
2.5.
De man heeft het voorschot van € 35.000,00 betaald aan de vrouw. Het is hem niet gelukt de vrouw voor 31 december 2019 door te laten halen als medeschuldenaar van de hypothecaire geldlening bij de Rabobank.
2.6.
In het ouderschapsplan zijn partijen ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] als volgt overeengekomen:
VAlimentatie
a)
De vader zal met ingang van 1 januari 2019 aan de moeder een bijdrage leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 88,00 per maand.
Deze bijdrage wordt elk jaar, per 1 januari, wettelijk geïndexeerd.
Bijzondere, incidentele kosten (zoals laptop, rijlessen, dure schoolreizen, fiets) zullen vooraf met elkaar besproken worden en indien met beider toestemming gemaakt in principe 50/50 gedeeld.
(…)
2.7.
Partijen waren vennoten in een VOF. In artikel 5 van het echtscheidingsconvenant zijn partijen ter zake de VOF overeengekomen dat de man de onderneming voortzet als eenmanszaak en dat de vrouw met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 uit de VOF treedt. In verband daarmee hebben partijen afspraken gemaakt over de overname door de man van het aandeel (1/2) van de vrouw in de activa en de passiva van de overneming per
1 januari 2019.
2.8.
In artikel 6 van het echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat zij ieder de helft zullen dragen van belastingaanslagen over het belastingjaar 2018 ongeacht de tenaamstelling van de aanslagen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert, na vermeerderingen van eis, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de man binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis te
veroordelen tot nakoming van de tussen partijen bestaande verbintenissen uit hoofde van het echtscheidingsconvenant d.d. 23 mei 2019 voor wat betreft artikel 4 en de nadien gemaakte afspraken per email d.d. 26 en 27 september 2019, zulks op straffe van een dwangsom van 500,00 euro voor ieder dag c.q. dagdeel dat de man hiermee in gebreke blijft met een maximum van 25.000,00 euro, althans een zodanige maatregel als de rechtbank in goede Justitie zal vermenen te behoren;
II. de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen binnen veertien dagen na
betekening van het in onderhavige kwestie te wijzen vonnis, althans ten tijde van de levering van de woning aan de man een bedrag ad. 30.000,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente per 1 januari 2020;
Subsidiair:
III. de vrouw te machtigen, na afloop van 64 dagen na betekening van het in de
onderhavige kwestie te wijzen vonnis, tot het te gelde maken van de gezamenlijke
onroerende zaak te Heerlen, alsmede de hieraan verbonden hypothecaire lening;
IV. de vrouw te machtigen vanaf het moment dat de machtiging onder III. is verleend
alles te mogen doen dat noodzakelijk is voor de verkoop van de onder randnummer 1. beschreven onroerende zaak met bepaling dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het in de verkoop geven van de woning bij een door de vrouw te benoemen makelaar, alsmede te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de onroerende zaak noodzakelijke toestemming en/of handtekening van de man;
V. de man te veroordelen om vanaf het moment dat de machtiging onder III. is
verleend de woning te ontruimen en ontruimd te houden vanaf het moment van dit vonnis waarbij voornoemde machtiging is verleend, althans in ieder geval vanaf het moment dat de woning zal worden verkocht aan een derde, althans in ieder geval vanaf het moment dat de akte ten behoeve van de verkoop van de woning bij de notaris is verleden op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de man hiermee in gebreke blijft met een maximum van 25.000,00 euro,
althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
VI. te bepalen dat de man nadat hij de woning heeft ontruimd de woning niet meer mag betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag
dat de man hiermee in gebreke blijft met een maximum van 25.000,00 euro, althans een zodanig dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
VII. te bepalen dat de netto-opbrengst na verkoop bij helfte wordt verdeeld, althans c.q., en voor zover noodzakelijk en vereist de verdeling van de gezamenlijke woning te bepalen conform de vordering van de vrouw, althans een in goede justitie te bepalen verdeling;
