ECLI:NL:RBLIM:2021:6161

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
C/03/278357 / HA ZA 20-282
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over overhangende takken en doorgeschoten wortels tussen twee percelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], over de gevolgen van bomen en heesters die zich op het perceel van [gedaagde] bevinden en die in strijd zijn met de wettelijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. [eiser] stelt dat [gedaagde] zijn verplichtingen niet nakomt om periodiek onderhoud te plegen aan de beplanting aan de zuidzijde van zijn bosperceel, waardoor [eiser] schade lijdt en zijn perceel niet optimaal kan gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kadastrale grens tussen de percelen door het Kadaster is uitgezet en dat deze grens ook de eigendomsgrens markeert. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] verplicht is om de overhangende takken en de doorgeschoten wortels te verwijderen, maar heeft de beslissing hierover aangehouden tot het eindoordeel in de zaak.

De rechtbank heeft ook behoefte aan een deskundigenbericht om te bepalen welke bomen en heesters zich binnen de in artikel 5:42 BW bedoelde afstand bevinden en jonger zijn dan twintig jaar. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht en de kosten daarvan. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling. De beslissing is op 28 juli 2021 genomen door rechter I.M. Etman en de zaak zal op 25 augustus 2021 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/278357 / HA ZA 20-282
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.P.H. Sangers;
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.F. Geertsen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 mei 2020 met productie 1 t /m 12;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t /m 8;
  • de dagbepaling van de mondelinge behandeling;
  • brief van [eiser] van 22 april 2021 met producties 13 t /m 15;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een weiland (bestaande uit de kadastrale percelen [kadasternummers] ) gelegen aan de [adres] te [plaats] . Aan de noordzijde grenst dat perceel over een lengte van ongeveer 750 m aan een bosperceel (bestaande uit één kadastraal perceel met nummer [kadasternummer] ), dat eigendom is van [gedaagde] .
2.2.
[eiser] heeft landmeetkundig bureau BCT de kadastrale grens laten inmeten. Ter markering van de meetpunten zijn door [eiser] 31 piketten geplaatst.
2.3.
Op 21 april 2021 heeft het Kadaster aan de hand van de bij haar bekende gegevens de kadastrale grens in aanwezigheid van partijen uitgezet. Volgens het daarvan opgemaakte Relaas van bevindingen hebben partijen daarbij geen opmerkingen gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] heeft nagelaten periodiek onderhoud te plegen aan de zuidzijde van zijn, [gedaagde] , bosperceel. [eiser] stelt daardoor zijn perceel niet optimaal te kunnen (laten) gebruiken en daardoor schade te lijden.
3.2.
Uit de inmeting door BCT is volgens [eiser] gebleken dat de feitelijke erfgrens – de draadafrastering – niet overal op de kadastrale grens staat. Ook is uit die meting gebleken dat bomen en heesters op het perceel van [gedaagde] (op sommige plaatsen tot wel 10 m) boven het weiland van [eiser] hangen. Verder is volgens [eiser] uit die inmeting gebleken dat een aanzienlijk aantal bomen en heesters op het perceel van [gedaagde] op minder dan de in artikel 5:42 BW genoemde afstanden staan van de kadastrale grens tussen de percelen van partijen. Bovendien schieten wortels van bomen en heesters op het perceel van [gedaagde] door in het perceel van [eiser] .
3.3.
