In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, een ex-partner, dat gedaagde, zijn ex-partner, de woning verlaat. De partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en zijn op 15 februari 2021 gescheiden. De echtscheidingsbeschikking is op 25 mei 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Eiser is eigenaar van de woning waarin beide partijen en hun twee meerderjarige kinderen verblijven. Eiser stelt dat gedaagde de woning niet wil verlaten, ondanks eerdere afspraken over de verdeling van de inboedel en de termijn voor ontruiming. Gedaagde verzet zich tegen de vordering van eiser en stelt dat zij recht heeft op bewoning van de woning tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is afgerond.
De voorzieningenrechter oordeelt dat beide partijen voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Eiser heeft belang bij ontruiming om een einde te maken aan de gespannen situatie, terwijl gedaagde belang heeft bij het tijdelijk blijven wonen in de woning om haar kinderen te ondersteunen en haar spullen te kunnen pakken. De voorzieningenrechter beslist dat gedaagde de woning uiterlijk op 31 augustus 2021 moet verlaten, maar dat zij tot die datum in de woning mag blijven. De vorderingen van eiser tot machtiging van de tenuitvoerlegging en uitschrijving van gedaagde als bewoner worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.