ECLI:NL:RBLIM:2021:6473

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/03/264695 / HA ZA 19-272
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van boete wegens niet-nakoming van kernverplichting in overeenkomst tussen provincie en agrarisch ondernemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Provincie Limburg en een agrarisch ondernemer. De Provincie vorderde een boete van € 1.328.000,- wegens niet-nakoming van een kernverplichting uit een overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete in redelijke verhouding moet staan tot de omstandigheden van het geval. Na een zorgvuldige afweging van alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder de periodes waarin succesvol gras kan worden ingezaaid, heeft de rechtbank geoordeeld dat de boete gematigd moet worden tot € 600.000,-. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de impact van de boete op de financiële situatie van de gedaagde en het belang van het behoud van het Limburgse heuvellandschap. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de boete en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige benadering bij het opleggen van boetes in overeenkomsten tussen burgers en overheidsorganen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/264695 / HA ZA 19-272
Vonnis van 11 augustus 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE LIMBURG,
zetelend te Maastricht,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mrs. H. Coppens en J.J.J. Kil,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A.M.H.C. Coppens.
Partijen zullen hierna de provincie en [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 16 december 2020,
  • de akte uitlating partijen van 10 februari 2021 van de provincie met productie 23,
de akte uitlating en in het geding brengen producties van 10 februari 2021 van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] met producties 11 tot en met 27,
  • de akte uitlating van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] van 3 maart 2021,
  • de antwoordakte eiser van de provincie van 31 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank heeft partijen in haar vonnis van 16 september 2020 in de gelegenheid gesteld om zich bij gelijktijdig te nemen akte uit te laten over de vraag:
a. aan de hand waarvan de boete is berekend en vastgesteld en waarom die boete op overtreding per dag is gesteld;
b. gedurende welke periode(s) van het jaar het inzaaien van gras volgens hen onvoldoende kans op succes heeft.
2.2.
De rechtbank heeft [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in datzelfde vonnis bevolen om bij akte bescheiden over te leggen waaruit genoegzaam zijn inkomens- en vermogenspositie vanaf 2015 tot heden blijkt, inclusief betreffende stukken van rechtspersonen waarin of waarmee hij zijn beroep uitoefent.
De standpunten van partijen in de door hen genomen aktes
2.3.
De provincie heeft in haar akte van 10 februari 2021, voor zover hier van belang, onder meer het navolgende aangevoerd.
2.3.1.
Het bedrag van € 1.000,- per dag staat volgens de provincie in redelijke verhouding tot het aan [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] op grond van de grasovereenkomst uitgekeerde compensatiebedrag van € 104.554,- en verder geeft dit bedrag een voldoende effectieve financiële prikkel. De boete heeft bovendien, mede, een punitief element. Van belang is verder dat de provincie in deze niet beschikt over de gebruikelijke publieksrechtelijke terugvorderingsmogelijkheden, nu het een privaatrechtelijke overeenkomst betreft. Het behoud van het karakteristieke, en voor Nederland unieke heuvellandschap, door het voorkomen van erosie is voor de provincie bovendien van groot belang. De boete is hier mede op afgestemd. De provincie heeft bewust gekozen voor een boete voor iedere dag van het jaar, omdat het heuvellandschap ook het hele jaar voor erosie vatbaar is. Om die reden is het ook van belang dat de boete ook in de winter, althans de periode waarin het inzaaien van gras minder goed mogelijk is, doorloopt. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] is als agrarisch ondernemer ook op de hoogte van de momenten waarop succesvol ingezaaid kan worden en had hier dus ook rekening mee moeten houden. Het is aan [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] zelf te wijten dat de boete zo lang heeft kunnen doorlopen. Met het boetebedrag van € 1.000,- duurde het vijftien weken voordat de hoogte van het compensatiebedrag werd bereikt. Er ging dus een aanzienlijke periode voorbij om de tekortkoming ongedaan te maken, alvorens de hoogte van het compensatiebedrag werd (in)gehaald.