Althans
VIII. de man te veroordelen om binnen drie dagen na de betekening van het te
wijzen vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het verstrekken
van de opdracht tot verkoop van de woning aan een door de vrouw te bepalen
makelaar en daartoe op eerste verzoek van de vrouw en/of de makelaar alle
benodigde rechtshandelingen te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de man hiermee in gebreke blijft met een maximum van 25.000,00 euro, althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
IX. de man te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het te
wijzen vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, tegen een door de vrouw te benoemen makelaar bindend vast te stellen
vraag- en laatprijs, alsmede op eerste verzoek van de vrouw c.q. de te benoemen
makelaar alle benodigde werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de man hiermee in gebreke blijft met een maximum van 25.000,00 euro, althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
X. de man te veroordelen om na totstandkoming van de bindende koopovereenkomst, uiterlijk op de bepaalde transportdatum zijn onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen voor de levering van de woning, aan de beoogde koper, alsmede op eerste verzoek van de vrouw dan wel de ten behoeve van de overdracht benoemde notaris op diens kantoor te verschijnen teneinde alle voor de eigendomsoverdracht benodigde rechtshandelingen te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de man hiermee in gebreke blijft met een maximum van 25.000,00 euro, althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
XI. te bepalen dat partijen zich aangaande de verkoop van de woning dienen te
conformeren aan de adviezen van en de vraag- en laatprijs bepaald door de onder
randnummer IV te benoemen makelaar;
XII. te bepalen dat het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de
toestemming van de man voor wat betreft de opdracht tot bemiddeling van de
onder randnummer IV te benoemen makelaar, de wilsverklaring van de man, meer in het bijzonder het vaststellen van de vraag- en laatprijs, de wilsverklaring van de man in de notariële akte met betrekking tot de overdracht van het eigendom van de woning, althans enige voor de verkoop van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man, indien de man niet binnen drie dagen na een daartoe strekkend verzoek van de vrouw medewerking verleent;
XIII. te bepalen dat de netto-opbrengst na verkoop bij helfte wordt verdeeld, althans c.q.
en voor zover noodzakelijk en vereist de verdeling van de gezamenlijke woning te
bepalen conform de vordering van de vrouw, althans een in goede justitie te bepalen verdeling;
Meer subsidiair
XIV. het echtscheidingsconvenant gedeeltelijk te ontbinden en wel ten aanzien van artikel 4, althans dat de rechtbank de gevolgen van het echtscheidingsconvenant
dienovereenkomstig wijzigt, door de rechtbank in goede justitie te bepalen dat:
- de woning zal worden verkocht aan (een) derde(n) door een door
de vrouw aan te wijzen makelaar tegen een door de makelaar te bepalen
verkoopprijs;
- de verkoopopbrengst, verminderd met de hypothecaire lening tussen partijen bij helfte wordt gedeeld;
- de kosten verbonden aan de taxatie, verkoop en eigendomsoverdracht van de woning door partijen bij helfte wordt gedragen;
- de man gehouden is mee te werken aan de verkoop van de woning en de vrouw ex art. 3:299 BW te machtigen om zelf datgene te bewerken waartoe verkoop zou hebben geleid voor het geval hij geen medewerking verleent, dit op kosten van de man, althans de vrouw te machtigen ex art. 3:174 lid 1 BW tot verkoop van de woning;
- het te wijzen vonnis ex art. 3:300 jo. art. 3:301 BW in de plaats treedt van de notariële akte van levering, voor zover de man niet vrijwillig of op eerste verzoek van de notaris meewerkt aan de eigendomsoverdracht en levering van de woning, alsmede te bepalen een termijn van veertien dagen, althans een door uw rechtbank te bepalen termijn, waarna het vonnis na betekening in de openbare registers kan worden ingeschreven.
