Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het exploot van dagvaarding van 15 juni 2021 met 29 producties;
- de conclusie van antwoord met negentien producties;
- een op 7 juli 2021 door de Staat ingezonden mededeling dat de mondelinge behandeling op 8 juli 2021 bijgewoond zou worden door [naam 1] en [naam 2] (Ministerie van Financiën);
- een op 6 juli 2021 van Corpocon ontvangen bericht dat (ook) de partner van [naam gedupeerde] tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zou zijn;
- de door Corpocon op 7 juli 2021 op voorhand ingezonden pleitnotitie met één aanvullende productie;
- de mondelinge behandeling van 8 juli 2021 waar partijen gezamenlijk besloten hebben het onderhavige geschil op de voet van art. 96 Rv aan de kantonrechter (als voorzieningenrechter) van Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, voor te leggen. Daarmee zijn vragen ter zake van de relatieve bevoegdheid van deze rechter geëcarteerd, terwijl het geding verder gevoerd wordt op de wijze als door de Maastrichtse kantonrechter bepaald. Partijen hebben uitdrukkelijk en eensluidend verklaard de mogelijkheid van hoger beroep (een en ander binnen de grenzen van art. 332 Rv e.v.) open te willen houden.
- Partijen hebben in de loop van de zitting haar standpunten nader toegelicht, de heer Krougman aan de hand van de door hem op voorhand toegestuurde pleitnotitie en mevrouw Duyster aan de hand van een ter zitting ingebrachte pleitnotitie.
2.De feiten
Artikel 2:
(…)