ECLI:NL:RBLIM:2021:5904

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/03/288495 / FA RK 21-558
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toewijzing eenhoofdig gezag aan de vader in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag over de minderjarige te beëindigen en hem te belasten met het eenhoofdig gezag. De ouders hebben een verstoorde verstandhouding, waardoor het voor hen niet mogelijk is om gezamenlijk beslissingen te nemen over de opvoeding van hun kind. De moeder is nauwelijks bereikbaar voor de vader en reageert afwijzend op verzoeken om haar verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder na te komen. De minderjarige is hierdoor klem geraakt tussen de ouders. De vader heeft aangegeven open te staan voor contactherstel tussen de minderjarige en de moeder, mits dit onder begeleiding van een professionele instantie gebeurt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd, aangezien de minderjarige sinds september 2020 geen contact meer heeft gehad met de moeder. Dit maakt het noodzakelijk om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat het in het belang van de minderjarige is. De rechtbank oordeelt dat het risico dat de moeder geheel uit het leven van de minderjarige wordt geweerd, niet aanwezig is, omdat de vader openstaat voor contactherstel. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vader toegewezen en het gezamenlijk gezag beëindigd, waarbij de vader alleen het gezag over de minderjarige uitoefent.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is, maar dit verzoek is afgewezen wegens gebrek aan belang, aangezien de vader nu alleen het gezag uitoefent. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking naar het centrale gezagsregister te sturen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Datum uitspraak: 15 juli 2021
Zaaknummer: C/03/288495 / FA RK 21-558
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers, kantoorhoudend in Heerlen,
en
[de moeder],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Roermond.
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vader van 11 februari 2021, binnengekomen bij de griffie op 12 februari 2021;
- de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021 en waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de raad.
De moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen ter mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de vader en de moeder is de minderjarige [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ), geboren op
[geboortedatum 1] in [geboorteplaats] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
Bij beschikking van 20 februari 2019 van deze rechtbank in de zaak met zaaknummer C/03/218047 / FA RK 16-748 zijn de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast.
2.4.
Bij voornoemde beschikking van 20 februari 2019 is tevens bepaald dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bij de vader verblijft:
  • de ene week op vrijdag van 12.30 uur tot 19.00 uur;
  • de andere week van vrijdag 12.30 uur tot zondag 16.00 uur;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waaronder op Vaderdag en op de verjaardag van de vader;
waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en hij haar daar ook weer terug brengt.
2.5.
Bij beschikking van 11 november 2019 van de kinderrechter van deze rechtbank in de zaak met zaaknummer C/03/270234 / JE RK 19-2515 is [minderjarige] met ingang van
11 november 2019 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, aldus tot
11 november 2020. Voorts is bij voornoemde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend, met ingang 11 november 2019 voor de duur van zes maanden, aldus tot 11 mei 2020. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De vader verzoekt:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem vast te stellen;
  • het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.1.1.
Ter onderbouwing stelt de vader als volgt. [minderjarige] verblijft sinds augustus 2019 bij de vader en zijn echtgenote. Op 14 augustus 2019 heeft het expertiseteam van de gemeente Heerlen een verzoek ingediend bij de raad om onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie en de ontwikkeling van [minderjarige] . De raad concludeerde naar aanleiding van dit onderzoek in zijn raadsrapportage van 16 oktober 2019 dat een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader noodzakelijk waren. [minderjarige] werd destijds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd doordat zij opgroeide bij een moeder met forse problemen, die haar eigen leven en huishouden niet op orde had. De thuissituatie van de moeder werd daarbij onhygiënisch bevonden voor [minderjarige] . De moeder belastte [minderjarige] bovendien met volwassenenproblematiek en plaatste haar in een loyaliteitsconflict door de ouderrol van de vader te beïnvloeden met ex-partnerproblematiek. De vader was volgens de raad voldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] weg te nemen doordat hij een gestructureerd huishouden had en [minderjarige] niet belastte met volwassenenproblematiek. De kinderrechter heeft vervolgens naar aanleiding van het verzoek van de raad bij beschikking van
11 november 2019 een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader uitgesproken. Sinds [minderjarige] bij de vader en zijn echtgenote woont gaat het erg goed met [minderjarige] . Zij wordt niet belast met volwassenenproblematiek en heeft minder last van een loyaliteitsconflict. Haar lichamelijke verzorging is eveneens verbeterd. De moeder heeft nog een lange weg te gaan en naar verwachting zal zij ook in de toekomst niet in staat zijn [minderjarige] dezelfde veilige basis te bieden als de vader kan. De moeder heeft bovendien sinds september 2020 geen contact meer gehad met [minderjarige] . Zowel de moeder als [minderjarige] hebben bij de GI te kennen gegeven ook geen contact meer met elkaar te wensen. [minderjarige] is veilig gehecht aan haar huidige gezin en het zal iedereen de nodige rust en zekerheid verschaffen als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] definitief bij de vader wordt vastgesteld.
3.1.2.
De ouders zijn bij beschikking van 20 februari 2019 belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Het is in de praktijk echter nauwelijks mogelijk gebleken voor de ouders om met elkaar te overleggen ten aanzien van de belangrijke beslissingen over [minderjarige] . De moeder is slecht bereikbaar voor de vader en reageert niet of afwijzend op verzoeken vanuit de vader en de GI, bijvoorbeeld om een noodzakelijk handtekening te zetten. Zo heeft het vier tot vijf maanden geduurd voordat de moeder bereid was het toestemmingsformulier te tekenen ten behoeve van het inschrijven van [minderjarige] op haar nieuwe basisschool. De moeder weigerde tevens tot vlak voor de vakantie toestemming te geven aan de vader om samen met [minderjarige] naar Italië te gaan. Zij weigerde daarbij ook het CZ-pasje van [minderjarige] mee te geven ten behoeve van deze vakantie. De moeder toont ook anderszins geen betrokkenheid bij [minderjarige] . Zo reageert zij bijvoorbeeld niet als de vader haar foto’s stuurt van het behalen van het zwemdiploma door [minderjarige] . De moeder laat hiermee zien niet in het belang van [minderjarige] te handelen. Als gevolg van het voorgaande dreigt [minderjarige] bovendien klem te raken tussen beide ouders als het gezamenlijk gezag in stand blijft.
3.1.3.
De vader geeft desgevraagd te kennen dat hij zijn medewerking zal verlenen aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder indien de moeder weer contact met [minderjarige] wenst te hebben. Hij is wel van mening dat deze contacten dan stapsgewijs en onder begeleiding van een professionele instantie dienen te worden opgebouwd.
3.2.
De moeder heeft geen verweer gevoerd.

