ECLI:NL:RBLIM:2021:6074

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
C/03/291079 / KG ZA 21-147
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag op roerende zaken in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 29 juli 2021, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde], met als doel de opheffing van een executoriaal beslag dat op hun roerende zaken was gelegd. De procedure volgde op een reeks eerdere vonnissen en arresten die betrekking hadden op geschillen tussen partijen over de uitvoering van eerdere rechterlijke uitspraken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beslag onrechtmatig was, omdat gedaagde ten tijde van het beslag geen vordering meer had op basis van de eerdere vonnissen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers om het beslag op te heffen toegewezen, en daarmee ook de gerechtelijke bewaring opgeheven. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 1.431,01. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/291079 / KG ZA 21-147
Vonnis in kort geding van 29 juli 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. P.H.J. Nass te Gulpen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 32 producties;
  • drie producties van [gedaagde] ;
  • de producties 4, 4A, 4B en 5 van [gedaagde] ;
  • de beslissing van meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van
20 mei 2021;
- productie 33 van [eisers] ;
- productie 6 en 7 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling waarbij [eisers] in persoon en met hun advocaat zijn verschenen en waaraan [gedaagde] heeft deelgenomen via beeld/geluidverbinding. De producties acht tot en met elf van [gedaagde] zijn geweigerd als binnen de termijn van 24 uur voor de zitting binnengekomen en de schriftelijke weerlegging van de stellingen/beweringen van eiser is niet door [gedaagde] voorgedragen, zodat op de schriftelijke weerlegging geen acht wordt geslagen. In acht genomen wordt hetgeen zij tijdens de zitting heeft verteld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis in kort geding van 4 februari 2002 van de rechtbank Maastricht (productie 4 dagvaarding) zijn [eisers] op vordering van [gedaagde] en haar toenmalige echtgenoot [naam echtgenoot] in conventie hoofdelijk veroordeeld om twee langs het pad geplaatste houten schotten op uiterlijk 23 januari 2002 (noot vzr: conform de op 21 januari 2002 gemaakte afspraak) te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 25,- per dag met een maximum van € 500,-, heeft de voorzieningenrechter in het dictum verstaan dat [eisers] de beschadigde kop van het gemetselde muurtje zullen herstellen en zijn zij veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 972,25.
2.2.
[gedaagden] hebben het vonnis van 4 februari 2002 op 1 maart 2002 aan [eisers] betekend, waarbij hen is bevolen aan het vonnis te voldoen en is op 2 mei 2002 in executoriaal beslag genomen voor maximaal € 45.000,- huis en erf van [eisers] , [adres] te [woonplaats 1] , kadastrale aanduiding [kadasternummer 1] . Het beslagexploot is op 3 mei 2002 aan het Kadaster aangeboden.
2.3.
Blijkens het in executoriale vorm opgemaakte proces-verbaal van comparitie van partijen in reconventie gehouden op 2 juni 2003 in de zaak met zaaknummer 73620 (productie 5 dagvaarding) hebben [eisers] toegezegd de struiken direct staande achter de schotten binnen 50 cm van de erfgrens met [naam echtgenoot] (de vzr leest “ [gedaagden] ”) vóór 1 juli 2003 te zullen hebben verwijderd op verbeurte van een boete van € 500,-
2.4.
Bij vonnis van 21 januari 2004 van de rechtbank Maastricht (productie 6 dagvaarding) zijn [eisers] op vordering van [gedaagden] in reconventie uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om binnen een maand na de dag van de uitspraak dat deel van de schotten dat grenst aan de terrassen p=480+ en p=0 te verwijderen en wel zodanig dat de schotten achter de blinde muur daartussen aan weerszijden tot 1 meter achter die blinde muur worden verwijderd, op straffe van een dwangsom van € 200,-, te voldoen aan [gedaagden] , (noot Rb: lees “ [gedaagden] ”) voor iedere dag dat [eisers] nalatig blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-.