2.3.2.
De provincie heeft de door de rechtbank voorgelegde vraag gedurende welke periode succesvol gras kan worden ingezaaid voorgelegd aan Wageningen University & Research (productie 23). Uit de door dit instituut opgestelde notitie van 3 november 2020 (hierna: de notitie) valt volgens de provincie af te leiden dat het inzaaien van grasland in de periode van medio november tot medio maart onvoldoende kans op succes heeft. Van medio maart tot medio november kan op grond van de notitie in principe succesvol ingezaaid worden, mits de draagkracht van de grond dit toelaat.
De provincie blijft echter primair van oordeel dat de periodes waarbinnen het niet mogelijk is om succesvol in te zaaien niet bepalend moet zijn voor de hoogte van het totale boetebedrag. Uitgangspunt blijft volgens de provincie namelijk dat een tekortkoming zo spoedig mogelijk ongedaan gemaakt moet worden. Daarmee is niet verenigbaar dat de mogelijkheid wordt geboden om een periode van optimale zaaitijd af te wachten.
2.4.
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] volhardt in zijn akte van 10 februari 2021 in zijn standpunt dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] stelt zich subsidiair op het standpunt dat de handelwijze van de provincie bij het matigen van de boete dient te worden meegewogen. De provincie heeft immers bij monde van de heer [naam] toegezegd te zullen terugkomen op de vraag in hoeverre de overeenkomst kan worden opgezegd, maar komt hier vervolgens niet meer op terug. Het lag op de weg van de provincie om duidelijkheid hierover te verschaffen. Onder deze omstandigheden is het inroepen van het boetebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet geoorloofd, althans bestaat er aanleiding om de boete (fors) te matigen.
2.4.1.
De vraag aan de hand waarvan de boete is berekend en vastgesteld kan alleen door de provincie worden beantwoord. Over de inhoud van het boetebeding is niet onderhandeld. Er is gekozen voor een vast bedrag. Er lijkt dus geen verband te bestaan tussen de boete en de eventuele schade.
2.4.2.
De periode waarbinnen de hellingspercelen kunnen worden ingezaaid is aldus [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] beperkt tot hooguit twee maanden in het voorjaar en één maand in het najaar nu het in dit geval betreft kleigrond in Eys en zware löss grond in Nijswiller. Daardoor is de periode die geschikt is om te zaaien beperkter. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] verwijst in dit verband naar paragraaf 3.6.3 uit het Handboek Melkveehouderij 2020/21 van Wageningen University & Research, waarin dit staat (productie 11 [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] ).
2.4.3.
De door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] ingebrachte gegevens over zijn vermogens- en inkomenspositie zien op de periode 2015 tot en met 2018. De cijfers over 2019 waren nog niet beschikbaar. Het betreft de jaarrapporten van de vennootschap onder firma [naam VOF] (productie 12 tot en met 15). Dit bedrijf wordt door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] samen met de heer [naam vennoot] geëxploiteerd. De bedrijfsuitoefening betreft met name loonwerkzaamheden en heeft dus niets van doen met de percelen waarop de grasovereenkomst betrekking heeft. De verplichting in de grasovereenkomst is ook niet aangegaan in de hoedanigheid van vennoot van [naam VOF] . Deze jaarrapporten dienen daarom buiten beschouwing te blijven. Het betreft verder jaarrapporten van de maatschap [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] (productie 16 tot en met 18). De maatschap wordt door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] geëxploiteerd samen met zijn zoon en is opgericht op 1 januari 2015 en dus na het sluiten van de overeenkomst met de provincie. Verder zijn de jaarrekeningen van [handelsnaam] (productie 19 tot en met 22) en de buitenvennootschappelijke jaarrekening [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] (productie 23) overgelegd. Door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] zijn ten slotte ook de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018 overgelegd (productie 24 tot en met 27). Uit de overgelegde financiële gegevens blijkt volgens [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] dat hij de door de provincie gevorderde boete niet kan dragen.
