ECLI:NL:RBLIM:2021:6420

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
C/03/285528 / HA ZA 20-598
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zuivering verstek en gelasting mondelinge behandeling in vrijwaringsincident en hoofdzaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de eiseres, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INSIGN.IT B.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagden BOUTEN FINANCIËLE DIENSTEN B.V. en BAAT ACCOUNTANTS EN ADVISEURS. De eiseres vordert onder andere een verklaring voor recht dat de gedaagden toerekenbaar tekort zijn geschoten in hun verplichtingen en dat zij aansprakelijk zijn voor de door eiseres geleden schade. De rechtbank heeft in het incident geoordeeld dat Baat de vordering tot oproeping in vrijwaring op tijd heeft ingesteld en dat er een mondelinge behandeling zal plaatsvinden om inlichtingen over de zaak te vragen en partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen. De rechtbank heeft de beslissing in zowel het incident als de hoofdzaak aangehouden en bepaald dat partijen persoonlijk moeten verschijnen tijdens de mondelinge behandeling. De zaak is gepland voor een zitting op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd, waarbij partijen vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de inhoud van de zaak op de hoogte is. De rechtbank heeft ook aangegeven dat voor de zitting in beginsel 2 uur zal worden uitgetrokken en dat verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/285528 / HA ZA 20-598
Vonnis in incident en hoofdzaak van 4 augustus 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INSIGN.IT B.V.,
gevestigd te Venlo,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Strijks te Herten,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUTEN FINANCIËLE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Peel en Maas,
gedaagde,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.A. Kopp te Utrecht,
2. de maatschap
BAAT ACCOUNTANTS EN ADVISEURS,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen worden hierna Insign, Bouten en Baat genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 3 februari 2021;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring alsmede conclusie van antwoord van Baat met producties 1 tot en met 4;
  • de incidentele conclusie van antwoord van Insign.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
Insign vordert samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
een verklaring voor recht dat Bouten en Baat gezamenlijk of afzonderlijk toerekenbaar tekort zijn geschoten tegenover Insign en dat zij daarom tegenover Insign aansprakelijk zijn voor de hierdoor geleden schade;
hoofdelijke veroordeling van Bouten en Baat gezamenlijk of afzonderlijk tot vergoeding van de door Insign als gevolg van de onder 1 genoemde toerekenbare tekortkoming geleden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met wettelijke rente;
hoofdelijke veroordeling van Bouten en Baat gezamenlijk of afzonderlijk tot betaling van de proceskosten van Insign, met wettelijke rente;
Subsidiair
een verklaring voor recht dat Bouten en Baat gezamenlijk of afzonderlijk onrechtmatig hebben gehandeld tegenover Insign en dat zij daarom tegenover Insign aansprakelijk zijn voor de hierdoor geleden schade;
hoofdelijke veroordeling van Bouten en Baat gezamenlijk of afzonderlijk tot vergoeding van de door Insign als gevolg van het onder 1 genoemde onrechtmatig handelen geleden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met wettelijke rente;
hoofdelijke veroordeling van Bouten en Baat gezamenlijk of afzonderlijk tot betaling van de proceskosten van Insign, met wettelijke rente.
2.2.
Insign legt – samengevat - aan haar vorderingen de stelling ten grondslag dat Bouten als assurantietussenpersoon en Baat als accountant tegenover Insign als opdrachtgever niet de zorg hebben betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht.
2.3.
Zowel Bouten als Baat voeren verweer dat strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van Insign of tot afwijzing van haar vorderingen.
in het incident
2.4.
Baat vordert dat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar wordt toegestaan om medegedaagde Bouten in vrijwaring op te roepen en dat Bouten wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident.
2.5.
Baat legt aan haar vordering ten grondslag dat mocht de rechtbank in de hoofdzaak tot het oordeel komen dat Baat en Bouten hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens Insign, dat dan geldt dat de schade tussen Baat en Bouten moet worden verdeeld op basis van de aan een ieder van hen toe te rekenen omstandigheden die tot het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Om de onderlinge verdeling te kunnen vaststellen, heeft Baat er belang bij Bouten in vrijwaring op te roepen.