4.De informatie van de GI

De GI kan zich vinden in het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem vast te stellen. [minderjarige] krijgt bij de vader de structuur, duidelijkheid en veiligheid geboden die zij nodig heeft. [minderjarige] zit op haar plek bij de vader en bloeit op sinds zij bij hem woont. Ten aanzien van het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en hem alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] brengt de GI het volgende naar voren. De GI acht het in het belang van [minderjarige] dat zij contact heeft met beide ouders. De vader neemt momenteel alle zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] voor zijn rekening. De moeder is de afgelopen periode een aantal keer van mening gewisseld met betrekking tot de vraag of zij contact met [minderjarige] wil. Zij heeft een aantal maanden geleden zowel de begeleide omgangsregeling met [minderjarige] als de ingezette hulpverleningstrajecten en de contacten met de GI stopgezet. De GI heeft daarop een juridisch adviesgesprek met de moeder gevoerd. De moeder heeft tijdens dit gesprek te kennen gegeven dat zij toch weer contact met [minderjarige] wenst. Zij heeft [minderjarige] daarom onlangs een kaartje gestuurd. [minderjarige] gaf toen duidelijk aan dat zij geen contact met de moeder wilde en begon te huilen. Deze reactie kan echter ook voortkomen vanuit een zelfbeschermingsmechanisme. De GI hoopt dat nog een vorm van contact kan worden bewerkstelligd tussen [minderjarige] en de moeder. Het is de bedoeling dat de moeder de komende tien weken om de week een gesprek gaat hebben met Youz en de GI. Tijdens deze gesprekken zal de moeder worden gewezen op haar wisselende houding en de impact die dit op [minderjarige] heeft en zal worden onderzocht of de moeder in staat is in het belang van [minderjarige] een eenduidige en duurzame beslissing te nemen om structureel contact met haar te hebben en daarnaar te handelen. Zolang de moeder nog gezag heeft, kan de GI in het kader van de ondertoezichtstelling een schriftelijke aanwijzing geven indien de moeder weigert haar medewerking te verlenen aan de gesprekken met Youz. De GI weet nog niet of zij gaat verzoeken de ondertoezichtstelling te verlengen als het gezag van de moeder wordt beëindigd.