2.5.
Bij arrest van 19 september 2006 (productie 9 dagvaarding) heeft het hof ’s-Hertogenbosch het in reconventie gewezen vonnis van 21 januari 2004 van de rechtbank Maastricht vernietigd en zijn [eisers] (zo begrijpt de vzr.) veroordeeld om de houten schotten, geplaatst boven op de scheidingsmuur tussen de percelen, kadastraal bekend gemeente [kadasternummer 2] en 208, te verlagen aldus, dat de bovenzijde van die schotten (de palen inbegrepen) niet verder uitsteekt dan 2,50 meter boven de bovenzijde van de vloer van de woonkamer van de woning van [gedaagden] (noot vzr: lees “ [gedaagden] ”), en - voor zover de schotten inmiddels zijn verwijderd - om die schotten bij herplaatsing niet hoger op te bouwen dan hiervoor aangegeven, met bepaling dat [eisers] een dwangsom van € 200,- verbeuren voor elke dag dat zij, na ommekomst van een periode van vier weken na betekening van het arrest, nalatig blijven aan het arrest te voldoen, onder bepaling dat in totaal aan dwangsommen niet meer verbeurd zal worden dan € 10.000,-.
2.6.
Op 25 maart 2021 is in opdracht van [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op de roerende zaken en inboedel van [eisers] (productie 1 dagvaarding) en is een deel van deze roerende zaken in gerechtelijke bewaring gegeven (productie 2 dagvaarding). De betreffende exploten zijn betekend op 29 maart 2021.
2.7.
Blijkens de exploten gaat het om de executie van:
- de grosse van het vonnis in kort geding van de rechtbank Maastricht van 4 februari 2002;
- de grosse van het proces-verbaal van de comparitie van partijen in reconventie van 2 juni
2003;
- de grosse van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 21 januari 2004.
2.8.
Blijkens het beslagexploot is er beslag gelegd ter voldoening van de volgende kosten:
Hoofdsom € 11.000,00
Proceskosten € 1.131,87
Nakosten € 328,00
Betekening € 351,84
Executiekosten € 3.501,90
Rente
€ 7.954,85
Te voldoen € 24.268,46
Betalingen -
€ 7.748,39
Saldo na vonnis € 16.520,07
Kosten dit beslag € 727,49
Proces-verbaal van sequestratie € 281,45
Kosten betekening dit beslag
€ 175,82
€ 17.704,83

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair het onderhavige executoriale beslag opheft, subsidiair gedaagde veroordeelt dit beslag met onmiddellijke ingang op te heffen op straffe van een dwangsom van € 500,00 dan wel een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen meer subsidiair de primair of subsidiair de gevorderde voorziening te treffen, onder de voorwaarde dat eisers zekerheid stellen voor een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht;
II. De onderhavige gerechtelijke bewaring opheft, subsidiair gedaagde veroordeelt dit beslag met onmiddellijke ingang op te heffen op straffe van een dwangsom van € 500,00 dan wel een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen meer subsidiair de primair of subsidiair de gevorderde voorziening te treffen, onder de voorwaarde dat eisers zekerheid stellen voor een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht;
III. De bewaarder verplicht tot afgifte van de in beslag genomen en in bewaring gegeven roerende (zoals de rechtbank “onroerend” leest) zaken aan eisers op straffe van een dwangsom van € 500,00 dan wel een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen meer subsidiair de primair of subsidiair de gevorderde voorziening te treffen;
IV. Gedaagde veroordeelt in alle reeds gemaakte kosten van executie en beslaglegging, waaronder de nakosten, kosten van betekening, de executiekosten, de kosten van het beslag, de kosten van het proces-verbaal van sequestratie en de kosten van betekening van het beslag, dan wel in het gedeelte van de reeds gemaakte kosten van de executie en beslaglegging door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
V. Gedaagde verbiedt om tot openbare verkoop van de onderhavige roerende zaken over te gaan op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 dan wel een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voor het geval zulks in weerwil van het verbod toch zal geschieden;
VI. Gedaagde veroordeelt in de kosten van deze procedure met inbegrip van de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van deze zaak blijkt uit de aard van de vordering.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
[eisers] vorderen onder meer opheffing van het beslag op hun inboedel om een aantal redenen. Een van de redenen is dat [gedaagde] geen, althans een veel geringere vordering op hen heeft omdat [gedaagde] , althans de deurwaarder, onder meer ten onrechte dwangsommen (en rente daarover) in rekening brengt op grond van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 21 januari 2004.
