ECLI:NL:RBLIM:2021:5902

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/03/273274 / FA RK 20-101
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot eenhoofdig gezag en erkenning van geboorteakte van minderjarige in internationale context

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van een man om hem te belasten met eenhoofdig gezag over zijn minderjarige kind, dat in Turkije verblijft. De man, die in Nederland woont, heeft ook verzocht om erkenning en verbetering van de geboorteakte van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft over deze verzoeken, omdat het kind zijn gewone verblijfplaats in Turkije heeft en Turkije partij is bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996. De rechtbank oordeelt dat de Turkse autoriteiten bevoegd zijn om te beslissen over het gezag en de erkenning van de geboorteakte, en dat de Nederlandse autoriteiten niet kunnen verzoeken om overdracht van rechtsmacht aan Nederland. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de rechtbank Den Haag voor de verzoeken met betrekking tot de geboorteakte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 14 juni 2021
Zaaknummer: C/03/273274 / FA RK 20-101
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:
[de man] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.E. Goudriaan, kantoorhoudend te Gouda.
tegen:
[verweerster] ,
verweerster,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 9 januari 2020;
  • de regiezitting op 28 april 2020, die vanwege het Covid-19 virus niet is doorgegaan;
  • de brief van de rechtbank van 19 juni 2020 met verzoek aan de man om nadere informatie te verstrekken;
  • het aangepast verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 24 augustus 2020;
  • de brief met bijlagen van de man, ontvangen op 1 september 2020;
  • de regiezitting op 30 april 2021, waarvoor alleen de man en zijn advocaat zijn opgeroepen en zijn verschenen.
2.1.
In het Syrische familieboekje van de man is geregistreerd dat hij op 1 februari 1992 is gehuwd met [de vrouw] (verder te noemen: de vrouw) en dat als achtste kind [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ) is geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] . De geboorte van [minderjarige] is op [geboortedatum 1] in het familieboekje geregistreerd.
2.2.
De man woont in Nederland. De vrouw en [minderjarige] verblijven in Turkije.
2.3.
De man heeft namens [minderjarige] een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij de vader in het kader van nareis. Die aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De man heeft daartegen bezwaar en beroep ingesteld. Zowel het bezwaar als het beroep zijn ongegrond verklaard, dat laatste bij uitspraak van 18 april 2019 van de rechtbank Den Haag.
In het kader van voormelde aanvraag heeft een ouderschapsonderzoek plaatsgevonden door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). In het rapport van 11 september 2017 van het NFI is geconcludeerd dat [minderjarige] geen biologisch kind is van de vrouw en dat de kans dat [minderjarige] een biologisch kind is van de man vastgesteld is op minstens 99,99%.

3.De verzoeken

3.1.
De man heeft aanvankelijk verzocht:
I te verklaren voor recht dat [verweerster] de moeder is van [minderjarige] , zulks met dien verstande dat de gegevens van de vrouw als moeder van [minderjarige] worden doorgehaald;
II de geboorteregistratie van [minderjarige] aan te passen, zulks met dien verstande dat als moeder van [minderjarige] wordt aangemerkt [verweerster] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ;
III de man te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ;
IV kosten rechtens.
Na aanpassing van zijn verzoeken en op de door hem aangevoerde gronden heeft de man, verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de onderhavige zaak voor de inhoudelijke behandeling door te verwijzen naar de rechtbank Den Haag;
II. de geboorteakte van [minderjarige] te erkennen;
III. de geboorteakte van [minderjarige] te verbeteren, met dien verstande dat als moeder van [minderjarige] wordt opgenomen: [verweerster] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] ;
IV. de man te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ;
V. kosten rechtens.
3.2.
De man heeft, kort gezegd, het navolgende aangevoerd:
Op 1 februari 1992 is hij in Aleppo, Syrië, gehuwd met de vrouw. Uit dat huwelijk zijn zeven kinderen geboren. De man is vervolgens op 10 mei 2013 in Aleppo, Syrië, gehuwd met een tweede vrouw, [verweerster] (hierna te noemen: [verweerster] ). Dat huwelijk is vanwege het gebrek aan een functionerende autoriteit niet geregistreerd. Naar Syrisch recht wordt een dergelijk huwelijk alsnog als rechtsgeldig beschouwd, indien uit dat huwelijk een kind wordt geboren of als er sprake is van een duidelijk zichtbare zwangerschap. Op
[geboortedatum 3] is in [geboorteplaats 1] , uit [verweerster] [minderjarige] geboren. Tijdens de geboorte van [minderjarige] is [verweerster] overleden.
Vanaf de geboorte van [minderjarige] heeft de vrouw haar verzorgd en opgevoed. Pas op
[geboortedatum 1] heeft de man [minderjarige] kunnen laten bijschrijven in het familieboekje van hem en de vrouw. [minderjarige] staat in Syrië geregistreerd met de man en de vrouw als ouders. In de hectiek van de oorlog en door het ontbreken van een formeel huwelijk met [verweerster] was er op dat moment geen andere mogelijkheid om [minderjarige] te registreren.
De man en de vrouw en de kinderen zijn naar Turkije gevlucht en de man is kort daarna doorgereisd naar Nederland. Hij heeft op 29 december 2015 in Nederland asiel aangevraagd en verkregen. In het kader van gezinshereniging hebben ook de vrouw en de minderjarige kinderen uit het huwelijk van de man en de vrouw een asielvergunning verkregen. De aanvraag voor gezinshereniging voor [minderjarige] is afgewezen, omdat tegenstrijdig is verklaard over de biologische moeder van [minderjarige] en een toestemmingsverklaring van de biologische moeder ontbreekt.
[minderjarige] verblijft onder erbarmelijke omstandigheden met de vrouw in Turkije. De man hoopt via deze weg alsnog het toekomstperspectief voor [minderjarige] te verbeteren. Hij wil dat de buitenlandse geboorteakte van [minderjarige] in Nederland wordt erkend en vervolgens wordt verbeterd, in die zin dat bij de moeder wordt opgenomen: [verweerster] , geboren op
[geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] . Nu [verweerster] door haar overlijden niet bij machte is om het gezag over [minderjarige] te effectueren, wil de man met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belast worden.