Primair, subsidiair en meer subsidiair
XV. te bepalen dat de man aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van het
vonnis dient te voldoen als gebruiksvergoeding voor de voormalig echtelijke woning, over de maand september 2019 een bedrag van 217,00 euro en met ingang van 1 oktober 2019 100,00 euro per maand totdat de woning door een der partijen is overgenomen c.q. verkocht;
XVI. te bepalen dat de man aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van het
vonnis dient te voldoen 2.681,86 euro in het kader van de kosten welke de vrouw heeft voldaan ten behoeve van [naam dochter] ;
XVII. te bepalen dat de man aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van het vonnis dient te voldoen 362,75 euro in het kader van de kosten welke de vrouw heeft voldaan ten behoeve van [minderjarige] ;
XVIII. te bepalen dat de man aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van het
vonnis dient te voldoen 1.118,00 euro in het kader van de belastingaanslagen over het jaar 2018;
XIX. te bepalen dat de man aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van het
vonnis dient te voldoen 4.860,10 euro in het kader van de schade welke de vrouw heeft geleden door het niet tijdig nakomen van het echtscheidingsconvenant alsmede de aanvullende afspraken;
XX. te bepalen dat de man aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van het
vonnis dient te voldoen 1.654,00 euro in het kader van de schuld bij Bijou Moderne;
XXI. de man te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, daaronder
begrepen de nakosten.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert in de dagvaarding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te veroordelen tot betaling van het op productie 6 [de rechtbank begrijpt productie 5 bij de eis in reconventie] vermelde bedrag van € 12.632,82, ter mondelinge behandeling verminderd tot € 11.632,82 vanaf 1 januari 2019 danwel 24 mei 2019, in ieder geval tot betaling van alle aan de vrouw toe te rekenen zakelijke onttrekkingen vanaf 1 januari 2020 of het evenredige deel hiervan, dan wel in goede justitie te bepalen;
de vrouw te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.5.
Bij akte na de mondelinge behandeling vermeerdert de man zijn eis met de volgende vordering:
3. de vrouw te veroordelen tot overdracht van het account [handelsnaam] inclusief wachtwoorden aan de man, waarbij hij exclusief beheerder van dit account zal zijn met uitsluiting van de vrouw, binnen 5 dagen na betekening van het vonnis bij gebreke waarvan een dwangsom is verschuldigd van EUR 500,00 per dag dat de vrouw in gebreke is om dit account aan de man over te dragen met het bevel van de rechtbank dat het de vrouw verboden is om dit account te verwijderen.
3.6.
De vrouw voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, beoordeelt de rechtbank deze gelijktijdig.
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De vrouw heeft kort voor de mondelinge behandeling haar eis vermeerderd met betrekking tot de woning, de kosten van [minderjarige] en de schuld van de VOF aan Bijou Moderne. Na de mondelinge behandeling heeft de vrouw wederom haar eis vermeerderd met betrekking tot de schuld van de VOF aan Bijou Moderne. De man is in de gelegenheid gesteld om op die eisvermeerderingen te reageren. Hij heeft dat gedaan bij akte van 12 mei 2021. De rechtbank laat de punten 2, 5, 6 en 8 van zijn akte buiten beschouwing, omdat deze punten geen reactie zijn op de eisvermeerderingen van de vrouw. De man gaat in die punten in op andere geschilpunten waarover partijen al gedebatteerd hadden. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling geen toestemming gegeven om het debat over die geschilpunten voort te zetten. De man heeft verder bij akte van 12 mei 2021 productie 5 bij de eis in reconventie, die ten grondslag ligt aan zijn vordering, opgeschoond en een nieuwe lijst als productie 6 overgelegd. De rechtbank begrijpt dat de man in punt 4 van zijn akte zijn eis in reconventie heeft verminderd conform de als productie 6 overgelegde opgeschoonde lijst. De rechtbank zal bij de beoordeling van de eis in reconventie uitgaan van productie 6 van de man.
De woning (vorderingen I tot en met XIV in conventie)
4.3.
