ECLI:NL:RBLIM:2021:6360

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
ROE 20/1450
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur wegens misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseressen Metroprop B.V. en Stichting tot Behoud van de Monumenten Laurentius en Petronella tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen om bepaalde informatie openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseressen te kwader trouw handelden. De rechtbank oordeelde dat eiseres 1 de gevraagde informatie enkel voor eigen belang wilde gebruiken en niet voor openbaarmaking voor eenieder. Dit werd onderbouwd door eerdere gerechtelijke procedures die eiseressen hadden aangespannen en de gedragingen van de heer [X] op sociale media, die negatief waren over de gemeente en het Maankwartier. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden zodanig bijzonder waren dat er sprake was van misbruik van recht.

Het primaire besluit van 29 oktober 2019, waarin de gemeente het verzoek om openbaarmaking had geweigerd, werd door de rechtbank bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken van eiseressen niet als Wob-verzoek konden worden aangemerkt, omdat zij de Wob-procedure gebruikten als voorbereiding op een rechtszaak tegen de gemeente en haar samenwerkingspartners. De rechtbank benadrukte dat de Wob niet bedoeld is voor het verkrijgen van informatie voor eigen belang of rancuneuze doeleinden. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees op de noodzaak van een goede democratische bestuursvoering, waarbij de Wob een belangrijke rol speelt.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

Metroprop B.V., te Amsterdam, eiseres 1

Stichting tot Behoud van de Monumenten Laurentius en Petronella, te Amsterdam, eiseres 2
gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. C.F.J.M. Nelemans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J.M. van Diem).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Weller Vastgoed Ontwikkeling(hierna: Weller), te Heerlen
(gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen); en
Maankwartier Heerlen B.V.(hierna: Maankwartier), te Heerlen,
(gemachtigde: mr. M. Fokkema)

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2019 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseressen om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur
(hierna: de Wob), geweigerd.
Bij besluit van 14 april 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen de primaire weigeringsgrond, misbruik van recht, niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen de secundaire en tertiaire weigeringsgronden heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 7 augustus 2020 de stukken die betrekking hebben op de zaak toegezonden en daarbij ten aanzien van de stukken waarop het verzoek in het kader van de Wob ziet een beroep gedaan op beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De rechtbank heeft ten aanzien van deze stukken artikel 8:29 van de Awb toegepast. Bij schrijven van 29 maart 2021 hebben eiseressen toestemming verleend, zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Ook Maankwartier heeft vorenbedoelde toestemming verleend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Weller en Maankwartier hebben een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens zijn verschenen [naam ingenieur], projectleider centrum bij de gemeente Heerlen, [naam], portefeuillehouder en assetadviseur bij Weller en [naam], bedrijfsjurist bij Maankwartier.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de navolgende niet betwiste feiten en omstandigheden.
Het plan Maankwartier stamt uit 2005 en heeft betrekking op de herontwikkeling van het stadscentrum van de stad Heerlen. Het stationsgebied is een belangrijk onderdeel van het stadscentrum. De ligging van het spoor vormde echter een stedenbouwkundige splijting tussen het stadscentrum en de daaromheen liggende stadswijken. Het plan Maankwartier voorzag in de herontwikkeling van het stationsgebied. Door het plaatsen van een grote betonnen brugplaat van 50 meter bij 100 meter die van noord naar zuid over het spoor is gelegd, is de mogelijkheid gecreëerd om het station te integreren met de daarbovenop gelegen kantoor-, winkel- en horecavoorzieningen. De gemeente heeft vervolgens in samenwerking met de NS een aantal randvoorwaarden opgesteld die als uitgangspunt gelden voor de herontwikkeling van het Maankwartier en de ontwikkeling van commerciële functies door private partijen. Deze randvoorwaarden zijn voorgelegd aan de marktpartijen waarna zij in de gelegenheid zijn gesteld om de haalbaarheid van het plan Maankwartier te onderzoeken en een voorstel voor de beoogde ontwikkeling aan de gemeente te presenteren. Uiteindelijk is er gekozen voor Weller. Het door de gemeente, de NS en Weller gevoerde overleg heeft geresulteerd in een overeenstemming over de wijze waarop het Maankwartier kan worden gerealiseerd en dit is neergelegd in de Ontwikkelings- en Realisatieovereenkomst Maankwartier Heerlen van 23 februari 2010 (hierna: de ORO) en de Uitvoeringsovereenkomst van 4 januari 2012 (hierna: de UO).