[eiser] stelt dat noch hij noch zijn rechtsvoorgangers [gedaagde] ooit toestemming gegeven hebben om af te wijken van de toepasselijke wettelijke bepalingen. De Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht 2006 bevat geen afstanden die afwijken van de afstanden zoals genoemd in artikel 5:42 lid 2 BW.
3.4.
[gedaagde] weigert volgens [eiser] , ondanks daartoe herhaaldelijk te zijn verzocht, om de struiken en bomen die zich in de in artikel 5:42 BW bedoelde zone bevinden, te verwijderen, overhangende beplanting te snoeien en doorschietende wortels te verwijderen.
3.5.
De kosten van het verwijderen van bomen en struiken die zich binnen de in artikel 5:42 BW genoemde afstand bevinden en die jonger zijn dan 20 jaar, het verwijderen van overhangende takken van bomen en heesters en het verwijderen van doorschietende wortels worden door [eiser] begroot op € 30.379,91.
3.6.
[eiser] vordert op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 onder b BW vergoeding van de kosten van het uitzetten van de kadastrale grens door BCT, als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Die kosten hebben € 520,30 inclusief btw bedragen.
3.7.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] – naar de rechtbank op grond van zijn verklaring ter mondelinge behandeling begrijpt – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
Primair:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen drie weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de beplanting in zijn bosperceel die zich bevindt binnen een afstand van twee meter (in geval van bomen), dan wel 50 centimeter (in geval van heesters) van de kadastrale erfgrens met de percelen van [eiser] , voor zover die beplanting jonger is dan 20 jaar, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,--;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen drie weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de boven de percelen van [eiser] overhangende takken te verwijderen tot aan de kadastrale erfgrens en verwijderd te houden, alsmede de doorschietende wortels van de bomen/heesters op het bosperceel van [gedaagde] die zich bevinden in de percelen van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,--, dan wel;
Subsidiair:
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag aan [eiser] van € 30.379,91, binnen een termijn van drie weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, zodat [eiser] de beplanting in het bosperceel van [gedaagde] die zich bevindt binnen een afstand van twee meter (in het geval van bomen), dan wel 50 centimeter (in het geval van heesters) van de kadastrale erfgrens met de percelen van [eiser] door laatstgenoemde of een derde te laten verwijderen, alsmede de boven de percelen van [eiser] overhangende takken of doorschietende wortels door [eiser] of een derde af te zagen/te snoeien/te verwijderen tot aan de kadastrale erfgrens, startende binnen een termijn van vijf weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, waarbij voornoemde werkzaamheden binnen een termijn van uiterlijk negen weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn uitgevoerd;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de vermogensschade ad € 520,30 aan [eiser] binnen een termijn van drie weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, alsmede een bedrag van € 157,-- ter zake nakosten indien geen betekening van het vonnis plaatsvindt, dan wel € 239,-- vermeerderd met de explootkosten, indien niet binnen veertien dagen na de dag waarop het in dezen te wijzen vonnis wordt gewezen, aan de uitgesproken veroordeling is voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van dat vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.8.
De vordering wordt gemotiveerd betwist door [gedaagde] .
3.9.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover van belang, hieronder ingaan.