5.Het advies van de raad

De raad adviseert het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem vast te stellen toe te wijzen. De raad adviseert verder het verzoek om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en de vader te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] aan te houden in afwachting van de uitkomst van de gesprekken van de moeder met de GI en Youz. Het is nu nog te vroeg om al een beslissing te nemen op het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder. De raad ziet daarnaast een zorg in dreigend blijvend contactverlies tussen [minderjarige] en de moeder.

6.De beoordeling

6.1.
Het gezag
6.1.1.
Op grond van artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag bedoeld in een aantal limitatief opgesomde wettelijke bepalingen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
In het tweede lid is bepaald dat – onder meer – artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.1.2.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW. Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat [minderjarige] sinds september 2020 geen contact meer heeft gehad met de moeder. Dat contact is van belang in het kader van de gezagsuitoefening door de ouders. Dit maakt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de weg open ligt voor een beoordeling van het verzoek.
6.1.3.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders, in het belang van hun kind, gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Enkel indien er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat een kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is, kan de rechtbank bepalen dat het gezag voortaan aan één ouder toekomt.
De rechtbank stelt vast dat de verstandhouding tussen de ouders al geruime tijd ernstig is verstoord. Het blijkt tot op heden niet mogelijk voor de ouders om met elkaar te overleggen ten aanzien van de belangrijke beslissingen over [minderjarige] en zodoende gezamenlijk invulling te geven aan het ouderschap. De vader heeft daarbij onweersproken gesteld dat de moeder nauwelijks bereikbaar voor hem is en niet of afwijzend reageert op de verzoeken vanuit de hemzelf of de GI om invulling te geven aan haar taken als gezaghebbende ouder, zoals het zetten van een noodzakelijk handtekening. Hoewel sinds 2019 sprake is van een ondertoezichtstelling heeft de GI haar inspanningen niet kunnen richten op het nader tot elkaar brengen van de ouders, aangezien zij volledig in beslag wordt genomen door het verbeteren van de opvoedingssituatie bij de moeder en het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . De contacten tussen [minderjarige] en de moeder verlopen al geruime tijd stroef en [minderjarige] heeft sinds september 2020 zelfs geheel geen contact meer met de moeder. Het lukt de moeder al langere tijd niet om een eenduidige en duurzame beslissing te nemen om contact te hebben met [minderjarige] en daarnaar te handelen, terwijl de vader daarvoor wel open staat. De moeder is wisselend in haar wens rondom het contact met [minderjarige] en heeft laatstelijk in 2020 de begeleide omgangsregeling stopgezet, alsmede de ingezette hulpverleningstrajecten ten behoeve van het verbeteren van haar opvoedingscapaciteiten en de contacten met de GI. Tijdens een recent gesprek met de GI heeft de moeder echter te kennen gegeven toch weer contact te wensen met [minderjarige] , naar aanleiding waarvan de GI in samenwerking met Youz nog een laatste poging zal ondernemen om te onderzoeken wat nodig is om tot contactherstel te kunnen komen.
Als gevolg van het voorgaande is, met name door de opstelling van de moeder, [minderjarige] klem geraakt tussen de ouders. Zo heeft de vader verder onweersproken gesteld dat de moeder [minderjarige] voorafgaand aan de uithuisplaatsing bij hem structureel belastte met volwassenenproblematiek, waardoor zij geen onbelast contact kon hebben met beide ouders en in een loyaliteitsconflict is beland. Ook sinds [minderjarige] bij de vader verblijft, krijgt zij nog steeds veel mee van de ambivalente houding van de moeder jegens contact met haar en de moeilijkheden die de vader met momenten ervaart om de noodzakelijke toestemming van de moeder te krijgen rondom inschrijvingen op school of vakanties. Dat zij daar last van ervaart, blijkt onder meer uit haar hevige reactie op het kaartje dat de moeder onlangs naar haar geschreven heeft. De advocaat van de vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het laatste WhatsApp-bericht van de moeder aan de vader dateert van april 2021 en de moeder daarin aan de vader te kennen heeft gegeven dat hij haar geen berichten meer hoefde te sturen, omdat zij niks meer van hem wilde horen. In het licht van de genoemde feiten en omstandigheden valt niet te verwachten dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de onderlinge verstandhouding tussen de ouders en de daaruit voortvloeiende klempositie van [minderjarige] .
6.1.4.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2020 volgt dat de rechter niet tot afwijzing van het verzoek is gehouden indien is voldaan aan (een van) de in artikel 1:251a lid 1 BW vermelde gronden. Uit de formulering van dit artikel volgt dat de rechter ook indien is voldaan aan het klemcriterium, ruimte heeft om het gezamenlijk gezag toch in stand te laten. De Hoge Raad overwoog in dit verband onder rechtsoverweging 3.1.6. het volgende:
