ECLI:NL:RBLIM:2021:6274

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
8419172 CV EXPL 20-1441
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake bewijslevering over de aard van een aangekocht paard

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de vraag of een aangekocht paard, genaamd [naam paard], een pismerrie was. De eisers in conventie, [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie], hebben de gedaagde in conventie, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie], aangeklaagd met de stelling dat het zijn van een pismerrie een ontbindende voorwaarde was voor de koop. De eisers hebben getuigen gehoord en schriftelijke verklaringen ingebracht om hun stelling te onderbouwen. Echter, de kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisers niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. De getuigenverklaringen gaven geen eenduidig bewijs dat het paard daadwerkelijk een pismerrie was. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de vordering van de eisers te ondersteunen, en heeft zowel de primaire als de subsidiaire vordering afgewezen. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de gedaagde toegewezen, terwijl de vordering van de gedaagde in reconventie ook werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de rol van getuigenverklaringen in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingslocatie Maastricht
Zaaknummer 8419172 CV EXPL 20-1441
Vonnis van de kantonrechter van 4 augustus 2021
in de zaak van

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] ,

2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
gemachtigde mr. J.W. Helsdingen,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonend aan de [adres] , [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde mr. P.W.A.M. van Roy.
Partijen zullen hierna (in mannelijk enkelvoud) [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 10 maart 2021
  • de akte opgave verhinderdata aan beide zijden en de voor te dragen getuigen aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]
  • de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in het geding gebrachte aanvullende schriftelijke verklaring van [naam]
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 29 april 2021
  • de conclusies na enquête.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] is bij voormeld vonnis toegelaten te bewijzen dat:
- [naam paard] een pismerrie was,
- het zijn van een pismerrie een ontbindende voorwaarde is voor de koop,
- [eiser in conventie, verweerder in reconventie] [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op 15 september 2019 op de hoogte heeft gesteld van het gedrag van [naam paard] en dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarop niet gereageerd heeft.
2.2.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft in enquête de heer [getuige 1] , de heer [getuige 2] , mevrouw [getuige 3] en de heer [getuige 4] als getuigen doen horen en een schriftelijke verklaring van de heer [naam] in het geding gebracht. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft van contra-enquête afgezien.
2.3.
Naar aanleiding van de afgelegde getuigenverklaringen, de verklaringen in onderling verband en samenhang bezien, alsmede de overgelegde bescheiden, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet in de bewijslevering is geslaagd dat [naam paard] een pismerrie was.
2.4.
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] volgt dat er destijds aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gevraagd is of het een pismerrie was, maar uit hun verklaringen blijkt niet dat [naam paard] daadwerkelijk een pismerrie was. [getuige 3] verklaart niet zeker te weten of het een pismerrie was. Ook getuige [getuige 1] weet niet of [naam paard] bij de verkoop een pismerrie was, want dat was toen volgens hem niet te zien. Getuige [getuige 2] verklaart daaromtrent niets. Hij benoemt geen eigenschappen of kenmerken die bij [naam paard] waarneembaar waren. [getuige 4] benoemt wel het gedrag dat [naam paard] vertoonde, maar uit zijn verklaring volgt dat met name tijdens de hengstigheid niks met [naam paard] viel aan te vangen. Na de hengstigheid ging het beter. Volgens [getuige 4] bleef er wel sprake van tegen het been gaan en zwiepen met de staart maar kan dit ook bij een jong paard voorkomen dat geen pismerrie is. Ook aan de schriftelijke verklaring van [naam] , waaraan overigens niet dezelfde bewijskracht kan worden gehecht als aan een getuigenverklaring die onder ede ten overstaan van de rechter in aanwezigheid van beide partijen en de gemachtigden is afgelegd, kan niet het bewijs worden ontleend. Weliswaar verklaart [naam] dat hij heeft gezien dat het paard niet uit de box te halen was, onrustig was, naar achteren sloeg, zijn staart opstak en er een soort vloeistof uitliep, maar er zijn de nodige vraagtekens te zetten bij de betrouwbaarheid van deze tweede schriftelijke verklaring. Immers, als er op 15 september 2019 inderdaad vloeistof uit [naam paard] liep, dan zou verwacht mogen worden dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dit ook zou hebben gezien. En dat heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] volgens [naam] , want hij zou hebben gehoord dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] over de telefoon tegen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zei:
