ECLI:NL:RBLIM:2021:6704

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
ROE 21/598
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning met betrekking tot bouw woning

In deze zaak heeft eiser op 24 november 2020 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning. Eiser heeft op 28 januari 2021 een formulier ingediend voor een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Op 15 februari 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de vergunningaanvraag. Verweerder heeft op 14 juli 2021 alsnog op de aanvraag beslist en de gevraagde vergunning verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag betrekking heeft op een vergunning tweede fase, waarvoor de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn ten tijde van het beroep nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling prematuur was. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de weigering van de dwangsom is ongegrond, omdat er geen sprake was van niet tijdig beslissen. Het beroep tegen het reële besluit op de aanvraag is eveneens ongegrond, omdat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure correct is gevolgd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2021

in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Eiser heeft op 24 november 2020 bij verweerder een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning.
Eiser heeft op 28 januari 2021 een "formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen" bij verweerder ingediend.
Eiser heeft op 15 februari 2012 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de vergunningaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift d.d. 11 maart 2021 ingediend.
Op 12 maart 2021 heeft verweerder besloten eiser geen dwangsom te betalen.
Bij brief van 1 april 2021 heeft eiser een aanvullend beroepschrift ingediend.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft verweerder alsnog op de aanvraag van eiser beslist en de gevraagde vergunning verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Omvang van het geding
1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op een aanvraag. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft een dergelijk beroep mede betrekking op het (hangende dit beroep) alsnog genomen besluit, tenzij met dit nieuwe besluit geheel tegenmoet is gekomen aan het beroep.
1.1.
Volgens eiser is dit laatste niet het geval. Hij voert aan dat de vergunningaanvraag van 24 november 2020 voor het bouwen van een woning had moeten worden voorbereid volgens de reguliere voorbereidingsprocedure en dat verweerder daarom binnen acht weken op zijn aanvraag had moeten beslissen. Als gevolg van het overschrijden van de beslistermijn is volgens eiser van rechtswege een omgevingsvergunning ontstaan. Hij heeft er belang bij dat door de rechtbank wordt vastgesteld dat verweerder te laat was met beslissen, omdat hij financiële schade heeft geleden doordat hij de reeds bestelde aannemer heeft moeten afzeggen en het bouwplan heeft moeten aanpassen. Tevens heeft verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom verbeurd, aldus eiser.
2. Volgens verweerder was op de aanvraag de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing, zodat de beslistermijn ten tijde van het instellen van het beroep niet was verstreken en geen dwangsom is verbeurd.
3. Gelet op het door eiser gestelde zal de rechtbank verweerders besluit op de aanvraag van 14 juli 2021 meenemen in het beroep, nu dit besluit niet geheel tegemoet komt aan zijn bezwaren. De rechtbank neemt tevens verweerders besluit van 12 maart 2021 over de verschuldigdheid van een dwangsom ingevolge artikel 4:19 van de Awb mee in het beroep.
Beoordeling
4. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke voorbereidingsprocedure op de vergunningaanvraag van eiser moest worden toegepast. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.1.
Verweerder heeft erop gewezen dat het bouwplan van eiser is gelegen in het bestemmingsplan “Bedrijfsterrein De Koumen 1978’ op gronden met de bestemming “Recreatieve doeleinden 2”. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor sport- en spelaccommodatie. Een woning op deze gronden is derhalve in strijd met het bestemmingsplan. Dit betekent dat voor de bouw van de woning eiser niet alleen een “bouwvergunning” (een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) nodig heeft, maar tevens een “vrijstelling” om te handelen in strijd met het bestemmingsplan (een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Deze vrijstelling is (al) op 12 oktober 2004 verleend en wel voor de realisering van een woongebied met in totaal twaalf vrije sectorwoningen, waar de woning van eiser er één van is. Dit is geschied via de toenmalige regeling door middel van een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
4.2.
Verweerder heeft er voorts op gewezen dat ingevolge artikel 1.5b Invoeringswet Wabo dit vrijstellingsbesluit, indien dit nog niet onherroepelijk is, gelijkgesteld wordt met een besluit met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. De aanvraag van eiser ziet op een vergunning tweede fase. Een beschikking met betrekking tot de aanvraag voor een vergunning tweede fase wordt, op grond van artikel 2.5, tweede lid, van de Wabo, voorbereid met de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning. Volgens verweerder is dat in dit geval (gelet op artikel 3.10, eerste lid, onder a van de Wabo) de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, aangezien de aanvraag betrekking heeft op planologisch strijdig gebruik waarvoor enkel een vergunning kan worden verleend indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.3.
Nu eiser niet heeft betwist dat zijn aanvraag deel uit maakt van een nog niet onherroepelijke eerste fase vergunning, is de rechtbank van oordeel dat op de aanvraag van eiser van 24 november 2020 de uniforme openbare voorbereidingsprocedure diende te worden toegepast.
5. Voor de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geldt, op grond van artikel 3:18, eerste lid van de Awb, een beslistermijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag. De in artikel 2.5, derde lid, van de Wabo opgenomen verkorte beslistermijn van veertien weken na ontvangst van de aanvraag is niet van toepassing aangezien eisers vergunningaanvraag mede betrekking heeft op een wijziging van de vergunning eerste fase (vanwege de afwijking van de in de eerste fase vergunde goothoogte).
6. Nu de beslistermijn zes maanden was, was de ingebrekestelling van 28 januari 2021 prematuur. Dit was daarom niet een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12, tweede lid, aanhef onder b, van de Awb. Eiser kon daarom geen beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Het beroep dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7. Voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 12 maart 2021 om geen dwangsom te betalen, is het beroep, nu verweerder niet in gebreke was om tijdig een beslissing te nemen, ongegrond.
8. Voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 14 juli 2021 is het beroep, nu voorafgaand aan dat besluit terecht de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet
ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 12 maart 2021 ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 14 juli 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 augustus 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.