Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 december 2020
- de akte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van 13 januari 2021 met producties 24 en 25
- de akte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van 10 februari 2021 met productie 26
- de antwoordakte van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] van 10 maart 2021 met productie 31
- de akte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van 12 mei 2021.
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
- Is het appartement verkocht en zo ja, wanneer is het appartement verkocht, wanneer is het geleverd en tegen welk verkoopprijs? De notariële eindafrekening ter zake de levering dient in elk geval te worden overgelegd.
- Wat is de status van de twee beleggingspolissen (nr. 9090544 en 9036385 ) waarvan in ieder geval de polis met nr. 9090544 aan de hypotheek van het appartement was gekoppeld? De rechtbank overweegt dat hetgeen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij akte van 5 december 2018 onder 9 heeft aangevoerd over de polis met nr. 9036385 (te weten dat hij “enkel kan aangeven dat de verzekering met polisnummer 9036385 niet aan de hypotheek is gekoppeld en dat het een lijfrentepolis betreft die niet is verpand”) niet voldoet aan de opdracht die hij van de rechtbank gekregen heeft in het tussenvonnis van 7 november 2018 in randnummer 4.16.1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] kan niet volstaan met een blote stelling. Het is aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om zijn standpunt met stukken te onderbouwen. Mochten deze twee polissen ten tijde van de levering van het appartementsrecht zijn verzilverd, dan dient de waarde ervan op dat moment door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] met stukken te worden onderbouwd.
€ 248.737,95 – € 13.364,53 = € 235.373,42 bedroegen en de totale opbrengst € 249.000,00 bedroeg, zodat tussen partijen te verdelen is een resterend bedrag van € 13.626,58. De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] veroordelen om de helft hiervan, zijnde € 6.813,29, aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te betalen.
€ 13.404,65 bedraagt en dat, na inhouding van een bedrag van € 6.970,41 aan loonbelasting, op 28 december 2017 € 6.434,24 zal worden overgemaakt naar een rekening op naam van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt in die akte dat hierover nog revisierente betaald moet worden. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt verder het uitgekeerde bedrag te hebben gebruikt om een gezamenlijke creditcardschuld gedeeltelijk af te lossen. Bij akte van 12 mei 2021 heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot slot opgemerkt dat de polis afgekocht is wegens expiratie en de waarde van de polis ad
€ 6.434,24 na betaling van de revisierente verdeeld kan worden.
23 november 2017 staat dat de Belastingdienst revisierente
kan[cursief door de rechtbank] heffen over de waarde. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft echter op geen enkele manier onderbouwd dat de Belastingdienst deze rente ook daadwerkelijk heeft geheven, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
3.De beslissing
- i) de op de woning rustende schulden voortvloeiend uit de hypothecaire geldleningen bij de BLG van € 360.000,00 en bij TMT van € 90.000,00,
- ii) de overige met de levering (overdracht) van de woning gepaard gaande kosten (zoals bv. makelaars- en notariskosten),