“luister nu eens goed [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] het paard is niet braaf we krijgen hem niet uit de stal stamp met zijn benen en gutst van achteren. Dit is een echte zeikmerry.”Het enige wat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] echter opschrijft over 15 september 2019 is dat [naam paard] dominant en gevaarlijk gedrag vertoonde en hierdoor niet of nauwelijks uit de stal te halen was, en dat zij agressief gedrag vertoonde, dus niets over dat [naam paard] van achter gutste, wat toch onbegrijpelijk is indien de verklaring van [naam] waar zou zijn. Bovendien schrijft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de dagvaarding dat [naam] het telefoongesprek tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft gehoord; niet dat hij zelf het gedrag van [naam paard] zou hebben waargenomen. Uit de eerste verklaring van [naam] volgt dit wel, maar hierin schrijft [naam] enkel te hebben gezien dat het paard zich telkens omdraaide, naar achteren sloeg en de oren in de nek legde; over de vloeistof, wat toch juist het meest opvallend zou zijn geweest, schrijft hij in die verklaring niets, noch over het feit dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] hierover iets gezegd zou hebben in het telefoongesprek. Voorts is opvallend dat [naam] in zijn eerste verklaring enkel schrijft dat hij er op 15 september 2019 was, terwijl in zijn tweede verklaring staat dat hij er de dagen erna ook nog was en juist toen heeft gezien dat er vloeistof uitkwam. Als dat waar zou zijn, valt niet in te zien waarom hierover in de eerste verklaring niets staat.
2.5.
Nu niet is komen vast te staan dat [naam paard] een pismerrie was, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling (van de bewijsopdrachten) of het zijn van een pismerrie een ontbindende voorwaarde voor de koop was en of [eiser in conventie, verweerder in reconventie] [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op 15 september 2019 op de hoogte heeft gesteld van het gedrag van [naam paard] .
2.6.
Het vorenstaande betekent dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering afgewezen dient te worden.
2.7.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat enkel punten worden toegekend voor de mondelinge behandeling, het bijwonen van de enquête aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en het nemen van een conclusie na enquête, aangezien [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarvoor nog geen bijstand van een gemachtigde had en de proceshandelingen (het nemen van een conclusie van antwoord en een conclusie van dupliek) zelf heeft verricht. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] worden aldus tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 622,00 salaris gemachtigde (2 punten x € 311,00).
in reconventie
2.8.
De door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gevorderde vergoeding van € 500,00 als genoegdoening voor schending van zijn goede naam zal als (feitelijk) onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft nagelaten zijn vordering van een toelichting te voorzien en evenmin de hoogte van het gevorderde bedrag onderbouwd.
2.9.
Nu de vordering van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] wordt afgewezen, is er geen plaats voor een vergoeding van de door hem gemaakte kosten (opnemen verlofdagen en zijn tijdsbesteding aan het voeren van verweer c.q. de schriftelijke communicatie), welke de kantonrechter opvat als een proceskostenveroordeling in de zin van artikel 237 Rv.
2.10.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Nu de reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie zal de helft van de punten worden toegekend. Verder zal de kantonrechter enkel procespunten toekennen voor de conclusies van antwoord en dupliek, nu uit het eerste tussenvonnis en het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 februari 2021 blijkt dat tijdens de mondelinge behandeling de reconventionele vordering niet is besproken. De proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] worden aldus tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 75,00 salaris gemachtigde (0,5 x 2 punten x € 75,00).

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden bepaald op € 622,00,
in reconventie
3.3.
wijst de vordering af,
3.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot betaling van de proceskosten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden bepaald op € 75,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. J.R. Sijmonsma.
CJ