ECLI:NL:RBLIM:2021:6346

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
20/1334, 20/1335 en 20/1336
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging strafzaak en toekenning schadevergoeding aan minderjarige verzoekster na langdurige vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot de beëindiging van een strafzaak tegen een minderjarige verzoekster, die op 6 november 2017 was aangehouden op verdenking van meineed. De verzoekster, die op dat moment 17 jaar oud was, heeft gedurende twee nachten in een politiecel doorgebracht. De rechtbank heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om haar verzoek tot beëindiging van de strafzaak in te dienen, omdat er gedurende bijna vier jaar geen duidelijke vervolgbeslissing was genomen door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van de verzoekster bij beëindiging van de onzekere situatie zwaarder weegt dan het vervolgingsbelang van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft het verzoek om de strafzaak te beëindigen toegewezen en de verzoekster een schadevergoeding toegekend voor zowel materiële als immateriële schade. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 2.914,77, inclusief kosten voor de raadsman. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de impact van de aanhouding op de verzoekster en haar familie, en heeft geoordeeld dat het redelijk en billijk is om een vergoeding toe te kennen voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en Jeugd
Rekestnummers: 20/1334, 20/1335 en 20/1336
Beschikking van de op het verzoek op grond van artikel 29f, 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] , hierna te noemen: verzoekster,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 2] ,
domicilie kiezende te [adres 1] , ten kantore van zijn raadsman mr. H.M.W. Daamen.
De verzoekschriften zijn in met gesloten deuren gehouden raadkamer behandeld op 2 maart 2021. Op 16 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bevolen dat het onderzoek zal worden hervat op 27 juli 2021.
Op 27 juli 2021 is gehoord de officier van justitie en de raadsman van verzoekster.
Verzoekster, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet ter zitting aanwezig.
Verzoekster heeft verzocht om de strafzaak tegen verzoekster, bekend onder proces-verbaalnummer PL2300-2017176071, geëindigd te verklaren overeenkomstig het bepaalde in artikel 29f Sv. Dit verzoek is door de verdachte ondertekend. Het tijdelijk parketnummer betreft BA 17067.
Indien voormeld verzoek gegrond wordt verklaard heeft verzoekster een voorwaardelijk verzoek tot toekenning van een vergoeding ingediend ten laste van de Staat ten bedrage van:
- € 630,00 voor de immateriële schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge
van ondergane verzekering (3 dagen op politiebureau ad € 105,00 en het dubbele van de
gebruikelijke vergoeding, omdat haar stage destijds helemaal is afgeblazen, subsidiair
€ 315,00);
- € 2.154,77 kosten raadsman;
- € 280,00 dan wel € 550,00 voor de kosten voor opstellen, indienen en ter zitting behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
Totaal € 3.064,77 subsidiair € 2.754,77 (bij behandeling in de raadkamer € 3.334,77 subsidiair € 3.024,77).

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie kan niet instemmen met het verzoek om de zaak beëindigd te verklaren. Alle getuigen in de hoofdzaak van [naam onderzoek] zijn inmiddels verhoord. De inhoudelijke behandeling van deze zaak zal in het najaar plaatsvinden bij het Gerechtshof. Het openbaar ministerie heeft besloten tegen drie andere van meineed verdachte personen, waaronder verzoekster, over te gaan tot strafvervolging. Er is reeds een parketnummer geregistreerd en aan de rechtbank en advocaat is een concept dagvaarding overgelegd. Een zittingsdatum is nog niet bekend. Het verzoek tot beëindiging van de strafzaak dient dan ook te worden afgewezen , waarmee verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot de verzoeken tot schadevergoeding.

Standpunt verzoekster

De raadsman heeft aangevoerd dat verzoekster op 6 november 2017 is aangehouden en in verzekering is gesteld op verdenking van meineed, waarna zij op 8 november 2017 is heengezonden. Er is veelvuldig geïnformeerd naar de vervolgbeslissing. Telkens kwam er ofwel geen reactie ofwel werd aangegeven dat het nog in behandeling was. Er is nog altijd geen (kenbare) vervolgbeslissing genomen.
Daarnaast is er geen toevoeging verstrekt door de Raad voor de Rechtsbijstand, zodat de gemaakte kosten door de raadsman voor vergoeding in aanmerking komen. Alle opgegeven werkzaamheden dateren van na het verhoor van verzoekster door de politie.
Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Verzoekster is aangehouden en heeft drie dagen in alle beperkingen in voorarrest gezeten. Zij vraagt een hogere vergoding toe te kennen dan de gebruikelijke. Na haar detentie is zij nog lang angstig geweest en heeft zij slaapproblemen gehad. Zij is reeds eerder in behandeling geweest voor psychische problemen n.a.v. een inbraak en een mishandeling van haar moeder. Door de detentie heeft verzoekster een terugval gekregen en moest zij weer een psychiater bezoeken. Daarnaast is zij als meineedverdachte aangemerkt in de zaak [naam onderzoek] die volop in de media is geweest. Haar aanhouding is in de media bericht. In haar omgeving werd zij daarop aangekeken en voor schuldig gehouden, omdat zij immers niet voor niets drie dagen vast heeft gezeten. Tevens zou ze de dag van de arrestatie beginnen met haar stage. Die is helemaal afgeblazen, omdat haar houding ongeschikt werd geacht voor het werk in de ouderenzorg. Derhalve wordt ook het dubbele van de gebruikelijke vergoeding gevraagd.
Ter zitting van 2 maart 2021 heeft het openbaar ministerie toegezegd dat er voor 30 juni 2021 meer duidelijkheid zou zijn en dat, als er over gegaan zou worden tot een strafrechtelijke vervolging, er een dagvaarding uitgebracht zou zijn uiterlijk voor 30 juni 2021. Het is inmiddels eind juli en er is nog steeds geen dagvaarding uitgebracht. Het heeft nu lang genoeg geduurd en het openbaar ministerie heeft genoeg kansen gekregen. De officier van justitie mag nu gehouden worden aan zijn woord. De zaak van de minderjarige verzoekster loopt inmiddels al vier jaar. Verzoekster persisteert dan ook bij de verzoeken.