2.5.
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft in reactie op hiervoor onder r.o. 2.3 vermelde akte van de provincie, bij akte van 3 maart 2021, het navolgende aangevoerd.
De achtergrond van het vaststellen van de boete op € 1.000,- per dag is door de provincie destijds niet met [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] besproken. Indien het de bedoeling van de provincie was om een boete overeen te komen die in redelijke verhouding stond tot het compensatiebedrag, valt niet in te zien waarom de boete niet is gemaximeerd. Het feit dat de provincie niet over publiekrechtelijke terugvorderingsmogelijkheden beschikt, rechtvaardigt nog niet dat de boete niet is gemaximeerd. De boete die thans wordt gevorderd staat niet meer in verhouding tot het compensatiebedrag van € 104.544,-.
Het oplopen van het boetebedrag, was niet de eigen keuze van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] . Hij heeft immers de overeenkomst opgezegd en is de grond vervolgens weer als bouwland gaan gebruiken. Indien het belang van het voorkomen van erosie zo groot voor de provincie is als zij stelt, had verwacht mogen worden dat zij zou hebben gereageerd op de problemen die [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] destijds aangaf te ondervinden.
2.5.1.
In de notitie van Wageningen University & Research wordt ten onrechte niet ingegaan op het bewerken van de specifieke grondsoort waar het op zijn percelen om gaat. Juist hij heeft ervaring met deze specifieke grondsoort.
2.6.
De provincie heeft in haar antwoordakte van 31 maart 2021 het navolgende aangevoerd.
2.6.1.
Voor alle deelnemers aan de koopmansregeling, en dus ook voor [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] , is altijd volstrekt duidelijk geweest dat bij niet-nakoming een boete zou gelden van € 1.000,- per dag. Deze boeteregeling staat met duidelijke bewoordingen en als een van de kernartikelen in de (gras)overeenkomst. De overeenkomst is in concept aan [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] voorgelegd en het hele traject, vanaf het eerste oriënterende gesprek, heeft ongeveer een half jaar in beslag genomen. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud ingestemd met de hoogte van de boete en daar voorafgaand aan de ondertekening ook nooit opmerkingen over gemaakt.
Een financiële prikkel zou bovendien bij een lager boetebedrag afwezig zijn. Bij de boete is bovendien ook rekening gehouden met een punitief element. Dit is ook verdedigbaar, nu gelet op de aard van de tekortkoming, bewust handelen is vereist voor het verschuldigd worden van de boete. Voor [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] bestond bovendien altijd de mogelijkheid om de overeenkomst op te zeggen, met gelijktijdige terugbetaling van het compensatiebedrag. Dat de boete vele malen hoger is dan het compensatiebedrag is uitsluitend het gevolg van de langdurige en bewuste niet-nakoming van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] en dit kan de provincie dan ook niet tegengeworpen worden. De boete en het ontbreken van een maximum is, in het licht van de hele overeenkomst, dan ook niet onredelijk.
De houding van de provincie is daar waar het het bestrijden van de erosie betreft wel degelijk proactief geweest. De provincie heeft [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] gewezen op zijn verplichtingen en ook uitgenodigd voor gesprekken.
2.6.2.