De vrouw vordert primair nakoming van de afspraken over de woning. Subsidiair vordert zij haar te machtigen de woning te gelde te maken door deze te verkopen en te bepalen dat de netto-opbrengst bij helfte wordt verdeeld, althans de man te veroordelen medewerking te verlenen aan de verkoop onder de door de vrouw opgenomen voorwaarden. Zij vordert meer subsidiair het echtscheidingsconvenant gedeeltelijk (ten aanzien van artikel 4) te ontbinden en de gevolgen van het convenant te wijzigen zodanig dat de woning op de markt zal worden verkocht.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het convenant diende de man de woning voor 1 oktober 2019 over te nemen onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening (zie r.o. 2.3.). Inmiddels is er meer dan anderhalf jaar verstreken en is de man er kennelijk nog altijd niet in is geslaagd de woning onder die voorwaarde op zijn naam te krijgen. De rechtbank heeft daarover van de man althans tot op heden geen bericht ontvangen. Nog afgezien van de vraag of de man daarvan een verwijt te maken valt - hij heeft dat gemotiveerd betwist - kan onder die omstandigheden van de vrouw niet langer verwacht worden dat zij de man nog een termijn gunt om dit alsnog te regelen. De man krijgt daartoe dan ook niet meer de gelegenheid. De primaire vorderingen van de vrouw (I en II) wijst de rechtbank daarom af. De subsidiaire vorderingen III tot en met VII van de vrouw zullen worden afgewezen omdat bij toewijzing van die vorderingen de man geheel buitenspel wordt gezet bij de verkoop van de woning en daartoe ziet de rechtbank geen aanleiding. De subsidiaire vorderingen onder VIII tot en met XIII zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum van het vonnis (Hoofdstuk 5: de beslissing) is bepaald. De rechtbank begrijpt deze vorderingen zo dat de vrouw vraagt de wijze van de verdeling vast te stellen op de wijze als in deze vorderingen verwoord is. De verkoopprijs zal, na aftrek van de kosten, bij helfte moeten worden verdeeld. Bij de feitelijke uitkering van ieders deel van de overwaarde dient rekening te worden gehouden met het feit dat de vrouw al € 30.000,00 van de man heeft ontvangen. De door de vrouw gevorderde termijn waarbinnen de man moet meewerken, acht de rechtbank te kort. Omdat het vonnis niet alleen bij vervroeging maar ook tijdens de vakantieperiode wordt uitgesproken, zal de rechtbank steeds een termijn van drie weken in plaats van de gevorderde drie dagen aanhouden. De gevorderde dwangsommen worden afgewezen gelet op vordering XII van de vrouw die zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum is bepaald.
De gebruiksvergoeding (vordering XV in conventie)
4.5.
De vrouw vordert een gebruiksvergoeding voor de woning van de man van:
  • € 217,00 over september 2019;
  • € 100,00 vanaf 1 oktober 2019 tot de datum van verkoop van de woning.
Ze gaat daarbij uit van 4 procent rendement over haar deel van de overwaarde en dat is in september 2019 4 % van € 65.000,00 = € 2.600,00 per jaar en € 217,00 per maand en vanaf 1 oktober 2019 4 % van € 30.000,00 (de man heeft toen € 35.000,00 betaald) = € 1.200,00 per jaar en € 100,00 per maand.
4.6.
De man voert als verweer dat het uitstel van het overnemen van de woning door hem aan de vrouw te wijten is. Zij heeft haar gegevens niet tijdig aangeleverd. Daarbij is een rendement van 4 % volgens hem veel te hoog.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw vordert een gebruiksvergoeding vanaf 1 september 2019. Vanaf die datum woont zij niet langer in de echtelijke woning (zie r.o. 2.2.) en zij erkent dat ze sindsdien niet meer bijdraagt in de woonlasten. De man draagt vanaf die datum de lasten van de voorheen echtelijke woning van € 270,00 per maand. De rechtbank acht vier procent rendement over haar deel van de overwaarde niet realistisch. Een wel redelijk (veel lager) rendement staat in geen verhouding tot de woonlasten die de man betaalt. De rechtbank wijst deze vordering dan ook af.
De kosten voor [naam dochter] (vordering XVI in conventie en onderdeel van de vordering in reconventie)
4.8.
De vrouw vordert € 2.681,86 aan gemaakte kosten voor [naam dochter] (€ 875,00 bijdrage in het levensonderhoud over de periode 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019 en € 1.806,86 bijzondere kosten).