4.De beoordeling

4.1.
De verzoeken met betrekking tot de geboorteakte van [minderjarige]
4.1.1.
Vanwege het internationaal karakter van de zaak dient de rechtbank eerst ambtshalve te beoordelen of aan de Nederlandse rechter (in internationale zin) bevoegdheid toekomt ter zake de verzoeken van de man tot erkenning en verbetering van de geboorteakte van [minderjarige] .
4.1.2.
Nu de man in Nederland woonplaats heeft, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder te noemen: Rv) rechtsmacht.
4.1.3.
De verzoeken van de man zien, naar de rechtbank begrijpt, op de vaststelling (en verbetering) van de geboortegegevens van [minderjarige] . Een geboorteakte van [minderjarige] is niet overgelegd. De man verzoekt de zaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag omdat het gaat om een buitenlandse geboorteakte. Hij verwijst in dit kader naar artikel 1:25 (en verder) van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW).
4.1.4.
De rechtbank overweegt dat in artikel 1:25c lid 1 BW is bepaald dat, indien ten aanzien van een buiten Nederland geboren persoon geen akte van geboorte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of kan worden overgelegd, op verzoek van een belanghebbende de rechtbank Den Haag de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens kan vaststellen, indien:
die persoon Nederlander is of te eniger tijd Nederlander dan wel Nederlands onderdaan niet-Nederlander is geweest;
die persoon rechtmatig verblijft op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000;
op grond van dit boek een latere vermelding aan de akte van geboorte moet worden toegevoegd.
4.1.5.
Gelet op het voorgaande is voor wat betreft de vaststelling (en verbetering) van de geboortegegevens van [minderjarige] niet deze rechtbank, maar de rechtbank Den Haag de bevoegde rechtbank. De rechtbank zal zich daarom niet bevoegd verklaren van deze verzoeken kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Den Haag verwijzen.
4.2.
Het verzoek tot wijziging van het gezag over [minderjarige]
4.2.1.
Ook ten aanzien van het verzoek van de man tot wijziging van het gezag over [minderjarige] dient de rechtbank eerst ambtshalve te beoordelen of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.2.2.
[minderjarige] verblijft in Turkije. Aangezien Turkije geen partij is bij de Verordening Brussel II-bis, is deze verordening niet van toepassing. Daarom moet worden teruggevallen op het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (HKBV ’96), waarbij Turkije wel partij is. Artikel 5 van dit verdrag bepaalt dat de rechter van de Verdragsluitende Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd is maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van zijn persoon.
4.2.3.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen van de man op de zitting blijkt dat [minderjarige] met de vrouw, de man en de kinderen van de vrouw en de man, omstreeks 2015 vanuit Syrië naar Turkije is gevlucht. Zij heeft in Turkije, waar zij nu nog steeds verblijft, een vluchtelingenstatus. Dat maakt dat artikel 6 HKBV ’96 van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat, voor zover van belang, ten aanzien van vluchtelingenkinderen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat op welk grondgebied deze kinderen verblijven, de bevoegdheid hebben als bedoeld in voornoemd artikel 5 HKBV ’96.
4.2.4.
Nu [minderjarige] als vluchteling in Turkije verblijft, is op grond van artikel 6 HKBV ’96 de Turkse rechter bevoegd beslissingen te nemen over [minderjarige] . De Nederlandse rechter heeft dus geen rechtsmacht ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het gezag.
4.2.5.
De man heeft aangevoerd dat de Nederlandse rechter beter in staat is te beslissen op het verzoek, omdat er een grote verbondenheid met Nederland is. Hij verzoekt daarom op grond van artikel 9 lid 1 HKBV ’96 de Turkse autoriteiten te verzoeken de rechtsmacht over te dragen aan Nederland. Onder verwijzing naar het rapport van Lagarde stelt de man dat [minderjarige] een nauwe band heeft met Nederland, omdat de man in Nederland verblijft. Daarnaast zijn ook de vrouw en de kinderen van de man van plan in Nederland bij de man te gaan wonen. Weliswaar is de verblijfstitel van de vrouw verlopen, maar deze kan opnieuw worden aangevraagd. De man is mede vanwege financiële redenen niet in staat een gerechtelijke procedure in Turkije te starten, terwijl hij in Nederland via gefinancierde rechtsbijstand wel toegang tot de rechter heeft kunnen krijgen.
