Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiseres sub 1] ,
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 13
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [eisers] overgelegde producties 14 tot en met 17 en 18 tot en met 20
- de op voorhand ingediende conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 8
- de mondelinge behandeling op 10 augustus 2021
- de pleitnota van [eisers]
- de aanhouding ten behoeve van het beproeven van een minnelijke regeling
- de brief van de raadsvrouw van [gedaagde] van 13 augustus 2021, door de voorzieningenrechter ontvangen op 16 augustus 2021, waarbij namens [gedaagde] om vonnis wordt gevraagd.
3.Het geschil
A. primair: de conservatoire derdenbeslagen opheft die op 2 juni 2021 zijn gelegd onder de coöperatieve Rabobank U.A. gevestigd te Amsterdam, mede gevestigd in Maastricht op alle gelden, vorderingen waardepapieren en/of roerende zaken die de Rabobank onder zich heeft en/of zal verkrijgen en toebehoren aan [eisers] als erfgenamen van [erflater] , erflater;
A. Primair: [gedaagde] beveelt om binnen één week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een zodanige termijn als de voorzieningenrechter passend vindt, de woning aan de [adres] te [plaats] (België) te verlaten met medeneming van haar spullen en met veroordeling van [gedaagde] om aan [eisers] bij haar vertrek de sleutels van de woning en van de overige opstallen af te geven;
4.De beoordeling
De ontvankelijkheid
.Daar erflater laatstelijk woonachtig was in België is in dit geval de Belgische rechter bevoegd. Weliswaar kan deze rechter ingevolge artikel 6 van de Europese erfrechtverordening, vanwege de door de erflater ten aanzien van de erfopvolging gemaakte rechtskeuze voor het Nederlands recht, op verzoek van een van de partijen in het geding zich onbevoegd verklaren indien de Belgische rechter van oordeel is dat de Nederlandse gerechten beter in staat zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging, rekening houdend met de praktische omstandigheden van de erfopvolging, zoals de gewone verblijfplaats van de partijen en de plaats waar de goederen zich bevinden. Zolang daar in de door [gedaagde] aanhangig gemaakte bodemzaak bij de rechtbank in Hasselt niet toe is beslist, dient echter als uitgangspunt te gelden dat de Belgische rechter bevoegd is en dient in dit kort geding daarvan te worden uitgegaan.
.Uit de jurisprudentie van het Europese Hof met betrekking tot vergelijkbare bepalingen in andere Europese instrumenten kan worden afgeleid dat er dan wel een reële band moet zijn tussen het onderwerp van de procedure tot verkrijging van de voorlopige of bewarende maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter, zodat langs deze weg niet een extra bevoegdheid buiten de reguliere bevoegdheidsregels om kan worden gecreëerd, zie HvJ EG 17 november 1998, C-391/95 (Van Uden/Deco-Line). Hier is bijvoorbeeld aan voldaan als zich goederen der nalatenschap in het land bevinden waar de voorlopige of bewarende maatregelen worden verzocht of gevorderd. Bovendien moet het gaan om maatregelen uit de lex fori ter verzekering van rechten waarover voor het overige in de hoofdzaak wordt geoordeeld. Zie HvJ EG 28 april 2005, C-104/03 (St. Paul Dairy Industries). Niet vereist is dat het om een geschil op tegenspraak moet gaan; ook bij een procedure ter verzekering van goederen der nalatenschap voordat vaststaat wie de erfgenamen zijn, kan de aanvullende bevoegdheid van art. 19 noodzakelijk zijn om de rechten van de eventuele erfgenamen te verzekeren.