4.9.
De man betwist deze kosten voor een deel en wil daarvan bewijzen zien. Hij stelt zelf € 2.177,44 aan kosten betaald te hebben voor [naam dochter] .
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben ter zitting verklaard het erover eens te zijn dat ieder de helft van de kosten voor [naam dochter] betaalt.
4.11.
Voor wat betreft de kosten van de rijlessen en het rijexamen van [naam dochter] kan de rechtbank niet beoordelen wie wat daarvan heeft voldaan. Geen van de partijen heeft de rechtbank in staat gesteld die kosten middels een duidelijk overzicht van wie wat heeft betaald, te beoordelen. Voor wat betreft deze kosten zal de rechtbank verstaan dat elk de helft van de kosten van de rijlessen en het rijexamen zal dragen. Het is aan partijen zelf die kosten te verrekenen.
4.12.
De door de vrouw gestelde te veel voldane kosten in het onderhoud voor [naam dochter] over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019 waarin zij een bijdrage van de man vraagt van € 875,00 heeft zij niet onderbouwd. Die wijst de rechtbank dan ook af. Met uitzondering van de opgevoerde kosten voor het gala ad € 159,00 heeft de vrouw bewijzen van haar kosten overgelegd zoals zij die heeft opgesomd onder punt 17 in de dagvaarding. Minus de kosten voor het gala en de kosten voor de rijlessen en rijexamens (die de rechtbank zoals hierboven overwogen buiten beschouwing laat) heeft zij dan
€ 1.383,72 aan aantoonbare kosten gemaakt. De helft daarvan ad € 691,86 dient de man aan de vrouw te betalen.
4.13.
De man heeft een bedrag van € 2.177,44 aan kosten voor [naam dochter] opgevoerd. De daarin opgenomen kosten voor de rijlessen van € 300,00 (€ 250,00 + € 50,00) brengt de rechtbank hierop in mindering. Dan resteert € 1.877,44 aan kosten die de man voldoende heeft aangetoond. De helft daarvan ad € 938,72 dient de vrouw aan de man te voldoen.
4.14.
Dat betekent dat de vrouw na verrekening van de hiervoor opgenomen bedragen nog een bedrag van
€ 246,86(€ 938,72 min € 691,86) ter zake van kosten voor [naam dochter] aan de man dient te betalen.
De kosten voor [minderjarige] (vordering XVII in conventie)
4.15.
De vrouw vordert op grond van artikel 5 van het ouderschapsplan (zie r.o. 2.6.)
€ 362,75 aan gemaakte kosten voor [minderjarige] . Zij heeft namelijk de schoolkosten voor [minderjarige] betaald van € 185,50. De man dient volgens haar daarin voor de helft ad
€ 92,75bij te dragen. Dit erkent de man. Daarnaast heeft de vrouw € 270,00 betaald voor contactlenzen voor [minderjarige] . Dat wordt door de man niet betwist en hij vraagt hiervoor alsnog een vergoeding van € 200,00 aan zijn verzekeraar. De man dient daarom de door zijn verzekeraar uitbetaalde vergoeding voor de contactlezen voor [minderjarige] (totaalkosten
€ 270,00) aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de helft van het bedrag dat niet door zijn verzekering is vergoed.
De belastingaanslag (vordering XVIII in conventie)
4.16.
De vrouw vordert op grond van artikel 6 van het echtscheidingsconvenant (zie r.o. 2.8.)
€ 1.118,00van de belastingaanslag over 2018 zijnde te veel door haar betaalde belasting. De man betwist deze vordering niet. Die vordering wordt dus toegewezen.
De schade (vordering XIX in conventie)
4.17.
