ECLI:NL:RBLIM:2021:5903

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/03/283086 / FA RK 20-3601
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag over minderjarigen na erkenning door de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 15 juli 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om gezamenlijk gezag over haar drie minderjarige kinderen, die zijn erkend door de vader. De ouders, die in een beëindigde relatie zijn, hebben een omgangsregeling getroffen waarbij de kinderen regelmatig bij de vader verblijven. De moeder verzocht de rechtbank om het gezamenlijk gezag te regelen, omdat zij van mening is dat dit in het belang van de kinderen is. De vader heeft geen verweer gevoerd en was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven geen contra-indicaties te zien voor het gezamenlijk gezag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) in overweging genomen, met name artikel 1:253c, dat de mogelijkheid biedt voor ouders om gezamenlijk gezag te verzoeken. De rechtbank concludeert dat er geen afwijzingsgronden zijn en dat het verzoek van de moeder toewijsbaar is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er een wetsvoorstel in behandeling is dat de erkenning van een kind door de vader voldoende zou maken voor het gezamenlijk gezag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de moeder toegewezen en de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking naar het centrale gezagsregister te sturen, zodat de gewijzigde gezagssituatie kan worden vastgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Datum uitspraak: 15 juli 2021
Zaaknummer: C/03/283086 / FA RK 20-3601
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder],
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.P.F. Rober, kantoorhoudend in Hoensbroek, gemeente Heerlen,
en
[de vader],
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 2] ).
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van de moeder van 28 september 2020, binnengekomen bij de griffie op 29 september 2020;
- de aanvullende stukken van de moeder van 9 oktober 2020, binnengekomen bij de griffie op 12 oktober 2020;
- de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021 en waarbij zijn verschenen:
- mr. Rober, namens de moeder;
- een vertegenwoordigster van de raad.
De moeder en de vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn niet verschenen ter mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (roepnaam: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] (roepnaam: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 3] (roepnaam: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 1] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend.
2.3.
Het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder. De kinderen wonen bij de moeder.
2.4.
De ouders zijn in onderling overleg een omgangsregeling overeengekomen waarbij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] twee keer per maand gedurende een weekend omgang hebben met de vader in Nederland. De kinderen verblijven tijdens de schoolvakanties bij de vader in België.
2.5.
De vader heeft de Irakese nationaliteit. De moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De moeder verzoekt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te belasten, kosten rechtens.
3.1.1.
Ter onderbouwing stelt de moeder het volgende. De moeder acht het in het belang van de kinderen dat de ouders met het gezamenlijk gezag worden belast. De vader dient als ouder van de kinderen zijn volle verantwoordelijkheid (uit) te dragen ten aanzien van de kinderen. De moeder wil dan ook dat de vader meebeslist over belangrijke aangelegenheden die de kinderen betreffen. De ouders hebben reeds afspraken gemaakt omtrent de omgang tussen de vader en de kinderen en de overeengekomen omgangsregeling verloopt naar behoren.
3.2.
De vader heeft geen verweer gevoerd.

4.Het advies van de raad

De raad vindt het moeilijk om een advies te geven. Er is weinig informatie, aangezien de ouders niet zijn verschenen ter zitting en de vader ook anderszins zijn standpunt niet kenbaar heeft gemaakt. De raad ziet echter geen contra-indicaties voor het gezamenlijk gezag van de ouders en denkt dat het verzoek daarom voor toewijzing gereed ligt.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtsmacht
5.1.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in Nederland is gelegen. Gelet op dit laatste feit is Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling.
5.2.
Het gezag
5.2.1.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijke Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Ingevolge artikel 1:253c lid 5 BW kan een dergelijk verzoek ook door de moeder uit wie het kind is geboren worden gedaan. Het verzoek wordt op grond van artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.2.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting verklaard dat hij enige tijd voorafgaand aan de zitting een gesprek heeft gehad met beide ouders gezamenlijk. De ouders hebben tijdens dit gesprek aan hem te kennen gegeven dat zij samen in onderling overleg tot de conclusie zijn gekomen dat de ouders voortaan het gezamenlijk gezag dienen uit te oefenen over de kinderen. De vader stemt volgens de advocaat van de moeder aldus in met het verzoek van de moeder. De ouders wensen het gezamenlijk gezag echter niet onderling te regelen door dit op hun beider verzoek te laten aantekenen in het gezagsregister zoals bedoeld in artikel 1:252 BW, aangezien zij – mogelijk vanuit hun culturele achtergrond – van mening zijn dat een rechter een dergelijke beslissing dient te nemen.
5.2.3.
Op basis van de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de vader nog steeds instemt met het verzoek van de moeder. De rechtbank kan deze conclusie immers niet trekken louter op basis van de informatie die advocaat van de moeder daaromtrent ter zitting heeft gegeven, aangezien de advocaat de vader niet vertegenwoordigt en de vader niet aanwezig was ter zitting om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank dient daarom te beoordelen of in de onderhavige zaak zich een van de afwijzingsgronden als genoemd in artikel 1:253c BW voordoet. Niet gesteld of gebleken is dat dit het geval is.
5.2.4.
Nu de moeder eveneens niet is verschenen ter zitting, heeft de rechtbank overwogen de zaak aan te houden om met de moeder in gesprek te gaan over haar beweegredenen tot het indienen van haar verzoek alvorens daarop een beslissing te nemen. De rechtbank acht dit echter niet noodzakelijk en overweegt daartoe dat ook geen verder onderzoek zou hebben plaatsgevonden indien de ouders er wel voor hadden gekozen het gezamenlijk gezag te laten aantekenen in het gezagsregister zoals bedoeld in artikel 1:252 BW. De rechtbank betrekt in dit verband tevens dat de wetgever voornemens is de wet zodanig te wijzigen dat de ouder die een minderjarige erkent voortaan ook van rechtswege het gezag over deze minderjarige zal uitoefenen. Dit volgt uit het feit dat de Tweede Kamer op 24 november 2020 het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (
Kamerstukken II, 34 605) heeft aangenomen. Dit betekent dat (een deel van) de wetgever van oordeel is dat de enkele erkenning van de minderjarige voldoende is om het gezag over deze minderjarige uit te mogen oefenen en enige vorm van verder onderzoek daartoe niet nodig is. De vader heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met toestemming van de moeder erkend. Mede kijkend naar het voornoemde wetsvoorstel acht de rechtbank diepgaander onderzoek in de onderhavige zaak eveneens niet ook niet noodzakelijk.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder om de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te belasten, toewijzen.
5.2.5.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
5.3.
De proceskosten
5.3.1.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
belast [de moeder] , geboren op [geboortedatum 4] in [geboorteplaats 2] en [de vader] , geboren op [geboortedatum 5] in [geboorteplaats 3] , met het gezamenlijk gezag over de volgende minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 1] , en
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 1] ;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van S.H.J.M. Jacobs, griffier, op 15 juli 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.