2. Bij brief van 29 juli 2019 (het Wob-verzoek) hebben eiseressen verweerder op grond van artikel 3 van de Wob verzocht om een ongecensureerd exemplaar van de ORO en de UO te verstrekken. Eiseressen hebben daarbij aangegeven dat bij notariële akte van 5 augustus 2014 door verweerder aan Weller een onderopstalrecht is verleend boven het perceel NS en boven Perceel Prorail. Volgens artikel 8 van deze akte heeft Weller hiervoor een tegenprestatie betaald van € 1.073.592,-. Weller is voor dit onderopstalrecht geen periodieke vergoeding (retributie) verschuldigd. Volgens de akte zijn NS Poort Ontwikkeling BV (hierna: NSPO), Weller en de gemeente diverse vergoedingen overeengekomen welke zijn opgenomen in de ORO en nader zijn bepaald in de UO.
3. Op 29 juli 2019 hebben eiseressen tevens een brief gestuurd naar Weller, waarin zij Weller aansprakelijk stellen. Hierin is – samengevat weergegeven – opgenomen dat Weller een bedrag van € 1.073.592,- heeft betaald aan verweerder voor het vestigen van een onderopstalrecht en dat niet bekend is hoe die berekening is gemaakt. Wanneer volgens eiseressen bij de berekening is uitgegaan van uitgangspunten die niet marktconform zijn dan is dat bedrag mogelijk een verstrekt voordeel dat valt onder de werking van artikel 107 eerste lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) dat op grond van artikel 108, derde lid van het VWEU bij de Commissie had moeten worden gemeld. Volgens eiseressen moet Weller in dat geval aangemerkt worden als staatsinstelling die een voordeel verstrekt, omdat deze rechtspersoon met overheidsgeld is gefinancierd, waarbij verweerder de onderneming is die het voordeel is toegevallen.
4. Bij brieven van 8 augustus 2019 heeft verweerder NSPO en Weller, in hun hoedanigheid als belanghebbenden in de zin van de Wob, verzocht om naar aanleiding van voornoemd verzoek van eiseressen een zienswijze uit te brengen.
5. Namens Weller is op 7 oktober 2019 een zienswijze uitgebracht.
6. In het primaire besluit heeft verweerder verwezen naar de zienswijze van Weller. Verder heeft verweerder aan de weigering tot openbaarmaking van de gevraagde documenten primair misbruik van recht ten grondslag gelegd. Verweerder geeft aan dat de heer [X] zich behalve als natuurlijk persoon, ook als bestuurder van eiseressen manifesteert. Zelfstandig dan wel in combinatie met elkaar hebben deze entiteiten vanaf augustus 2014 de volgende procedures gevoerd:
- twee Kort Gedingen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg;
- een bodemprocedure bij de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg;
- een beroepsprocedure bij de meervoudige kamer Gerechtshof Den Bosch;
- een bodemprocedure bij de meervoudige kamer van rechtbank Amsterdam;
- een beroepsprocedure bij de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam; en
- een bestuursrechtelijke procedure (Wob).
6.1.
