ECLI:NL:RBLIM:2021:6338

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
ROE 19/1950
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur; weigering en motivering

In deze zaak heeft eiser, wonend in [woonplaats], een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat de gevraagde informatie grotendeels betrekking heeft op het persoonlijk functioneren van een ambtenaar, [medewerkster], en dat openbaarmaking in strijd zou zijn met de persoonlijke levenssfeer van deze ambtenaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat verweerder niet transparant heeft gehandeld door de naam van de behandelend ambtenaar niet te vermelden en dat het verzoek om informatie ten onrechte niet is opgevat als een verzoek om opheffing van de geheimhouding.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de gevraagde informatie niet openbaar kon worden gemaakt en dat de motivering van het besluit niet voldeed aan de eisen van het motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt indien hij niet tijdig aan de uitspraak voldoet. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 juli 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/1950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonend in [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2019 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 27 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft zijn verzoek om informatie bij brief van 17 december 2018 bij verweerder ingediend. Zijn verzoek betreft de positie, het functioneren, de beëindiging van de aanstelling en de detachering van [medewerkster] , [functie] van de gemeente Venlo, alsmede de vertrekregeling die met haar is overeengekomen. Eiser heeft eerst in algemene zin om openbaarmaking van ambtelijke en bestuurlijke documenten over genoemde onderwerpen gevraagd en vervolgens onder vijf punten om openbaarmaking van specifieke documenten of documenten over specifieke onderwerpen. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3559).
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat de gevraagde informatie voor een groot deel ziet op het persoonlijk functioneren van [medewerkster] en tot haar te herleiden is. In zoverre weegt volgens verweerder openbaarmaking van de gevraagde informatie niet op tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [medewerkster] , dan wel tegen de onevenredige benadeling van de gemeente van verweerder die openbaarmaking van deze informatie teweeg brengt, omdat in de toekomst vaker onderhandelingen moeten worden gevoerd met een medewerker over de afronding van zijn of haar dienstverband. Verweerder heeft verder nog gewezen op de contractuele geheimhouding die met [medewerkster] is afgesproken. De contractuele afspraken tussen de gemeente en POSG over de detachering van [medewerkster] ziet verweerder als bedrijfsgevoelige informatie en heeft hij daarom geweigerd openbaar te maken. Verweerder heeft de gevraagde informatie aldus geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c of artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob.
Het bestreden besluit
3. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder het besluit heroverwogen. Verweerder heeft geen aanleiding gezien anders te beslissen. In de door eiser aangehaalde uitspraak leest verweerder dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaar zwaarder kan wegen dan het algemeen belang als de gevraagde informatie op financiële verstrekkingen ziet, dat dat van geval tot geval moet worden bekeken en dat er in dit geval reden was het belang van [medewerkster] zwaarder te laten wegen dan het algemeen belang. Verweerder blijft erbij dat de gevraagde informatie moet worden geweigerd op grond van artikel 10 eerste lid, aanhef en onder c of artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
Het beroep en de beoordeling van het beroep
4. Met het bestreden besluit kan eiser zich niet verenigen. Hij heeft daarom het voorliggende beroep ingesteld en tegen het bestreden besluit de navolgende gronden aangevoerd.
5. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat verweerder in de aanhef van de brieven waarmee verweerder het besluit op zijn informatieverzoek en het besluit op zijn bezwaar bekend heeft gemaakt ten onrechte de naam van de behandelend ambtenaar niet heeft vermeld. Verweerder zou daardoor niet transparant handelen en er zou evenmin sprake zijn van behoorlijk bestuur. Eiser heeft eerder klachten ingediend tegen enkele ambtenaren werkzaam bij de gemeente van verweerder over vooringenomenheid, (schijn van) belangenverstrengeling, integriteitsschendingen en willekeur en kan door het weglaten van de naam van de behandelend ambtenaar in genoemde brieven dus niet zien of de betrokken ambtenaar één van de ambtenaren is waarover hij zich heeft beklaagd. Eiser stelt dat door het weglaten van de naam van de behandelend ambtenaar in genoemde brieven hem het recht en de mogelijkheid is ontnomen om naar behoren te kunnen reageren.