Standpunt openbaar Ministerie

Ten tijde van de zitting van 27 juli 2021 krijgt de zittings- officier van justitie een email binnen waarin het standpunt van het arrondissementsparket Limburg staat verwoord.
Samengevat houdt dit in dat in de hoger beroepsfase inmiddels alle getuigen zijn gehoord en dat de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak [naam onderzoek] bij het hof in het najaar is voorzien. Daarom heeft het openbaar ministerie besloten om in de zaak van verzoekster en van drie andere van meineed verdachte personen over te gaan tot strafvervolging voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg wegens verdenking van meineed. Inmiddels is tegen verdachte onder parketnummer 03/702586-21 een strafzaak geregistreerd. Er zal gestreefd worden naar een zitting, zo mogelijk dit jaar 2021.
Gezien het concreet geformuleerde besluit tot dagvaarden meent het openbaar ministerie dan ook dat het verzoek tot beëindiging van de strafzaak moet worden afgewezen, waarmee de verzoeken tot schadevergoeding niet-ontvankelijk behoren te worden verklaard.

Beoordeling

Bij de toepassing van artikel 29f Sv staat het belang van de in 2017 minderjarige verzoekster voorop om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de tegen haar aangevangen en nog niet beëindigde vervolging door het Openbaar Ministerie.
Gelet op het tijdsverloop van bijna vier jaar in de onderhavige strafzaak, het niet communiceren met de verdediging gedurende de voorbije vier jaren, en last but not least in ogenschouw genomen de niet nagekomen expliciete toezeggingen van het openbaar ministerie ter zitting van 2 maart 2021 dat binnen het eerste half jaar van 2021 en wel uiterlijk 30 juni 2021 verzoekster zal worden gedagvaard, acht de rechtbank het verzoek voor inwilliging vatbaar. Het vervolgingsbelang van het Openbaar Ministerie weegt in deze omstandigheden niet op tegen het belang van verzoekster bij het beëindigen van een onzekere situatie.
De rechtbank zal het verzoek om de strafzaak te beëindigen dan ook toewijzen.
De rechtbank is daarmee ook van oordeel dat dit de zaak doet eindigen in de zin van de artikelen 530 en 533 Sv.
De rechtbank ziet aanleiding om de gevraagde vergoeding van kosten aan materiële schade ad € 2.154,77 toe te wijzen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 530 Sv. kan de rechter, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Vast staat dat verzoekster op 6 november 2017 is aangehouden op verdenking van meineed. Op 8 november 2017 is verzoekster heen gezonden. Verzoekster heeft derhalve twee nachten in de politiecel doorgebracht.
Niet blijkt uit de overgelegde stukken dat verzoekster onrechtmatig is aangehouden.
De rechtbank is echter van oordeel dat in het licht van artikel 5 EVRM - gelet op de omstandigheid dat verzoekster ten tijde van de aanhouding pas 17 jaar was en zij twee nachten in een politiecel heeft moeten doorbrengen, hetgeen veel impact op verzoekster en haar familie heeft gehad - het redelijk en billijk is haar een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij de vergoeding die daarvoor als uitgangspunt wordt gehanteerd bij verblijf in een politiecel (te € 105,00 per dag). De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een hogere schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank zal derhalve een totaalbedrag van € 210,00 toekennen.
De rechtbank zal tevens op gronden van billijkheid voor de kosten van de raadsman in verband met de indiening en behandeling van het onderhavige verzoekschrift, conform de thans geldende standaardtarieven, een vergoeding toekennen van € 550,00 inclusief BTW.

Beslissing:

De rechtbank:
- verklaart de strafzaak met onderhavig parketnummer tegen verzoekster geëindigd;
- stelt het bedrag van de aan verzoekster voornoemd toekomende vergoeding ten laste van de Staat vast op
€ 2.914,77(inclusief BTW);
Deze beschikking is gewezen door mr. M.I.J. Hegeman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.B.Y. Vos, griffier en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van
10 augustus 2021.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 2.914,77 (zegge: tweeduizendnegenhonderdveertien euro en zevenenzeventig eurocent), ten gunste van verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam stichting] , onder vermelding van: “ [naam] ”.