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] onderbouwt zijn standpunt dat de notitie van Wageningen University & Research niet gevolgd kan worden, omdat rekening moet worden gehouden met de specifieke ervaring van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] en de specifieke grondsoort, slechts gedeeltelijk met een verwijzing naar een paragraaf uit het Handboek Melkveehouderij 2020/21. Het handboek bevat slechts basisinformatie en aanbevelingen, die leiden tot een optimale situatie, en moet tegen deze achtergrond gelezen worden. Er wordt ook enkel zijdelings ingegaan op de periodes waarbinnen inzaaien mogelijk is. Weliswaar staat in die paragraaf dat de slagingskans – bij specifieke grondsoorten – afneemt na eind september, maar nergens is vermeld dat het inzaaien van gras na een bepaalde datum uitgesloten is. Het is niet juist om, zoals [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] doet, voor het overgrote deel van het jaar aan te nemen dat per definitie sprake is van een te vochtige of een te droge bodem. In de door de provincie overgelegde notitie van Wageningen University & Research (dezelfde auteur als het Handboek Melkveehouderij 2020/21) is juist wel specifiek ingegaan op de door de rechtbank gestelde vraag. Om die reden dient van deze notitie te worden uitgegaan. Althans voor zover de inzaaiperiodes al worden meegewogen bij de beoordeling. De provincie volhardt in haar standpunt dat een optimale zaaitijd niet relevant is, nu het uitgangspunt blijft dat de tekortkoming in de nakoming zo spoedig mogelijk ongedaan moet worden gemaakt. Daarmee is niet verenigbaar dat [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] de mogelijkheid wordt geboden om te wachten tot een periode van optimale zaaitijd.
2.7.
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft in zijn akte van 10 februari 2021 (wederom) bezwaren geuit tegen datgene wat de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen op de bindende eindbeslissing, dat door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] onvoldoende is onderbouwd dat de grasovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd (zie r.o. 4.8 tussenvonnis 16 september 2020). De rechtbank zal, onder verwijzing naar r.o. 2.3.1 van het vonnis in incident van 16 december 2020, voorbijgaan aan het door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] op dit punt aangevoerde. Voor de bezwaren die [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft tegen (de motivering van) die afwijzing, is hoger beroep (tegelijk met het instellen van hoger beroep tegen het eindvonnis) de geëigende weg.
Matiging boete? (verdere beoordeling)
2.8.
De rechtbank stelt voorop dat het (in beginsel) tot de contractuele vrijheid van partijen behoort om in een overeenkomst een boete op te nemen die niet is gemaximeerd. Dat gesteld noch gebleken is dat over (de hoogte van) de boete is onderhandeld, maakt dit niet per se anders. De aard van de verplichting, het in tijd onbeperkt houden van grasland, maakt maximering niet voor de hand liggend. Verder komt aan de rechtbank alleen in bijzondere gevallen de bevoegdheid toe om een boete te matigen. Of hier aanleiding toe bestaat is thans juist onderwerp van het geschil. Aan het debat over het maximeren kan daarom (vooralsnog) verder voorbij worden gegaan.
2.9.
De rechtbank stelt verder voorop dat, zoals reeds in r.o 4.5 van het tussenvonnis van 16 september 2020 is overwogen, de boete verschuldigd is, behoudens mogelijke matiging. Vast staat immers dat [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in elk geval in de periode van 11 september 2015 tot en met 1 mei 2019 willens en wetens niet aan de kernverplichting van de grasovereenkomst heeft voldaan. Na een weging van de op dat moment bij de rechtbank bekende omstandigheden, heeft de rechtbank vervolgens in r.o. 4.7 van voormeld tussenvonnis geoordeeld dat er mogelijk aanknopingspunten zijn om gebruik te maken van de bevoegdheid tot matiging van de boete.
Met betrekking tot de periode waarin [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in strijd met de grasovereenkomst heeft gehandeld, heeft de rechtbank in dit kader in voormeld tussenvonnis geoordeeld dat daarbij enige nuancering op zijn plaats is. Nakoming, dus herstel van het grasland, was immers naar alle waarschijnlijkheid niet op elk moment van het jaar mogelijk. Dit was aanleiding voor de rechtbank om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de periodes gedurende het jaar waarin volgens hen met onvoldoende succes gras gezaaid kan worden. De rechtbank plaatste voorts kanttekeningen bij de vraag of het innen van een boete ter hoogte van € 1.328.000,-, in dit geval, mede gelet op de verhouding burger-overheidsorgaan, wel passend was. Daarbij achtte de rechtbank van belang welke impact het innen van dit aanzienlijke boetebedrag op [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] zou hebben. In dit verband achtte de rechtbank het aangewezen zich door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] te laten voorlichten over zijn financiële situatie de afgelopen jaren.