De vrouw vordert € 4.860,10 aan schade die zij stelt te hebben geleden doordat de man de afspraken over de woning niet is nagekomen. Zij wilde samen met haar partner een woning in eigendom verkrijgen. Omdat zij niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening bij de Rabobank was ontslagen, kon zij bij aankoop van de woning geen mede-eigenaar worden. De wens van de vrouw was om binnen zes maanden nadat haar partner de woning had gekocht mede-eigenaar worden. Als de man de afspraken over het huis op tijd was nagekomen, had zij in die periode als mede-eigenaar geen overdrachtsbelasting hoeven te betalen. Zij moet nu alsnog overdrachtsbelasting betalen om mede-eigenaar te worden.
4.18.
De man betwist die schade. Bovendien heeft de vrouw het uitstel van de verkoop volgens hem zelf veroorzaakt.
4.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Nog daargelaten dat de vrouw niet heeft aangetoond de door haar gevorderde schade ook daadwerkelijk te hebben geleden, heeft zij niet aangetoond dat het enkel aan de man te wijten is dat het nog niet is gelukt haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening te laten ontslaan. Daarbij ontbreekt een voldoende causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige gedraging en de schade. De rechtbank wijst deze vordering dan ook af.
De schuld bij Bijou Moderne (XX in conventie)
4.20.
De vrouw vordert na vermeerdering van eis € 1.654,00 vanwege een schuld van de VOF aan Bijou Moderne.
4.21.
De vrouw is toegestaan bewijs van die schuld bij te brengen. Dat heeft zij gedaan bij akte van 10 maart 2021. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De vordering van
€ 1.654,00wordt dan ook toegewezen.
De vorderingen van de man in reconventie (met uitzondering van de hierboven al beoordeelde kosten voor [naam dochter] ad € 1.088,72)
4.22.
De man vordert bij eis in reconventie (nr. 5.9.) € 12.632,82. Tijdens de zitting vermindert hij dit bedrag met € 1.000,00 en vordert dan nog € 11.632,82 van de vrouw. De hierin opgenomen post van kosten voor [naam dochter] (€ 2.177,44 / 2 =) ad € 1.088,72 komt hierop in mindering nu die hierboven al afzonderlijk is beoordeeld. Aldus resteert
€ 10.544,10 aan kosten. Een specificatie van dit bedrag staat op de excelllijst die de man heeft overgelegd als productie 5 bij de eis in reconventie.
4.23.
Bij akte van 12 mei 2021 heeft hij deze excelllijst opgeschoond en resteert nog een bedrag van de helft van € 15.127,00 (€ 17.304,00 min afgerond € 2.177,00 totale kosten voor [naam dochter] ) ofwel € 7.563,50 bestaande uit de volgende posten:
a. € 2.855,00 de helft van € 5.710,00 voor hypotheek; gas, water en licht,
verzekeringen, Coöperatie Welten en BsGw belasting
b. € 4.237,00 de helft van € 8.474,00 van de privébetalingen van de vof-rekening
c. € 471,50 de helft van € 943,00 van de kosten van de privéauto.
4.24.
De vrouw voert als verweer dat deze vordering van de man onvoldoende is onderbouwd. Zij stelt daarnaast onder meer dat zij geen inkomen had in de periode waarover de man de kosten vordert zodat zij daarin niet (zoals geregeld in de huwelijkse voorwaarden) kon bijdragen.
4.25.
Allereerst merkt de rechtbank op dat de man bij zijn vordering geen, althans onvoldoende, onderscheid maakt tussen de periodes waarop de gevorderde bedragen betrekking hebben te weten op de periode: (a) ten tijde van het huwelijk en de samenwoning, (b) ten tijde van het huwelijk na verbreken van de samenwoning of (c) die na het huwelijk. Hij laat eveneens na een grondslag voor deze vordering te vermelden. Dat maakt deze vordering voor de rechtbank lastig te beoordelen.
4.26.