5.1
De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. Zij stelt vast dat eiser nagenoeg dezelfde grond al eerder in een beroepsprocedure heeft aangevoerd en dat zij deze grond in haar uitspraak op het beroep waarover deze procedure handelde heeft verworpen (ECLI:NL:RBLIM:2020:1153). Haar is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zij thans tot een ander oordeel zou moeten komen en overweegt nog het volgende.
5.1.1
Een besluit wordt genomen door een bestuursorgaan. De behandelend ambtenaar is bij de besluitvorming op zich niet betrokken en biedt uitsluitend ambtelijke ondersteuning. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dit bij het nemen van het bestreden besluit anders was. Verder is aannemelijk gemaakt, noch gebleken, dat één of meerdere ambtenaren werkzaam bij de gemeente van verweerder een persoonlijk belang hebben of zouden kunnen hebben bij het bestreden besluit en/of niet integer zijn of zouden kunnen zijn en de besluitvorming ter zake het bestreden besluit hebben of zouden kunnen hebben beïnvloed, waardoor zou moeten worden geconcludeerd dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft of zou kunnen hebben vervuld. De rechtbank ziet daarom geen reden te oordelen dat eiser door de naam van de behandelend ambtenaar niet te kennen in zijn verdediging is geschaad. Het beroep slaagt zover dus niet.
5.1.2
De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van deze grond voor zover deze ziet op het besluit op het informatieverzoek. Pas als het bestreden besluit op dit punt geen stand had gehouden, had de rechtbank aan deze beoordeling kunnen toekomen. Nu dit niet het geval is, gaat de rechtbank aan deze grond voorbij voor zover deze grond ziet op het besluit op het informatieverzoek.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat het verzoek om informatie, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3140), ten onrechte niet is opgevat als een verzoek om opheffing van de geheimhouding van de tussen POSG en de gemeente van verweerder overeengekomen geheimhouding.
6.1
De rechtbank volgt dit standpunt van eiser ook niet. De uitspraak waarnaar eiser heeft verwezen ziet op de geheimhouding die de gemeenteraad kan opleggen over het in een besloten vergadering behandelde en over de inhoud van stukken die aan de gemeenteraad worden overgelegd. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet kan de gemeenteraad genoemde geheimhouding opleggen als een belang, genoemd in artikel
10 van de Wob, daartoe grond geeft. De met POSG overeengekomen geheimhouding heeft een arbeidsrechtelijke grondslag en ziet dus daarom al op een ander soort geheimhouding, waardoor de door eiser aangehaalde uitspraak voor zijn beroep niet relevant is. Een gelijksoortige regeling voor geheimhouding met een arbeidsrechtelijke grondslag is er niet. Een document waarop deze geheimhouding rust kan dus alleen geheim blijven als één van de weigeringsgronden in de Wob aan de openbaarmaking van het document in de weg staat. Het beroep slaagt zover dus evenmin.
7. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder heeft verzuimd gemotiveerd in te gaan op de specifiek onder 1 tot en met 5 in zijn verzoek genoemde documenten.
7.1
De rechtbank stelt eiser in zoverre in het gelijk. Verweerder heeft zich ten onrechte beperkt tot algemene overwegingen op grond waarvan niet duidelijk is ten aanzien van welke documenten hij zich op het standpunt stelt dat openbaarmaking ervan niet mogelijk is. Verweerder had zijn motivering per document of onderdeel van een document kenbaar moeten maken. Door dit na te laten heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en kan het niet in stand blijven.