2.10.
Thans resteert de vraag of alle thans bekende feiten en omstandigheden aanleiding geven om tot matiging over te gaan en zo ja tot welke matiging dit dan moet leiden. Voor de daarbij te hanteren maatstaf verwijst de rechtbank naar r.o. 4.5 van het tussenvonnis van 16 september 2020. De rechtbank verwijst tevens naar r.o. 4.6 van voormeld tussenvonnis, waarin reeds een aantal omstandigheden die moeten worden meegewogen, zijn besproken.
2.11.
Partijen verschillen blijkens de door hen ingediende aktes van mening over de periode waarbinnen gedurende het jaar succesvol gras ingezaaid kan worden. Volgens de provincie is dit gedurende de periode medio maart tot medio november. Volgens [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] kan dit enkel gedurende twee maanden in het voorjaar en één maand in het najaar, gelet op de specifieke omstandigheden van de percelen die het betreft. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen aangaande het najaar enkel naar een te algemeen luidende paragraaf uit het Handboek Melkveehouderij 2020/21. De periode gedurende welke normaliter moet worden geacht succesvol te kunnen worden ingezaaid, wordt, naar de rechtbank begrijpt, volgens [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] bekort wegens vochtproblemen, nu het op de betreffende percelen klei- dan wel lössgronden betreft. De periode waarin succesvol kan worden ingezaaid wordt volgens hem verder ingekort door het gebrek aan vocht in de zomermaanden, terwijl de percelen die het betreft vanwege de hellingen niet met een regenhaspel kunnen worden beregend. Nog afgezien van het feit dat zonder nadere, maar ontbrekende, toelichting, niet valt in te zien dat de hellingen zodanig zijn dat er helemaal geen werkbare mogelijkheden zouden zijn om deze gedurende de zomermaanden bij droogte te besproeien, heeft het navolgende te gelden.
2.12.
Tegenover de algemene aannames van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] over de inzaaimogelijkheden in het voorjaar en in de zomermaanden, alsmede de verwijzing naar de te algemene passage uit het Handboek van Wageningen University & Research, staat de naar aanleiding van deze specifieke situatie op verzoek van de provincie uitgebrachte notitie van Wageningen University & Research. Uit die notitie blijkt dat het onderzoeksinstituut is voorgelicht over het feit dat de aan haar voorgelegde vraag van de rechtbank over de inzaaimogelijkheid specifiek percelen in het Limburgse heuvellandschap betreft. Zij kon bij het opstellen van de notitie dus in algemene zin rekening houden met die specifieke regionale ligging. De rechtbank ziet geen beletsels om de bevindingen uit de notitie te volgen.
2.13.