4.De beoordeling

Kadastrale grens - eigendomsgrens

4.1.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat voor de beoordeling van diverse vorderingen van [eiser] eerst de loop van de erfgrens moet worden vastgesteld door het Kadaster.
4.2.
Na het indienen van de conclusie van antwoord door [gedaagde] heeft het Kadaster op verzoek van [eiser] op 21 april 2021 een grensreconstructie uitgevoerd in aanwezigheid van beide partijen. Tussen partijen staat onbetwist vast dat de door het Kadaster op
21 april 2021 uitgezette kadastrale grens ook de eigendomsgrens markeert tussen de in het geding zijnde percelen van partijen. Thans kan derhalve aan de hand van de vaststaande
kadastrale grens worden vastgesteld welke takken over de erfgrens heen hangen, welke wortels zijn doorgeschoten en welke bomen en heesters zich binnen de in artikel 5:42 BW bedoelde afstanden van de erfgrens bevinden.
Verwijdering van overhangende takken
4.3.
Het deel van de takken van de bomen en de heesters dat boven het perceel van
[eiser] hangt, dient door [gedaagde] te worden verwijderd. Deze takken hangen daar, onbetwist, immers in strijd met het bepaalde in artikel 5:44 lid 1 BW. Het standpunt van
, dat [eiser] gerechtigd is om die takken zelf te snoeien betekent niet dat [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 5:44 BW niet mag verlangen dat [gedaagde] die takken verwijdert. Het is immers een
rechtdat artikel 5:44 BW aan [eiser] geeft om die takken zelf te verwijderen en niet een
plichtom dat te doen. Het is juist de plicht van [gedaagde] om, indien [eiser] dat vordert, de takken te verwijderen.
4.4.
Dit deel van de vordering ligt derhalve voor toewijzing gereed. Een met dat oordeel corresponderende veroordeling zal de rechtbank echter aanhouden tot het eindoordeel in deze zaak.
Verwijdering van doorgeschoten wortels
4.5.
Ook de doorschietende wortels bevinden zich in strijd met het bepaalde in artikel 5:44 lid 2 BW in het perceel van [eiser] . Op grond van het bepaalde in dat artikel mag
vorderen dat [gedaagde] deze wortels verwijdert. Ook hier geldt, hetgeen de rechtbank met betrekking tot de overhangende takken heeft overwogen, dat het feit dat [eiser]
gerechtigdis om dat deel van de wortels zelf te verwijderen niet betekent dat [eiser] daartoe ook is
verplicht.
4.6.
Dit deel van de vordering ligt derhalve ook voor toewijzing gereed. Ook een met dat oordeel corresponderende veroordeling zal de rechtbank aanhouden tot het eindoordeel in deze zaak.
De bomen en heesters die zich binnen de in artikel 5:42 BW bedoelde afstanden van de erfgrens bevinden
4.7.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij geen verwijdering vordert van bomen en heesters die al twintig jaar of meer staan op het perceel van
[gedaagde] binnen de in artikel 5:42 BW bedoelde afstanden van de kadastrale grens.
4.8.
Dat betekent dat er geen belang meer bestaat bij beantwoording van de door
[gedaagde] opgeworpen de vraag of het recht om verwijdering van bomen en heesters te vorderen is verjaard door het verstrijken van de termijn van twintig jaar.
4.9.
Wat partijen wel nog verdeeld houdt, is de vraag welke bomen en heesters die zich binnen de in artikel 5:42 BW bedoelde afstand bevinden jonger dan twintig jaar zijn.
[eiser] stelt immers dat hij in 2007, toen hij zijn perceel kocht, zonder belemmering een afrastering heeft kunnen plaatsen plaatsten. Inmiddels is die afrastering (die niet overal op de kadastrale grens blijkt te staan) op diverse plaatsen zo overwoekerd dat deze nauwelijks zichtbaar is. [gedaagde] is daarentegen van mening dat een klein aantal bomen en heester jonger dan twintig jaar is.
4.10.
De rechtbank heeft behoefte om zich over de ouderdom van die bomen en heesters te laten voorlichten door een deskundige, om op basis van diens rapport te kunnen bepalen of en welke bomen en/of heesters moeten worden verwijderd.
4.11.
Voordat wordt overgegaan tot het inwinnen van een deskundigenbericht, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n), de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen en de maximaal aanvaardbare kosten van een dergelijk bericht. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.12.
De rechtbank is op dit moment van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van boomonderhoud en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
Kunt u aangeven of zich bomen en heesters op het perceel van [gedaagde] bevinden die zich op een afstand van minder dan 2 m, respectievelijk 50 cm bevinden van de erfgrens met het perceel van [eiser] en die jonger zijn dan twintig jaar?
Indien dat het geval is, kunt u die bomen en/of heesters dan markeren en dit voor partijen en de rechtbank vastleggen?
3. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiser] moeten worden betaald, mede ook gelet of het feit dat op hem de last rust te bewijzen dat zich bomen en/of heesters binnen de in artikel 5:42 BW bedoelde afstand bevinden die jonger dan twintig jaar zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 augustus 2021voor het
nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten als bedoeld in 4.11. en 4.12.;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT