ECLI:NL:RBLIM:2021:5931

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/03/293058 / JE RK 21-1229
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van omgangsproblemen met de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 juli 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige de afgelopen twee jaar geen contact heeft gehad met zijn vader, die kampt met psychische problemen en middelengebruik. De GI stelde dat het gebrek aan contact de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigt, maar de kinderrechter oordeelde dat deze stelling onvoldoende onderbouwd was. De kinderrechter verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd benadrukt dat voor het opleggen van een omgangsondertoezichtstelling hoge motiveringseisen gelden. De kinderrechter concludeerde dat er geen concrete signalen waren dat de minderjarige in zijn ontwikkeling werd bedreigd en dat de GI niet had aangetoond dat andere middelen ter afwending van de bedreiging hadden gefaald. De kinderrechter wees het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af, maar benadrukte het belang van ondersteuning voor de minderjarige en de noodzaak voor de vader om aan zijn psychische problemen te werken. De kinderrechter gaf aan dat de vader, zodra hij psychisch stabiel is, contact kan zoeken met de moeder om een contactregeling op te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/293058 / JE RK 21-1229
Datum uitspraak: 7 juli 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Roermond,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg,
advocaat: mr. M.A. Oberendorff-Ploemen, kantoorhoudend in Heerlen,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 juni 2021, binnengekomen bij de griffie op 11 juni 2021;
  • de aanvullende stukken van de GI van 31 mei 2021, binnengekomen bij de griffie op 5 juli 2021;
  • het verweerschrift met bijlagen van de moeder van 5 juli 2021, binnengekomen bij de griffie op 6 juli 2021;
  • de e-mail van de vader van 6 juli 2021.
Ter mondelinge behandeling van 7 juli 2021 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld, waar zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 29 december 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 21 januari 2021 verlengd voor de duur van zes maanden, aldus tot 21 juli 2021.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De GI heeft verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 21 juli 2021 te verlengen voor de duur van een jaar, aldus tot
21 juli 2022.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de GI gesteld dat [minderjarige] nog ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] woont momenteel bij de moeder, die goed in staat is zijn verzorging en opvoeding te dragen. [minderjarige] heeft sinds december 2019 geen omgang meer gehad met de vader. De vader is bekend met psychische problemen en middelengebruik, als gevolg waarvan hij begin april 2021 ook (en wederom) op grond van een zorgmachtiging gedwongen is opgenomen in de Mondriaan Zorggroep in Maastricht. De psychische problemen van de vader zijn zodanig ernstig dat langdurig niet heeft kunnen worden gewerkt aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Inmiddels is de vader ontslagen uit Mondriaan en heeft hij laten weten weer te willen werken aan het contactherstel met [minderjarige] . Er bestaan echter grote zorgen over de invloed van de psychische problemen van de vader op het contact met [minderjarige] in de nabije toekomst en de vraag in hoeverre de vader in staat gaat zijn daarin continuïteit en stabiliteit te brengen. De moeder staat door de gebeurtenissen uit het verleden zeer afwijzend tegenover het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader om [minderjarige] te beschermen tegen de onvoorspelbaarheid die uitgaat van de vader. Indien de vader geen of een onzekere en zorgelijke rol in het leven van [minderjarige] blijft spelen, bestaat daardoor de kans dat [minderjarige] loyaliteitsproblemen zal ontwikkelen.
Hulpverlening is noodzakelijk, maar hulpverlening in het vrijwillige kader is ontoereikend. [minderjarige] is in december 2020 aangemeld bij Plinthos om meer zicht te kunnen krijgen op zijn ontwikkeling en binnenwereld. Dit traject bevindt zich momenteel nog in de diagnostische fase. De moeder staat open voor de noodzakelijke hulpverlening en is inmiddels ook gestart met gesprekken voor zichzelf bij SEM psychotherapie. De zorgen over de kwaliteit van het gezag van de vader maken echter de behalen van de twee doelen van de ondertoezichtstelling, namelijk het werken aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader en het verbeteren van de oudercommunicatie tussen de ouders, niet mogelijk is gebleken. Het afschalen naar het vrijwillige kader wordt door de onzekerheid die momenteel bestaat over de rol die de vader kan gaan spelen in het leven van [minderjarige] niet als passend ervaren. Gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling is derhalve nog noodzakelijk.
3.2.