Wageningen University & Research heeft, naar de rechtbank begrijpt, een kanttekening gemaakt bij het door haar ingenomen uitgangspunt over de zaaimogelijkheden, daar waar het de draagkracht van de grond bij sterk lemige lössgrond betreft. De betreffende passage luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
“Grasland kan in principe succesvol ingezaaid worden van medio maart tot medio november, mits de draagkracht van de grond het toelaat. (..) Hiertoe moet de bodem voldoende droog zijn, zodat met een trekker en machine geen sporen in het land gereden worden en grondbewerking goed is uit te voeren. (..) In natte perioden is de bovengrond verzadigd met water en berijding van de bodem leidt dan snel tot spoorvorming en structuurbederf, in het bijzonder op zwaardere gronden, zoals sterk lemige lössgrond. Structuurbederf geeft een onvoldoende en onregelmatige opkomst van gras en belemmert de vorming van optimaal productief grasland. (..)”Hoewel de notitie enkel spreekt van het belemmeren van de optimale vorming van productief grasland, ziet de rechtbank toch aanleiding om in dit verband enige voorzichtigheid te betrachten. Uitgaande van de notitie komt het de rechtbank alleszins redelijk voor indien, voorzichtigheidshalve, wordt uitgegaan van een periode van zes maanden waarin het inzaaien van gras in ieder geval met succes mogelijk moet worden geacht. Oftewel de helft van het jaar. Dit feit vormt een belangrijke bijdrage in de redengeving om gebruik te maken van de bevoegdheid om te matigen. Onverkorte handhaving van het boetebedrag zou, nu nakoming gedurende om en nabij de helft van het jaar moeilijk dan wel onmogelijk is, leiden tot een onaanvaardbaar resultaat. Van belang is verder dat het in dit geval een overeenkomst betreft die is gesloten tussen een burger en een overheidsorgaan, waarbij het overheidsorgaan zonder nadere toelichting en onderhandeling de boete in het contract heeft opgenomen. In dat verband moet niet uit het oog worden verloren dat, zoals de rechtbank reeds eerder in meergenoemd tussenvonnis heeft overwogen, het een dergelijk orgaan niet past om een burger tot de bedelstaf te brengen. Niet ondenkbaar is, gelet op de hoogte van het boetebedrag, dat onverkorte handhaving van de boete zou leiden tot het (persoonlijk) faillissement van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] en of zijn (gezamenlijk met anderen gedreven) ondernemingen. Onverkorte handhaving van het boetebedrag, zou in dat geval dus (eveneens) leiden tot een buitensporig, en dus onaanvaardbaar, resultaat. Teneinde te beoordelen of (en wanneer), bij benadering, hiervan sprake zou kunnen zijn, heeft de rechtbank [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] , zoals reeds eerder overwogen, bevolen om gegevens over zijn financiële situatie in het geding te brengen. Dit heeft [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] ook gedaan.
2.14.
De provincie heeft de door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] ingebrachte financiële gegevens niet op enige wijze in twijfel getrokken, en ook de rechtbank heeft geen aanleiding om die gegevens in twijfel te trekken, zodat van die cijfermatige gegevens zal worden uitgegaan bij de beoordeling. De stellingen van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] dat [naam VOF] bij het in kaart brengen van zijn financiële situatie buiten beschouwing dient te blijven, treft geen doel. Het betreft immers, voor zijn aandeel in die firma (50%), wel degelijk middelen waarover hij beschikt dan wel over kan beschikken, dan wel die hij ten gelde kan maken.
2.15.
Hoewel op basis van de (aandelen in de) verschillende netto resultaten, gelet op de (deels) niet al te hoge bedragen, niet meteen gezegd kan worden dat er een overvloed aan omzet/inkomsten is, kan niet uit het oog worden verloren dat er sprake is van niet onaanzienlijke activa (landerijen, veestapel en machines et cetera) en een veelheid van ondernemingen. Gelet hierop ligt het niet voor de hand dat een boete van (een aantal) tonnen meteen ertoe zal leiden dat [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] daardoor tot de bedelstaf wordt gebracht.
2.16.
Al het voorgaande, in onderling verband bezien, brengt de rechtbank tot het oordeel dat er aanleiding is om de boete te matigen tot een bedrag van € 600.000,-. De rechtbank kent daarbij groot belang toe aan het feit dat de gepleegde tekortkoming slechts kan worden “hersteld” gedurende de helft van het jaar. De rechtbank hecht er verder waarde aan dat bij een (veel) hoger bedrag het risico steeds groter wordt dat een en ander de bedrijfsvoering van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in zijn verschillende ondernemingen ernstig zal belemmeren en voor te grote en onoverkomelijke financiële problemen zal zorgen, hetgeen tot een buitensporig resultaat zal leiden.