Voor wat betreft de vraag wie de door de man gevorderde kosten moet dragen, is van belang wat partijen daarover hebben geregeld. De bepalingen in het convenant regelen alleen de situatie waarin sprake is van een gezamenlijke huishouding tijdens huwelijk. Partijen woonden echter vanaf januari 2019 feitelijk niet meer samen en hebben sindsdien geen gezamenlijke huishouding meer. De kosten van de (gescheiden) huishoudens liepen echter wel door. De man erkent dat hij daarin moet bijdragen (zie nr. 5.8 eis in reconventie). Partijen hebben niet gesteld dat zij voor wat betreft deze situatie hebben willen afwijken van de bepalingen in het convenant. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat ook voor wat betreft de periode dat partijen nog wel gehuwd waren maar de samenwoning was verbroken, het convenant geldt en partijen naar rato van hun inkomen dienen bij te dragen in de kosten van de gescheiden huishoudens.
4.27.
De door de man opgevoerde kosten betreffen grotendeels kosten van de gescheiden huishoudens. Voor zover het geen kosten van deze huishoudens betreffen, komt de rechtbank daarop hierna nog terug. De man heeft de kosten van de huishoudens in de periode van 1 januari 2019 tot eind juni 2019 voor zijn rekening genomen. De man heeft niet dan wel onvoldoende betwist dat de vrouw in die periode geen inkomen had. Hij heeft wel gesteld dat zij in januari nog een raadswedde ontving maar hoe hoog dat bedrag was, stelt hij niet. Daarmee heeft hij die stelling onvoldoende toegelicht. Hij heeft ook niet gesteld dat hij onvoldoende inkomen had om in de kosten van de huishouding over de eerste helft van 2019 te voorzien. In beginsel dient hij, op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, deze kosten dan ook te dragen. Met betrekking tot de hierboven in post a. opgenomen hypotheeklasten overweegt de rechtbank als volgt. De hypotheeklasten van
€ 135,00 per maand vallen tot het einde van het huwelijk onder de kosten van de huishouding en komen dus tot dan voor rekening van de man omdat alleen hij toen inkomen had. Voor wat betreft de maanden juli en augustus van 2019 geldt dat het huwelijk toen was geëindigd en de vrouw in de helft van deze kosten moet bijdragen (artikel 3:172 BW). De rechtbank wijst de vordering voor deze twee maanden voor een bedrag van
€ 270,00toe.
4.28.
In post b. zit een bedrag opgenomen dat ziet op (de helft van) diverse
privé-opnames en overboekingen ad € 4.924,00. De man heeft gesteld dat dit bedragen zijn die de vrouw in privé heeft onttrokken. Hij heeft echter niet gesteld dat deze bedragen niet aan haar huishouden (tijdens het huwelijk) ten goede zijn gekomen en dat kan de rechtbank ook niet vaststellen. Ook die vordering wordt dus afgewezen. Ten slotte zit in post b. een bedrag van (de helft van) € 1.740,00 opgenomen dat ziet op “Advieskosten Incite”. Die kosten heeft de man niet onderbouwd en evenmin gesteld op welke grond de vrouw daarin voor de helft moet bijdragen. Ook deze vordering wordt dus afgewezen.
Conclusie ten aanzien van de over en weer gevorderde kosten
4.29.
Conclusie is dat de man aan de vrouw nog dient te betalen:
€ 92,75 schoolkosten van [minderjarige]
€ 1.118,00 belastingaanslagen over het jaar 2018
€ 1.654,00schuld bij Bijou Moderne,
€ 2.864,75
Hierop komt in mindering:
€ 246,86 door de man meer betaalde kosten voor [naam dochter] ,
€ 270,00door de vrouw verschuldigde hypotheeklasten over juli en augustus 2019
€ 516,86
4.30.
Dan resteert door de man te betalen € 2.347,89. Dat bedrag zal de rechtbank bepalen. Tevens dient de man het door zijn verzekeraar uitbetaalde bedrag aan contactlezen voor [minderjarige] (totaalkosten € 270,00) te vermeerderen met de helft van het bedrag dat niet door de verzekering vergoed aan de vrouw te voldoen. Tevens zal de rechtbank verstaan dat partijen elk de helft van de kosten van de rijlessen en het rijexamen van [naam dochter] zullen dragen.
De overdracht van het account [handelsnaam]
4.31.