De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. Bij beschikking van 29 december 2020 heeft de kinderrechter overwogen dat een risico bestond dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict terecht zou komen indien niet snel aan het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] zou worden gewerkt. Dit maakte naar oordeel van de kinderrechter dat het belangrijk was dat er op korte termijn op initiatief van de GI een duidelijk plan zou komen met betrekking tot het contactherstel om de ernstigere gevolgen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. Er diende tevens hulpverlening vanuit Plinthos te komen om te kunnen werken aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Naar aanleiding van deze opdracht van de kinderrechter heeft op 15 januari 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen de moeder, haar advocaat en de GI met als doel het opstellen van een plan van aanpak waarbinnen zou worden getracht te komen tot een afwending van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De betrokken gezinsvoogdijwerker heeft in samenspraak met de moeder afgesproken dat sprake diende te zijn van veiligheid en stabiliteit aan de zijde van de vader alvorens contactherstel tussen de vader en [minderjarige] zou kunnen plaatsvinden. Dit betekende concreet dat de vader geen drugs – waaronder ayahuasca – zou gebruiken en zicht zou ontstaan op de psychische gesteldheid van de vader in het kader van zijn stabiliteit en continuïteit in zijn rol als vader. De vader diende daarnaast niet op eigen initiatief acties te ondernemen.
Sinds februari 2021 zijn echter weer ernstige zorgen naar voren gekomen over de psychische toestand van de vader. De gezinsvoogdijwerker concludeerde daarom in het vervolggesprek met de moeder op 18 februari 2021 dat wederom geen sprake kon zijn van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, omdat de vader te instabiel was. Uit de boodschappen die de vader aan de moeder heeft verstuurd, bleek ook dat de vader de aansluiting met de realiteit miste en daardoor feitelijk niet in staat was zijn vaderrol zijn vaderrol en de daarbij behorende ouderlijke verantwoordelijkheid voor zijn rekening te nemen. Ondanks de stelselmatige opnames bij Mondriaan de afgelopen twee jaren in verband met de ernst van de geestelijke gezondheidsproblemen van de vader heeft dit er niet toe geleid dat de vader thans in staat is gebleken stappen te zetten om te komen tot contactherstel met [minderjarige] . Hoewel was afgesproken dat de vader geen eigen initiatieven nam, bleef de vader de moeder daarnaast zowel digitaal als in persoon stelselmatig lastig vallen. Dit heeft uiteindelijk zodanige vormen aangenomen dat de moeder uit veiligheidsoverwegingen halsoverkop met [minderjarige] is verhuisd naar een voor de vader onbekend adres en [minderjarige] is gewisseld van school. De moeder heeft daarnaast aangifte gedaan van stalking en huisvredebreuk. De hulpverlening voor [minderjarige] bij Plinthos is inmiddels gestart. De doelstelling van deze hulpverlening is dat [minderjarige] leert de vader een plek te geven in zijn leven, ook in het niet stabiel en afwezig zijn. De moeder merkt dat [minderjarige] daar baat bij heeft. Het gaat verder goed met [minderjarige] bij de moeder thuis en op zijn nieuwe school. De moeder is van mening dat in het enkele feit dat vanwege de instabiliteit van de vader geen contactherstel kan plaatsvinden, geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is gelegen, te meer nu de verwachting niet is gerechtvaardigd dat de vader binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn in staat is te voldoen aan de voorwaarden om te komen tot contactherstel. De moeder verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295, RFR 2016/68), waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat het enkele feit dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling als hij geen contact heeft met de vader, geen toereikende motivering oplevert voor het opleggen van een maatregel van ondertoezichtstelling.
3.3.
De vader stemt in met het verzoek. Hij erkent dat hij kampt met psychische problematiek en dat hij de afgelopen maanden stappen heeft ondernomen die niet in lijn waren met de wet. Dat komt doordat de vader zich onveilig en bedreigd heeft gevoeld. Hij is in de paniek geschoten en heeft vanuit die toestand gehandeld. De vader is drie weken geleden ontslagen uit Mondriaan. Hij heeft inmiddels zijn huis verkocht en gebruikt de overwaarde van het huis om de schulden af te lossen die hij tijdens zijn psychose heeft gemaakt. De vader is daarnaast bezig met het opzetten van zijn eigen bedrijf. Aangezien op korte termijn nog geen uitzicht bestaat op het contactherstel met [minderjarige] , is de vader voornemens twee á drie maanden in Australië te gaan werken. De vader hoopt op die manier stabiliteit te bereiken in zijn leven. De vader gaat ervan uit dat hij, nadat hij terug komt uit Australië, voldoende stabiel is om er voor [minderjarige] te kunnen zijn. Het ontbreken van het contact met [minderjarige] is een zwaarwegende factor in de psychische problematiek van de vader. De vader denkt niet dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij denkt wel dat [minderjarige] hem ontzettend mist. De vader hoopt daarom dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd en dat wordt gewerkt aan het contactherstel tussen hemzelf en [minderjarige] .