Met een lager bedrag dan € 600.000,- wordt geen recht gedaan aan de legitieme belangen van de provincie, terwijl verder ten nadele van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] wordt meegewogen dat hij willens en wetens relatief kort na sluiting van de duurovereenkomst een kernverplichting daaruit heeft geschonden. Het wordt verder voldoende aannemelijk geacht dat het voor [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] mogelijk is om het boetebedrag van € 600.000,- op te kunnen brengen zonder dat dit hem tot de bedelstaf brengt. Daar komt bij dat niet kan worden gezegd dat met een bedrag van € 600.000,- sprake is van een zodanige wanverhouding tussen de boete en de schade dat dit onredelijk dan wel onaanvaardbaar zou zijn. Er dient immers niet uit het oog verloren te worden dat er naast het aan [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] voldane compensatiebedrag van € 104.554,- belangen zijn, zoals het voorkomen van erosie, die niet eenvoudig op geld waardeerbaar zijn, maar toch bij de weging van alle relevante omstandigheden moeten worden meegenomen. Bij het bepalen van de hoogte van het gematigde boetebedrag is voorts rekening gehouden met de deels reeds uitgebreid in meergenoemd tussenvonnis aan de orde gekomen omstandigheden, die op de door de provincie te behartigen belangen zien. Ook bij een verplichting tot terugbetaling van een bedrag van € 600.000,- zal de precedentwerking niet in het gedrang komen. Ook de verplichting tot betaling van een dergelijk boetebedrag zal een afschrikkende werking hebben en bovendien recht doen aan het door de provincie deels met de boete beoogde punitieve element. Het zal ook bij dit bedrag duidelijk zijn dat het niet naleven van verplichtingen die tot doel hebben het behoud van het karakteristieke Limburgse heuvellandschap, niet zonder verstrekkende financiële consequenties blijft.
2.17.
De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] , gelet op het voorgaande, veroordelen tot het betalen van een boete van € 600.000,- aan de provincie. Er zijn onvoldoende termen aanwezig om af te wijken van de hoofdregel van art. 233 Rv, zodat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
De wettelijke rente
2.18.
De provincie vordert de wettelijke rente over de contractuele boete vanaf 3 maart 2017. Zij verwijst in dat kader naar haar brief van 19 april 2017, waarin zij aankondigt rechtsmaatregelen te nemen, indien niet binnen veertien dagen tot betaling van de tot dat moment verschuldigde boete wordt overgegaan. De rechtbank begrijpt uit een en ander dat de provincie eigenlijk 3 mei 2017 bedoelt (19 april 2017 + twee weken) en zal de vordering aldus lezen. Deze rentevordering ligt als niet voldoende gemotiveerd weersproken voor toewijzing gereed.
De buitengerechtelijke incassokosten
2.19.
De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten afwijzen, nu de verschuldigdheid daarvan niet door de provincie is onderbouwd en deze door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] wordt betwist.
De proceskosten
2.20.
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de provincie worden begroot op:
- dagvaarding € 101,05
- griffierecht 4.030,00
- salaris advocaat
11.997,00(3,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 16.128,05
in voorwaardelijke reconventie
2.21.
Het in voorwaardelijke reconventie gevorderde zal, onder verwijzing naar hetgeen daarover reeds onder r.o. 4.10 en 4.11 van het tussenvonnis van 16 september 2020 is overwogen, worden afgewezen.
2.22.
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de provincie worden begroot op:
- salaris advocaat
3.999,00(2 punten × factor 0,5 × tarief € 3.999,00)
Totaal € 3.999,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] om aan de provincie te betalen € 600.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 3 mei 2017 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van de provincie tot op heden begroot op € 16.128,05, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van veertien dagen na de dag van dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van de provincie tot op heden begroot op € 3.999,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag ingaande op de 15e dag na de dag van deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening,
3.7.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CB