2.6.
Bouten heeft geen verweer gevoerd. Insign refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
in het incident en in de hoofdzaak
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in het incident
3.1.
Voor toewijzing van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is vereist dat Baat de vordering op tijd instelt en dat Baat zich beroept op een rechtsverhouding met Bouten die meebrengt dat Bouten verplicht is om de gevolgen van verlies van de hoofdzaak door Baat (mede) te dragen (zie artikel 210 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en Hoge Raad 10-04-1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0567). Het bestaan van die rechtsverhouding hoeft niet komen vast te staan in het vrijwaringsincident. Of die rechtsverhouding daadwerkelijk bestaat, is een onderwerp dat eventueel door de derde in een vrijwaringprocedure aan de orde kan worden gesteld. Wel kan de mate van aannemelijkheid van het bestaan van de gestelde rechtsverhouding een rol spelen. (zie Snijders, ‘4 Het vrijwaringsincident; maatstaf voor toestaan vrijwaring, in: P. Vlas & T.F.E. Tjong Tjin Tai (red.), Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, Deventer: Wolters Kluwer).
3.2.
Vaststaat dat Baat de incidentele vordering op tijd heeft ingesteld nu zij deze heeft ingediend vóór alle weren uiterlijk op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.
3.3.
Gelet op de juridische en praktische problemen die de rechtbank ziet in het samenspel van de hoofdzaak en eventuele vrijwaring en dat in aanloop naar een mogelijk vervolg in een schadestaatprocedure, zal de rechtbank in het incident een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.4.
De beslissing in het incident wordt aangehouden.
in de hoofdzaak
3.5.
Baat heeft het tegen haar verleende verstek gezuiverd bij incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring alsmede conclusie van antwoord. Tevens heeft Baat reeds bij conclusie van antwoord gereageerd op de vordering van Insign. Daarom zal de rechtbank naast de eerder bevolen mondelinge behandeling in het geschil tussen Insign en Bouten, tevens een mondelinge behandeling bevelen in het geschil tussen Insign en Baat. De mondelinge behandeling heeft als doel om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.6.
De beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.
in het incident en in de hoofdzaak
3.7.
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak en in het incident zal gelijktijdig plaatsvinden. Partijen moeten op de daarvoor bepaalde zitting persoonlijk verschijnen of – als die partij een rechtspersoon is – zich door een bevoegd persoon laten vertegenwoordigen die van de inhoud van de zaak op de hoogte is. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij passend acht.
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen aan de hand van een schriftelijk stuk dat kan worden overgelegd, ieder gedurende maximaal 15 minuten hun stellingen toelichten. Verder kan de rechter onder andere:
vragen stellen;
partijen vragen om inlichtingen en/of om hun stellingen verder te onderbouwen;
met partijen bezien of meteen een oplossing kan worden gevonden (schikking), waardoor de zaak op de zitting kan worden beëindigd, of dat een oplossing kan worden gevonden via mediation;
met partijen overleggen hoe het proces verder zal gaan;
datgene doen wat de rechter nodig vindt in het kader van de zaak.
3.9.
Indien een partij tijdens de mondelinge behandeling een beroep wil doen op stukken die nog niet in het geding zijn gebracht, moeten er tenminste tien dagen zijn verlopen tussen de dag dat de rechtbank en de wederpartij deze stukken hebben ontvangen en de dag van de mondelinge behandeling. De rechter kan besluiten om stukken die te laat zijn toegezonden, niet toe te laten.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
4.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. R. Kluin in het gerechtsgebouw te Roermond aan Willem II Singel 67 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
4.2.
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de inhoud van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 november 2021voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met juni 2022, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4.4.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
4.5.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.6.
wijst partijen er op, dat voor de zitting in beginsel 2 uur zal worden uitgetrokken,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CL