4.2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 9 HKBV ’96 bepaalt, voor zover van belang, dat de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat als bedoeld in artikel 8 lid 2 HKBV ’96 de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft of waar het kind aanwezig is als bedoeld in artikel 6, kunnen verzoeken hen te machtigen de bevoegdheid uit te oefenen om door hen noodzakelijk geachte beschermende maatregelen te nemen, indien zij van oordeel zijn dat zij in een bepaald geval beter in staat zijn over het belang van het kind te oordelen.
4.2.7.
Voornoemd artikel 8 lid 2 HKBV ’96 beschrijft de Verdragsluitende Staten van wie de autoriteiten een verzoek als bedoeld in artikel 9 HKBV ’96 kunnen doen. Het gaat om:
een Staat waarvan het kind de nationaliteit bezit;
een Staat waar het vermogen van het kind is gelegen;
een Staat waarin bij de autoriteiten een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed van de ouders van het kind of tot nietigverklaring van hun huwelijk aanhangig is;
een Staat waarmee het kind een nauwe band heeft.
4.2.8.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of voldaan wordt aan een van de criteria in voormeld artikel 8 lid 2. Niet gesteld noch gebleken is dat aan de voorwaarden onder a, b of c van artikel 8 lid 2 HKBV ’96 is voldaan. Beoordeeld moet worden of [minderjarige] een nauwe band heeft met Nederland. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. [minderjarige] is gevlucht uit Syrië en verblijft samen met de vrouw en kinderen van de man en de vrouw inmiddels al geruime tijd met een vluchtelingenstatus in Turkije. Zij is nog nooit in Nederland geweest, heeft niet de Nederlandse nationaliteit en heeft geen enkele band met Nederland. Hoewel de man, die belast is met het gezag over [minderjarige] , wel in Nederland woont en voor haar wil zorgen, is dit enkele feit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van een nauwe band tussen [minderjarige] en Nederland. In voormeld rapport van Lagarde en ook in het Praktisch Handboek over de werking van het HKBV ’96 wordt als situatie beschreven dat beide ouders overleden zijn, terwijl in een andere Verdragsluitende staat dan de staat waarin de minderjarige alleen en zonder zorg zijn gewone verblijfplaats heeft, familieleden bereid zijn voor de minderjarige te zorgen. [minderjarige] verblijft echter niet alleen in Turkije, maar wordt daar verzorgd en opgevoed door de vrouw en ook kinderen van de man en de vrouw verblijven daar. Bovendien is onduidelijkheid gebleven over de moeder van [minderjarige] .
Ook de stelling van de man dat hij vanwege financiële redenen enkel in Nederland, en niet in Turkije, in staat is een gerechtelijke procedure te starten, maakt niet dat sprake is van een nauwe band.
4.2.9.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wordt voldaan aan (een van) de voorwaarden van artikel 8 lid 2 HKBV ’96. De Nederlandse autoriteiten kunnen aldus niet op grond van artikel 9 HKBV ’96 de Turkse autoriteiten verzoeken hen te machtigen de bevoegdheid uit te oefenen om beschermende maatregelen over [minderjarige] te nemen. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of de Nederlandse autoriteiten in deze zaak beter dan de Turkse autoriteiten in staat zijn over het belang van [minderjarige] te oordelen.
4.2.10.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de Turkse rechter bevoegd is over deze zaak te beslissen. Nu de rechtbank geen rechtsmacht toekomt, dient zij zich ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het gezag onbevoegd te verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart zich niet bevoegd van de verzoeken met betrekking tot de geboorteakte van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] kennis te nemen en verwijst de zaak ten aanzien van deze verzoeken in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Den Haag;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal zenden aan de rechtbank Den Haag ter attentie van het team familie;
verklaart zich niet bevoegd kennis te nemen van het verzoek tot wijziging van het gezag.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 14 juni 2021.
JV