Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechter niet ontvankelijk;
- verklaart het verzoek tot wraking van de griffier niet ontvankelijk.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 22 juli 2021 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een civiele procedure. Het verzoek was gericht tegen mr. R.H.J. Otto, de rechter in de zaak, en betrof een summier verzoek dat niet gemotiveerd was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een wrakingsverzoek, zoals vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verzoeker had geen feiten of omstandigheden aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. Het enige dat de verzoeker aanvoerde was een algemene opmerking over onduidelijkheid en vermoedens van partijdigheid, zonder verdere onderbouwing. Hierdoor heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter als kennelijk niet ontvankelijk verklaard.
Daarnaast werd opgemerkt dat er geen wettelijke basis bestaat voor een wrakingsverzoek tegen de griffier, waardoor ook dit deel van het verzoek niet ontvankelijk werd verklaard. De wrakingskamer besloot dat een mondelinge behandeling niet nodig was, gezien de summiere en niet-onderbouwde aard van het verzoek. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. M.B.T.G. Steeghs, mr. J.J.M. Wassenberg en mr. V.P. van Deventer, met mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. De uitspraak werd openbaar gedaan op dezelfde datum.