Verweerders in deze procedures waren in wisselende combinatie de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Heerlen, de publiekrechtelijke rechtspersoon zelfstandig bestuursorgaan Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) en Maankwartier. De gemeente is in alle procedures in het gelijk gesteld. De procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch loopt nog. Volgens verweerder getuigt het gedrag van de heer [X] op sociale media van preoccupatie met betrekking tot het Maankwartier waarbij voortdurend uitlatingen worden gedaan die in het beste geval negatief zijn voor betrokken partijen en de gemeente. Verder hebben eiseressen bij brief van 29 juli 2019 – met het oogmerk de verjaring te stuiten – de gemeente en Weller formeel aansprakelijk gesteld. Onderwerp betreft het bedrag waarvoor door de gemeente onderopstalrecht is verleend aan Weller. Volgens eiseressen is er sprake van staatsteun, hetgeen ook het onderwerp was in de hiervoor genoemde procedures. Gelet op het voorgaande kan het verzoek van eiseressen niet worden aangemerkt als Wob-verzoek. Eiseressen hanteren de Wob-procedure als voorbereidingshandeling op (alweer) een rechtszaak tegen de gemeente en haar samenwerkingspartners. Het verzoek dient enkel het zakelijk belang van eiseressen, dan wel de rancune van de heer [X] vanwege het feit dat de gemeente en het UWV niet in één van zijn – overigens ongeschikt bevonden – panden zitten. Daarvoor is de Wob niet bedoeld. Het had op de weg van eiseres gelegen om gebruik te maken van de voorliggende voorziening op grond van artikel 843a Rv, waarvan niet vast staat dat een beroep hierop niet kan slagen.
6.2.
Secundair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat er sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens die vertrouwelijk aan de overheid zijn mede gedeeld waardoor op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob de gevraagde documenten worden geweigerd.
6.3.
Tertiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat NS Poort Ontwikkeling B.V. en met name Weller en de gemeente Heerlen door openbaarmaking van de gevraagde documenten onevenredig worden benadeeld ingevolge artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob. Daarom wordt het verstrekken van de bijlagen 17a en 17b van de UO en bijlage 6 van de ORO geweigerd.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de in het primaire besluit opgenomen weigering tot openbaarmaking gehandhaafd. Verweerder heeft het bezwaar van eiseressen tegen de primaire weigeringsgrond, misbruik van recht, niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaren tegen de secundaire weigeringsgrond, bedrijfs- en fabricagegegevens, en de tertiaire weigeringsgrond, onevenredige benadeling, zijn ongegrond verklaard.
8. Eiseressen hebben beroep ingesteld op de hierna te bespreken gronden.
Is er sprake van een Wob-verzoek?
9. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van een Wob-verzoek.
10. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
11. Uit de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1268) volgt dat de hoofdregel is dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid en dit tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. Het enkele feit dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dat geldt ook indien de verzoeker de informatie (mogelijk) ook kan krijgen op grond van regels over de toegang tot stukken in een procesrechtelijke regeling, zoals artikel 7:4 van de Awb of de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit is alleen anders indien i) uit de aard van het verzoek, ii) uit de inhoud van het verzoek of iii) uit uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval voldoende komen vast te staan dat er sprake is van een Wob-verzoek. Hoewel eiseressen in het verzoek spreken over het ‘verstrekken van stukken’ en de inhoud van het verzoek (in combinatie met de aansprakelijkstelling van Weller van gelijke datum) blijk geeft van een beoogd gebruik van de gevraagde informatie in het kader van een (civielrechtelijke) procedure jegens de gemeente c.q. Weller, is dat onvoldoende om het verzoek niet als Wob-verzoek aan te merken. Uit het verzoek, waarin expliciet naar artikel 3 van de Wob wordt gewezen, volgt immers evenzeer dat het verzoek expliciet als Wob-verzoek is bedoeld. Verweerder heeft het verzoek vervolgens ook als zodanig opgevat en behandeld.
Is er sprake van misbruik van recht?
13. Eiseressen hebben betoogd dat de gemeente ten onrechte de inzage van de gevraagde stukken heeft geweigerd op grond van misbruik van recht. Zij verwijzen in dat verband naar een uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:668) en dan in het bijzonder rechtsoverweging 2.2.:
“De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzoek om informatie van de vennootschap een Wob-verzoek is. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de vennootschap in haar brief van 5 maart 2018 heeft verwezen naar de Wob, steeds heeft benadrukt dat het haar om openbaarmaking voor een ieder te doen is en een verband met de civielrechtelijke procedure heeft ontkend. De omstandigheid dat de vennootschap de gevraagde informatie mogelijk ook in het kader van de civielrechtelijke procedure zou kunnen gebruiken, is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van een Wob-verzoek.”
13.1.
Eiseressen geven aan dat voor het aannemen van misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist. Verwezen wordt naar (naar de rechtbank begrijpt) de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:265) en dan in het bijzonder rechtsoverweging 5.1:
“ Het standpunt van [appellanten], dat Zilveren Kruis misbruik van recht heeft gemaakt door de bevoegdheid van artikel 3, eerste lid, van de Wob te gebruiken, slaagt niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen volgt uit die bepaling dat een verzoeker bij zijn verzoek geen belang behoeft te stellen. Niet is gebleken dat Zilveren Kruis met haar Wob-verzoek geen openbaarmaking voor eenieder heeft beoogd. Evenmin is gebleken dat het verzoek zonder redelijk doel is gedaan. Dat een verzoeker de Wob gebruikt om informatie te verkrijgen die hij in een andere procedure wil gebruiken maar in die procedure niet zonder meer kan verkrijgen, maakt niet dat sprake is van misbruik. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een verzoek om informatie met het oog op een andere procedure misbruik opleveren. Dergelijke omstandigheden doen zich hier niet voor (…)”
13.2.
Eiseressen wenden hun bevoegdheid aan om inzicht te krijgen in de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de betreffende overeenkomsten en de uitwerking daarvan. Er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Het recht van openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het belang van een goede democratische bestuursvoering en het belang van controle op illegale staatssteun maakt daarvan deel uit. Dit geldt ook voor het belang van controle op de integriteit van de besluitvorming. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2010 (ECLI:NL:RVS:BM8796). Eiseressen streven met hun Wob-verzoek transparantie na van de democratische bestuursvoering.
Toetsingskader
14. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de hiervoor vermelde uitspraak van 29 januari 2020, kan op grond van artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
14.1.
Zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2018
(ECLI:NL:RVS:2018:1035) brengen deze artikelen met zich dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich dus tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van een bevoegdheid behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel.
14.2.
Verder laat artikel 3, derde lid, van de Wob, op grond waarvan de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek behoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank
15. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseressen de gevraagde stukken in het Wob-verzoek wensen te verkrijgen met het oog op het opstarten van een staatssteunprocedure tegen de gemeente Heerlen en Weller. Zoals volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, maakt de enkele omstandigheid dat eiseressen de Wob gebruiken om informatie te verkrijgen die zij in een andere procedure willen gebruiken maar in die procedure niet zonder meer kunnen verkrijgen, niet dat er sprake is van misbruik van recht. Dit doet zich slechts voor in het geval van bijzondere omstandigheden. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder en Weller dat van dergelijke omstandigheden in dit geval sprake zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat onbestreden is dat eiseressen meerdere procedures hebben gevoerd tegen de gemeente Heerlen.