Overschrijding van de redelijke termijn
8. Eiser heeft zich verder beklaagd over de lange duur van de procedure.
8.1
De rechtbank stelt vast dat eiser op 17 maart 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit op zijn informatieverzoek, verweerder het bezwaar op 18 maart 2019 heeft ontvangen en sindsdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Zij overweegt dat een termijn van twee jaren voor een bezwaar- en beroepsprocedure tezamen in beginsel als een redelijke termijn wordt aangemerkt en dat haar niet is gebleken dat in dit geval sprake is van omstandigheden die maken dat van een kortere of langere termijn als redelijke termijn moet worden uitgegaan. De rechtbank gaat daarom uit van een redelijke termijn van twee jaren en concludeert dat deze termijn op de dag van de uitspraak met ruim vier maanden is overschreden. De rechtbank veronderstelt dat eiser door overschrijding van de redelijke termijn immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Eiser heeft zich immers beklaagd over de lange duur van de procedure. Als uitgangspunt voor een schadevergoeding geldt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Eiser komt daarom in aanmerking voor een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. De overschrijding heeft enkel betrekking op de beroepsfase. De veroordeling tot vergoeding van de schade zal daarom ten laste van de minister van rechtsbescherming worden uitgesproken. Gelet op het beleid ter zake (als vermeld in de beleidsregel die is gepubliceerd in Stcrt. 2014, 20210) en de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging Ministerie van Justitie en Veiligheid (Stcrt 2017, 62751), behoeft de Staat in dit geval niet in de procedure te worden betrokken.
Conclusie en opdracht aan verweerder
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, omdat het in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen. Verweerder zal het besluit op het informatieverzoek opnieuw volledig dienen te heroverwegen en daarbij aan na te noemen opdracht dienen te voldoen. De rechtbank vindt het verzoek van eiser, om verweerder een termijn van twee weken te geven om opnieuw te beslissen, gelet op de tijd die al is verstreken, begrijpelijk. Zij gaat echter niet in dat verzoek mee. Het is in het belang van beide partijen dat nu een gedegen besluit wordt genomen. Gegeven dat belang en gelet op de omvang van na te noemen opdracht aan verweerder acht zij een termijn van twee weken niet reëel. De rechtbank is gebleken dat verweerder al verschillende keren na een uitspraak van de rechtbank niet op tijd opnieuw op een bezwaarschrift van eiser heeft beslist. Om verweerder te bewegen ditmaal binnen genoemde termijn van zes weken te beslissen zal de rechtbank daarom bepalen dat indien of zolang verweerder niet voldoet aan de uitspraak, verweerder aan eiser na toe noemen dwangsom verbeurt. Omdat gemachtigde van verweerder ter zitting heeft erkend dat verweerder bewust ervoor gekozen heeft om in het bestreden besluit te volstaan met een algemene motivering en daarmee bewust niet heeft voldaan aan de daarvoor geldende motiveringseisen enkel en alleen met het doel om van de rechtbank te vernemen welke documenten hij moet verstrekken en dit terwijl de rechtbank niet weet welke documenten bij verweerder berusten, acht de rechtbank het in dit geval ook daarom in de rede liggen om een dwangsom aan de besluitvorming te verbinden. Door op deze wijze te handelen dwingt verweerder eiser om een gerechtelijke procedure te starten en houdt hij geen rekening met het belang en de positie van eiser.
9.1
De rechtbank draagt verweerder op het volgende te doen:
- een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarin hij duidelijk maakt welke van de verzochte
documenten niet bij hem berusten;
- ten aanzien van de documenten die niet bij hem berusten aan te geven waarom deze
documenten niet of niet meer bij hem berusten;
- ten aanzien van de documenten die bij hem berusten per document of onderdeel van een
document te beoordelen of aan de openbaarmaking ervan een weigeringsgrond in de Wob
in de weg staat en
- een beslissing tot weigering van de openbaarmaking van een document of onderdeel van
een document te motiveren.
9.2
In het kader van de volledige heroverweging zal verweerder ook moeten ingaan op de volgende standpunten die eiser in deze beroepsprocedure heeft ingenomen, te weten:
- dat verweerder, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018
(ECLI:NK:RVS:2018:321) er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat
[medewerkster] een ambtenaar was die wegens haar functie in de openbaarheid trad;
- dat verweerder, gelet op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2021
(ECLI:NL:RBAMS:2021:1123) het persoonlijk belang van [medewerkster] niet heeft kunnen
laten prevaleren en
- dat verweerder bedrijfsgevoelige informatie onleesbaar kan maken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat van proceskosten, hoewel gesteld, niet is gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt van € 250,- per
week, met een maximum van € 1.500,-, zolang verweerder, nadat genoemde zes-
weken- termijn om is, in gebreke blijft een nieuwe besluit op het bezwaar van eiser te
nemen;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) tot betaling
van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
De rechter is verhinderd de uitspraak mee te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 juli 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.