In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen een verhuurder en twee huurders. De huurders hebben vanaf 1 juli 2015 een woning gehuurd voor € 695,00 per maand. De huurders hebben de huur opgezegd per 1 november 2019, maar hebben vanaf juni 2019 de huur niet meer betaald, omdat zij stellen dat er gebreken aan de woning waren. De verhuurder heeft de huurders in conventie aangesproken voor een achterstand van € 9.856,00, die later is verminderd tot € 8.675,00. De huurders hebben in reconventie een vordering ingesteld voor de terugbetaling van een waarborgsom van € 1.390,00 en de teruggave van goederen die zij in de woning hadden achtergelaten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurders een huurachterstand van € 5.895,00 hebben en heeft de vordering van de verhuurder tot betaling van deze achterstand toegewezen. De vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding is afgewezen, omdat de verhuurder geen bewijs heeft geleverd dat de huurders het gehuurde na de beëindiging van de huur nog onder zich hadden. De vordering van de huurders in reconventie is afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij een waarborgsom hebben betaald en omdat de verhuurder niet onrechtmatig heeft gehandeld door goederen te verwijderen. De proceskosten zijn toegewezen aan de verhuurder.