16. Zo heeft eiseres 1 bij dagvaarding van 15 januari 2020 een bodemprocedure aangespannen tegen de gemeente Heerlen en Weller in verband met de beschuldiging dat staatssteun zou zijn verleend in het kader van de vastgoedontwikkeling Maankwartier te Heerlen. Deze procedure loopt nog. Nadat de gemeente van Maankwartier kantoorruimte had gekocht in het Maankwartier, heeft eiseres 2 in 2014 in kort geding het stopzetten gevorderd van de uitvoering van de tussen de gemeente en Maankwartier gesloten koopovereenkomst met betrekking tot het stadskantoor Maankwartier, omdat de gemeente steun zou hebben verleend aan Maankwartier. Volgens eiseres 2 had deze steun gemeld moeten worden bij de Europese Commissie. Deze vordering is bij uitspraak van
26 september 2014 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank afgewezen. In juli 2005 heeft eiseres 1 in een bodemprocedure de gemeente Heerlen beschuldigd van steun aan Maankwartier en een vordering ingediend tot stopzetting van de uitvoering van de koopovereenkomst met betrekking tot het stadskantoor Maankwartier en vergoeding van beweerdelijk geleden schade uit hoofde van onrechtmatige daad. Bij vonnis van 3 augustus 2016 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, de vorderingen van eiseres 1 afgewezen omdat zij ook in de bodemprocedure niet heeft aangetoond dat er sprake is van staatssteun op grond van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
17. Vervolgens heeft eiseres 1 in april 2016 een kort geding aangespannen tegen de gemeente en het UWV. Daarin vorderde eiseres de stopzetting van de uitvoering van de tussen de gemeente en het UWV gesloten huurovereenkomst. Volgens eiseres 1 kon de gemeente als onderneming worden beschouwd die staatssteun zou hebben ontvangen van het UWV. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft bij vonnis van 12 mei 2016 ook die vordering afgewezen, omdat eiseres 1 niet heeft aangetoond in staatssteunrechtelijke zin belanghebbende te zijn en evenmin is gebleken dat de tussen gemeente en het UWV overeengekomen huurprijs niet marktconform is. Eiseres 1 is vervolgens een bodemprocedure gestart tegen de gemeente en het UWV. Deze vorderingen zijn op 18 oktober 2017 afgewezen door de rechtbank Amsterdam, omdat de gemeente en het UWV de huurovereenkomst zijn aangegaan binnen de uitoefening van de aan hen toekomende bevoegdheden van openbaar gezag waardoor de staatssteunregels van artikel 107 van de VWEU niet op hun huurrelatie van toepassing zijn. Eiseres 1 heeft verder hoger beroep ingesteld tegen de rechtbankuitspraak van 3 augustus 2016 en daarbij naast de stelling dat er sprake is van verboden staatssteun schadevergoeding gevorderd omdat wanneer de gemeente niet het stadkantoor Maankwartier zou hebben gekocht volgens haar de kans 90% respectievelijk 75% zou zijn geweest dat gemeente haar panden aan de Schinkelstraat 4 en de Oliemolenstraat 60 zou hebben gekocht. Deze procedure loopt nog. Daarnaast heeft eiseres hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 11 juni 2019 de vorderingen van eiseres afgewezen en geoordeeld dat de gemeente Heerlen geen onderneming is in de zin van artikel 107 van het VWEU, zodat geen sprake kan zijn van door het UWV aan de gemeente verleende staatssteun in de zin van voormelde verdragsbepaling.
18. Door verweerder zijn verder berichten van social media van de heer [X] overgelegd. Op deze berichten laat hij zich, zacht uitgedrukt, negatief uit over de gemeente en het Maankwartier. Ook heeft verweerder een brief overgelegd van de heer [X] van 30 januari 2020 waaruit blijkt dat hij het Maankwartier en Weller zwart maakt bij potentiële beleggers, kopers en huurders voor het Maankwartier, en huurders tracht te bewegen om intrek te nemen in een van zijn panden in plaats van in het Maankwartier.
19. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat eiseres de gevraagde informatie in de onderhavige Wob-procedure enkel wenst te gebruiken voor haar eigen belang en niet voor openbaarmaking voor eenieder. Dat volgt onder meer ook uit de diverse door eiseressen gestarte procedures, waarnaar eiseressen in onder meer het beroepschrift uitgebreid verwijzen. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank verder versterkt door de gedragingen van de heer [X] op social media en jegens potentiële beleggers, kopers en huurders voor het Maankwartier. Naar het oordeel van de rechtbank is er van de zijde van eiseressen sprake van zodanige bijzondere omstandigheden dat aangenomen dient te worden dat eiseressen te kwader trouw handelen en hier sprake is van misbruik van recht.
20. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgronden die zich richten tegen de afwijzing van de openbaarmaking op grond van de weigeringsgronden uit de Wob behoeven geen nadere bespreking.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 augustus 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.