4.4.
De voorzieningenrechter zal de uitspraken (en kosten) waarvoor het beslag is gelegd achtereenvolgens beoordelen.
Het vonnis van 2002
4.5.
Het vonnis in kort geding van de rechtbank Maastricht van 4 februari 2002 is op
1 maart 2002 aan [eisers] betekend. Hierin is een dwangsom opgelegd van € 25,00 per dag bij niet nakoming van de in het vonnis getroffen maatregel tot een maximum van
€ 500,00. Daarnaast zijn [eisers] veroordeeld tot € 972,50 aan proceskosten. Bij processen-verbaal van constatering van 2 juli 2003 en 15 april 2004 heeft de deurwaarder geconstateerd dat de overtredingen heeft plaatsgevonden en dat de totale dwangsom van € 500,00 is verbeurd.
4.6.
De proceskosten van € 972,50 en de verbeurde dwangsommen tot € 500,00 staan daarmee vast.
Het proces-verbaal uit 2003
4.7.
Partijen hebben op 2 juni 2003 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op overtreding van de daarin opgenomen afspraak is een boete van € 500,00 gesteld. Het proces-verbaal waarin deze overeenkomst is opgenomen is op 3 mei 2004 aan [eisers] betekend.
Bij processen-verbaal van constatering van 2 juli 2003 en 15 april 2004 heeft de deurwaarder geconstateerd dat de overtreding van de afspraak heeft plaatsgevonden en dat de boete van € 500,00 is verbeurd.
4.8.
De verbeurde boete van € 500,00 staat hiermee vast.
Het vonnis uit 2004
4.9.
Het vonnis van de rechtbank Maastricht van 21 januari 2004 is op 15 april 2004 aan [eisers] betekend.
4.10.
Het vonnis van 21 januari 2004 is vernietigd bij arrest van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch van 19 september 2006 (productie 9).
Het gerechtshof overweegt in randnummer 10.16:
“ De door de rechtbank uitgesproken veroordeling ging dus te ver, zoals [eiser sub 1] ook
bij wijze van subsidiaire grief (…) heeft aangevoerd en in zoverre dient het vonnis te
worden vernietigd.”
In het dictum van het arrest staat:
“Vernietigt het vonnis van 21 januari 2004, voor zover in reconventie gewezen, en opnieuw rechtdoende:
Veroordeelt [eiser sub 1] om de houten schotten, geplaatst boven op de scheidingsmuur tussen de percelen, kadastraal bekend gemeente [kadasternummer 2] en [kadasternummer 3] , te verlagen aldus, dat de bovenzijde van die schotten (de palen inbegrepen) niet verder uitsteekt dan 2,50 meter boven de bovenzijde van de vloer van de woonkamer van de woning van [naam echtgenoot] , en – voor zover de schotten inmiddels zijn verwijderd – om die schotten bij herplaatsing niet hoger op te bouwen dan hiervoor aangegeven;
Bepaalt dat [eiser sub 1] een dwangsom van € 200,-- zal verbeuren voor elke dat hij, na ommekomst van een periode van vier weken na betekening van dit arrest, nalatig blijft aan dit arrest te voldoen, onder bepaling dat in totaal aan dwangsommen niet meer verbeurd zal worden dan € 10.000,00;
Wijst het in reconventie meer of anders gevorderde af; (…)”
4.11.