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:260 BW in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:255 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders of ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
4.2.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat de door de GI gestelde ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] hoofdzakelijk ziet op de bestaande zorgen over de invloed van het gebrek aan contact met de vader op [minderjarige] en de zorgen over de vraag in hoeverre de vader in de toekomst in staat gaat zijn continuïteit en stabiliteit in de contacten met [minderjarige] te brengen. Nu het voornaamste doel van de ondertoezichtstelling het komen tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige] is, is naar het oordeel van de kinderrechter sprake van een zogenoemde ‘omgangsondertoezichtstelling’.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor de oplegging van de maatregel van een ‘omgangsondertoezichtstelling’ de volgende maatstaf geldt:
‘Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de ondertoezichtstelling uitspreekt, zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze beide gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen. [..] Niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het totstandbrengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden.’
4.3.
De kinderrechter is van oordeel dat niet wordt voldaan aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling, nu op grond van de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting onvoldoende aannemelijk is dat [minderjarige] nog ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter overweegt in dit verband als volgt.
De kinderrechter stelt vast dat het de afgelopen twee jaar ten gevolge van de psychische problematiek van de vader niet mogelijk is gebleken te komen tot contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Hoewel de GI aan het begin van het jaar in samenspraak met de moeder een concreet plan van aanpak heeft opgesteld om dit contactherstel mogelijk te maken, is het de vader door de verergering van zijn psychische problemen niet gelukt zich te houden aan de aan hem gestelde voorwaarden om de contacten tussen hemzelf en [minderjarige] op een veilige en verantwoorde wijze tot stand te kunnen brengen. Hoewel het ontbreken van contact met de vader niet wenselijk is in het belang van [minderjarige] , is de kinderrechter in navolging van het door de moeder naar voren gebrachte arrest van de Hoge Raad van oordeel dat de enkele stelling van de GI dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd ten gevolge van het gebrek aan contact met de vader onvoldoende toereikend is voor het opleggen van een maatregel van ondertoezichtstelling. Dat de GI daarbij heeft aangevoerd dat momenteel nog veel onzekerheid bestaat over de manier waarop de vader een rol kan gaan spelen in het leven van [minderjarige] maakt dat niet anders. De kinderrechter betrekt in dit verband dat de GI ter zitting te kennen heeft gegeven dat weliswaar zorgen bestaan dat [minderjarige] loyaliteitsproblemen gaat ontwikkelen vanwege het gebrek aan contact met de vader, maar dat vooralsnog geen concrete signalen naar voren zijn gekomen dat daarvan thans sprake is. Sterker nog, de GI heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij op dit moment geen ontwikkelingsbedreiging zien bij [minderjarige] in die zin dat het met hem niet goed gaat. Dat is door de moeder ook bevestigd. De kinderrechter is daarmee van oordeel dat niet is voldaan aan de hoge motiveringseisen die de Hoge Raad aan een zogeheten ‘omgangsondertoezichtstelling’ stelt.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat het belangrijk is dat [minderjarige] voorlopig nog ondersteuning krijgt vanuit Plinthos om te leren een plek te geven aan de rol die de vader inneemt in zijn leven. De kinderrechter neemt aan dat de moeder, óók zonder het kader van een ondertoezichtstelling, haar medewerking blijft verlenen aan het traject van [minderjarige] bij Plinthos. Het voorgaande laat evenmin onverlet dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij op termijn weer contact met de vader kan hebben. De kinderrechter acht het daarom van groot belang dat de vader blijft werken aan zijn psychische problematiek, zodat hij in de toekomst een stabiele en betrouwbare opvoeder voor [minderjarige] kan zijn. Op het moment dat de vader kan aantonen dat hij langdurig psychisch stabiel is en zijn leven weer op de rails heeft staan, kan hij zich vervolgens wenden tot de moeder om in samenspraak met haar en eventueel haar advocaat te bezien op welke wijze de contacten tussen hemzelf en [minderjarige] weer stapsgewijs op een verantwoorde wijze kunnen worden opgebouwd. De moeder heeft ter zitting verklaard daarvoor open te staan, mits het contactherstel veilig is voor [minderjarige] . Mocht dat nodig zijn, kan de vader zich eventueel ook wenden tot een advocaat en een verzoek tot het vaststellen van een contactregeling tussen hemzelf en [minderjarige] indienen bij de rechtbank.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] afwijzen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.H.J.M. Jacobs, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021 en op schrift gesteld op 21 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.