“Deze uitleg strookt met het uitgangspunt dat bij beslissingen als hier aan de orde, zoveel mogelijk recht moet worden gedaan aan het belang van het kind. In een geval als dit, waarin de met het gezag belaste ouder de andere ouder op geen enkele wijze een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van het kind, is het toewijzen van gezamenlijk gezag een van de instrumenten die de rechter moet kunnen benutten om het recht op family life tussen het kind en de andere ouder toch te verwezenlijken. Hoewel gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat het kind klem komt te zitten tussen de twee ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat de andere ouder geheel uit het leven van het kind wordt geweerd. De rechter moet dan de ruimte hebben om, uitgaande van de situatie ten tijde van zijn beslissing, in te schatten welke van de twee kwaden het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden”.
In tegenstelling tot de zaak die aan de Hoge Raad ter beoordeling voorlag, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de vader de moeder op geen enkele wijze een opening zal bieden betrokken te zijn bij het leven van [minderjarige] indien hij met het eenhoofdig gezag wordt belast. De vader heeft immers ter zitting herhaaldelijk te kennen gegeven open te staan voor het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder, mits deze contacten stapsgewijs en onder begeleiding van een professionele instantie zullen worden opgebouwd. Gezien het verleden en de last die [minderjarige] daardoor heeft ervaren, acht de rechtbank de door de vader gestelde voorwaarde aan het contact tussen [minderjarige] en de moeder redelijk en begrijpelijk. Noch de raad noch de GI heeft hieromtrent een ander standpunt bepleit. De rechtbank acht het risico dat de moeder geheel uit het leven van [minderjarige] zal worden geweerd indien de vader met het eenhoofdig gezag wordt belast daarmee niet aanwezig. Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen, nu de verwachting gerechtvaardigd is dat dit voor haar minder schadelijk zal zijn dan het voortduren van de klempositie waarin zij zich momenteel bevindt. Ingeschat wordt dat het juist beëindigen van het gezag van de moeder kan bijdragen aan het verminderen van de klempositie van [minderjarige] , omdat er geen strijd meer tussen ouders hoeft te zijn over de belangrijke beslissingen met betrekking tot [minderjarige] en [minderjarige] daar ook niets meer van kan meekrijgen en daardoor ook niet verder kan worden belast. Daarmee kan de focus door moeder (en vader) worden gelegd op het onderzoeken van de mogelijkheden om [minderjarige] onbelast structureel contact te laten hebben met de moeder. Dat laatste is niet alleen in het belang van de moeder, maar ook in het belang van [minderjarige] en haar ongestoorde ontwikkeling als kind.
De rechtbank zal het verzoek van de vader daarom toewijzen, het gezamenlijk gezag beëindigen en de vader alleen met het gezag over [minderjarige] belasten.
6.1.5.
De rechtbank wijst ten slotte nog op het volgende. De beëindiging van het gezamenlijk gezag doet niets af aan het feit dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij contact kan hebben met beide ouders. De inspanningen van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling mogen daarmee gericht blijven op het herstel van de contacten tussen [minderjarige] en de moeder. De stelling van de GI dat zij de moeder geen schriftelijke aanwijzing meer kan geven zodra zij niet langer met het gezag over [minderjarige] is belast, laat immers onverlet dat de GI de moeder kan blijven bewegen mee te werken aan het door de GI uitgewerkte stappenplan tot contactherstel met [minderjarige] .
6.1.6.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
6.2.
Het vaststellen van de hoofdverblijfplaats
6.2.1.
Het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats is gebaseerd op artikel 1:253a BW. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, gelet op artikel 1:253a lid 2 sub b BW, onder meer omvatten de beslissing bij welke ouder de kinderen hoofdverblijfplaats hebben.
6.2.2.
De vader heeft zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem vast te stellen onvoorwaardelijk geformuleerd, zodat de rechtbank daarop ook nog dient te beslissen. Nu de rechtbank het gezag van de moeder zal beëindigen en zal bepalen dat de vader voortaan alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen, zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats afwijzen wegens gebrek aan belang. Uit hoofde van zijn gezag over [minderjarige] bepaalt de vader immers waar [minderjarige] woont en wordt verzorgd en opgevoed.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedatum 2] , over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] , en bepaalt dat [de vader] , geboren op [geboortedatum 3] , voortaan alleen het gezag uitoefent over de voornoemde [minderjarige] ;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
7.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van S.H.J.M. Jacobs, griffier, op 15 juli 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.