Ten slotte heeft de man (bij vermeerdering van eis) samengevat gevorderd dat
het account van [handelsnaam] door de vrouw aan hem wordt overgedragen. De
rechtbank accepteert deze eiswijziging nu de vrouw voldoende gelegenheid heeft gekregen
hierop te reageren.
De vrouw verzet zich inhoudelijk niet tegen deze vordering van de man zodra de verdeling
is afgewikkeld.
4.32.
De man komt dit account toe omdat partijen zijn overeengekomen dat de man per
1 januari 2019 de VOF als eenmanszaak voortzet en de vrouw per die datum uitgetreden is (zie r.o. 2.7). Deze vordering wordt dan ook toegewezen zoals door hem is gevorderd, met dien verstande dat in plaats van de gevorderde termijn van vijf dagen een termijn van drie weken zal worden toegewezen. Voor de reden waarom verwijst de rechtbank naar r.o. 4.4. voorlaatste zin. De gevorderde dwangsommen worden beperkt zoals hierna is bepaald.
De proceskosten
4.33.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap vast als volgt:
5.1.1.
veroordeelt de man om binnen drie weken na de betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het verstrekken van de opdracht tot verkoop van de woning aan een door de vrouw te bepalen makelaar en daartoe op eerste verzoek van de vrouw en/of de makelaar alle benodigde rechtshandeling te verrichten,
5.1.2.
veroordeelt de man om binnen drie weken na betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, tegen een door de vrouw te benoemen makelaar bindend vast te stellen vraag- en laatprijs, alsmede op eerste verzoek van de vrouw c.q. de te benoemen makelaar alle benodigde werkzaamheden te verrichten,
5.1.3.
veroordeelt de man om na totstandkoming van de bindende koopovereenkomst, uiterlijk op de bepaalde transportdatum zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering van de woning, aan de beoogde koper, alsmede op eerste verzoek van de vrouw dan wel de ten behoeve van de overdracht benoemde notaris op diens kantoor te verschijnen teneinde alle voor de eigendomsoverdracht benodigde rechtshandelingen te verrichten,
5.1.4.
bepaalt dat partijen zich aangaande de verkoop van de woning dienen te conformeren aan de adviezen van en de vraag- en laatprijs bepaald door de onder
randnummer 5.1.2. te benoemen makelaar,
5.1.5.
bepaalt dat het door de rechtbank gewezen vonnis in de plaats zal treden van de
toestemming van de man voor wat betreft de opdracht tot bemiddeling van de
onder randnummer 5.1.2. te benoemen makelaar, de wilsverklaring van de man, meer in het bijzonder het vaststellen van de vraag- en laatprijs, de wilsverklaring van de man in de notariële akte met betrekking tot de overdracht van het eigendom van de woning, althans enige voor de verkoop van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man, indien de man niet voldoet aan een of meer van de veroordelingen in 5.1.1. tot en met 5.1.3,
5.1.6.
bepaalt dat de netto-opbrengst na verkoop na aftrek van de kosten, bij helfte wordt verdeeld en dat bij de feitelijke uitkering van ieders deel van de overwaarde rekening dient te worden gehouden met het feit dat de vrouw al € 30.000,00 van de man heeft ontvangen,
5.1.7.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,
5.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis dient te voldoen € 2.347,89 en de aan de man door zijn verzekeraar uitbetaalde vergoeding voor de contactlezen voor [minderjarige] (totaalkosten € 270,00) te vermeerderen met de helft van het bedrag dat niet door zijn verzekering is vergoed,
5.3.
verstaat dat partijen elk de helft van de kosten van de rijlessen en het rijexamen van [naam dochter] zullen dragen,
5.4.
veroordeelt de vrouw binnen drie weken na betekening van dit vonnis tot overdracht van het account “ [handelsnaam] ” inclusief wachtwoorden aan de man, waarbij hij exclusief beheerder van dit account zal zijn met uitsluiting van de vrouw, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom is verschuldigd van € 250,00 per dag dat de vrouw in gebreke is om dit account aan de man over te dragen tot een maximum van
€ 5.000,00 en verbiedt de vrouw om dit account te verwijderen,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TN