Met de vernietiging van het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 21 april 2004 is dus de titel aan de in die uitspraak opgenomen dwangsom komen te ontvallen. Op basis van dit vonnis komt [gedaagde] dus geen vordering toe.
Wat is [eisers] nog op basis van de vonnissen verschuldigd.
4.12.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende berekening:
Hoofdsom € 1.000,00 dwangsom € 500,00: vonnis 4-2-2002
boete € 500,00: proces-verbaal 2-6-2003
Proceskosten € 972,25 vonnis 4-2-2002, toelichting volgt hierna
Nakosten € 328,00
Betekening € 351,84
Executiekosten € 3.501,90
Rente
€ 1.776,92(rente over proceskosten vanaf 1 maart 2002 en
over “hoofdsom” vanaf 3 juli 2003)
Te voldoen € 7.930,91
Verrekening proceskosten - € 351,68 toelichting volgt hierna
Betalingen
- € 7.748,39
Saldo - € 69,16
4.13.
De rechtbank gaat uit van de proceskosten van € 972,25 waartoe [eisers] zijn veroordeeld bij vonnis van 4 februari 2002. In het overzicht van de deurwaarder staat een bedrag van € 1.131,87 maar dit hogere bedrag heeft [gedaagde] na gemotiveerde betwisting daarvan door [eisers] niet aannemelijk gemaakt. Enige uitleg daarover ontbreekt. [gedaagde] heeft daarnaast niet betwist – en dit blijkt ook uit het overgelegde vonnis – dat zij bij vonnis van 4 februari 2002 is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in reconventie van € 351,68 aan [eisers] en evenmin dat zij deze nog niet heeft betaald. [eisers] mogen hun schuld verrekenen met deze vordering op [gedaagde] . [gedaagde] heeft hier niets tegenin gebracht wat dit anders zou kunnen maken. De voorzieningenrechter brengt dit bedrag dan ook in mindering op de schuld van [eisers] zoals blijkt uit het staatje hierboven.
Conclusie
4.14.
Uit voorgaande berekening blijkt dat [gedaagde] ten tijde van het beslag geen vordering meer had op basis van de grossen uit 2003 en 2004 zodat het beslag en daarmee de gerechtelijke bewaring onrechtmatig zijn. De voorzieningenrechter zal het beslag dan ook opheffen.
4.15.
Opheffing van het beslag waarin de gerechtelijke bewaring haar grond vindt, heeft van rechtswege tevens opheffing van de bewaring tot gevolg (artikel 860 lid 2 Rv) zodat [eisers] geen belang hebben bij toewijzing van de vordering onder II. Die wordt dan ook afgewezen.
4.16.
De bewaarder is in geval van opheffing van het beslag verplicht tot afgifte van de zaak aan de beslagene (artikel 860 lid 3 Rv.). De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te veronderstellen dat de bewaarder niet aan afgifte meewerkt. Bij de vordering onder III. hebben [eisers] dus (vooralsnog) evenmin belang, zodat deze ook zal worden afgewezen.
4.17.
De voorzieningenrechter wijst de vordering onder IV. tot veroordeling van [gedaagde] in de executie- en beslagkosten en de kosten van sequestratie ook af, omdat niet is gebleken dat deze kosten door [eisers] zijn betaald.
4.18.
Het onder V. gevorderde wordt afgewezen omdat deze vordering te algemeen is geformuleerd. Openbare verkoop van de goederen is thans niet toegestaan, maar dat sluit niet uit dat dit in de toekomst anders kan zijn.
4.19.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 106,01
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.431,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 25 maart 2021 gelegde executoriaal beslag op de roerende zaken ten laste van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.431,01 te voldoen binnen 14 dagen na de dag van deze uitspraak en – voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaats vindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag van deze uitspraak,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TN