ECLI:NL:RBLIM:2021:5882

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
9272972 CV EXPL 21-2936
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering juridisch adviesbureau in kort geding inzake Kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Corpocon Legal/letselschadeclaim.nl en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën en de Directeur-Generaal Toeslagen van de Belastingdienst. Corpocon, een juridisch adviesbureau dat gedupeerden van de Kinderopvangtoeslagaffaire bijstaat, vorderde een voorschot van € 2.420,- op buitengerechtelijke kosten die zij zou hebben gemaakt voor de bijstand aan een gedupeerden. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat Corpocon niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een eigen vordering op de Staat. De rechtbank oordeelde dat de gedupeerden al een compensatie van € 30.000,- hadden ontvangen, en dat Corpocon niet had aangetoond dat deze gedupeerden daadwerkelijk kosten voor rechtsbijstand hadden gemaakt die hoger waren dan dit bedrag. De rechtbank concludeerde dat de schade van de gedupeerden met het ontvangen compensatiebedrag voldoende was ondervangen, en dat Corpocon geen essentiële informatie of producties had ingebracht om haar vordering te onderbouwen. De kosten van het geding werden toegewezen aan de Staat, en Corpocon werd veroordeeld tot betaling van deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9272972 CV EXPL 21-2936
Vonnis in kort geding van de kantonrechter als voorzieningenrechter d.d. 22 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORPOCON LEGAL/LETSEL EN SCHADECLAIM.NL
gevestigd en kantoorhoudend aan de Aristotelesstraat 52 (2408 DT) Alphen aan den Rijn eisende partij
gemachtigde F. Krougman in Oudenbosch (HZNLK B.V.)
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN in het bijzonder DE MINISTER VAN FINANCIEN en voor deze DE DIRECTEURGENERAAL TOESLAGEN VAN DE BELASTINGDIENST
zetelend in Den Haag aan het adres het Korte Voorhout 8 (parket van de Procureur- Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden)
gedaagde partij
gemachtigde mr. J.C. Duyster, advocaat in Den Haag (Pels Rijcken)
Partijen worden als Corpocon respectievelijk de Staat of de Belastingdienst aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 15 juni 2021 met 29 producties;
  • de conclusie van antwoord met negentien producties;
  • een op 7 juli 2021 door de Staat ingezonden mededeling dat de mondelinge behandeling op 8 juli 2021 bijgewoond zou worden door [naam 1] en [naam 2] (Ministerie van Financiën);
  • een op 6 juli 2021 van Corpocon ontvangen bericht dat (ook) de partner van [naam gedupeerde] tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zou zijn;
  • de door Corpocon op 7 juli 2021 op voorhand ingezonden pleitnotitie met één aanvullende productie;
  • de mondelinge behandeling van 8 juli 2021 waar partijen gezamenlijk besloten hebben het onderhavige geschil op de voet van art. 96 Rv aan de kantonrechter (als voorzieningenrechter) van Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, voor te leggen. Daarmee zijn vragen ter zake van de relatieve bevoegdheid van deze rechter geëcarteerd, terwijl het geding verder gevoerd wordt op de wijze als door de Maastrichtse kantonrechter bepaald. Partijen hebben uitdrukkelijk en eensluidend verklaard de mogelijkheid van hoger beroep (een en ander binnen de grenzen van art. 332 Rv e.v.) open te willen houden.
  • Partijen hebben in de loop van de zitting haar standpunten nader toegelicht, de heer Krougman aan de hand van de door hem op voorhand toegestuurde pleitnotitie en mevrouw Duyster aan de hand van een ter zitting ingebrachte pleitnotitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, zodat vandaag uitspraak gedaan kan worden.

2.De feiten

2.1.
De Belastingdienst/Toeslagen probeert gedupeerde ouders in de zogeheten ‘Kinderopvangtoeslag Affaire’ recht te doen met behulp van diverse compensatieregelingen. De Kinderopvangtoeslag Affaire vloeit voort uit het stopzetten en terugvorderen van aan ouders op voorhand verstrekte toeslagen voor kinderopvang, waardoor deze ouders in bepaalde gevallen - deels ten onrechte - in ernstige financiële problemen geraakt zijn.
2.2.
Getroffen ouders kunnen - na een lichte toets via data analyse en (eventueel) handmatige beoordeling - aanspraak maken op een forfaitair en niet voor restitutie vatbaar bedrag van € 30.000,-. Daarna volgt eventueel integrale beoordeling waarbij een definitief bedrag aan compensatie of tegemoetkoming vastgesteld wordt. Indien dit uiteindelijke bedrag aan compensatie/tegemoetkoming hoger uitvalt dan € 30.000,-, wordt het surplus (aanvullende vergoeding werkelijke schade) aan de gedupeerde ouder uitbetaald.
2.3.
Voor rechtsbijstand aan gedupeerde ouders zijn eveneens regelingen in het leven geroepen. Ouders die zich laten bijstaan door een advocaat, kunnen een beroep doen op de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag voor gefinancierde rechtsbijstand. Advocaten ontvangen een vergoeding voor aan een gedupeerde ouder verleende bijstand. Ouders die een gemachtigde inschakelen die geen advocaat is (of iemand die wel advocaat is maar die geen beroep doet op de bewuste subsidieregeling), kunnen de door hen gemaakte kosten van rechtsbijstand met een aan te vragen aanvullende schadevergoeding (als bedoeld onder rechtsoverweging 2.2.) vergoed krijgen. Een dergelijke vergoeding wordt rechtstreeks aan de gedupeerde ouder uitbetaald, niet aan de betrokken gemachtigde.
2.4.
Corpocon is een juridisch adviesbureau dat zich zegt te specialiseren op de vergoeding van letselschade. Zij staat gedupeerde ouders bij in de opvang van de gevolgen van de Kinderopvangtoeslag Affaire. Eén van die getroffen ouders is [naam gedupeerde] in [woonplaats] , die zich tot Corpocon gewend heeft met het verzoek haar belangen in dezen te behartigen. Naar aanleiding van dit verzoek is op 1 november 2020 op haar naam een deelnemersovereenkomst ‘inzake het KOT schandaal’ gesloten met “de stichting in oprichting Gedupeerden KOT(SG KOT)/Corpocon Legal BV (CCL BV)” in Alphen aan den Rijn (productie VIIA van Corpocon), waarin ten behoeve van [naam gedupeerde] als ‘Claimant’onder meer de volgende bepalingen opgenomen zijn:

Artikel 2:
(…)
Deelnemer/cliënt betaalt derhalve NIMMER een cent aan ons, geen %, geen inschrijf-fee, geen kosten voor en/of achteraf.
Artikel 3: De Stichting i/o / CCL BV werkt op basis van ‘cure and no own pay’. Dat betekent dat de Deelnemer vooraf/of achteraf in casu geen enkele betalingen ‘ooit’ hoeft te doen aan de Stichting i/o / CCL BV of haar advocaten/juristen/medewerkers. De Belastingdienst/het Ministerie van Financiën dient deze kosten te betalen.* zie hierboven zoals vermeld.
De Partijen onderkennen dat de Stichting i/o / CCL BV haar (juridische) acties uitsluitend met door de procesfinancier en/of CCL BV’s ter beschikking gestelde middelen kan ondernemen.
Artikel 4: Slechts indien en voor zover de Deelnemer onherroepelijk voor compensatie in aanmerking komt (de Opbrengsten), zal de Stichting i/o, of, uiteindelijk de Financier/Corpocon Legal BV alle kosten ex. btw omvatten overigens zowel de kosten voor juridische bijstand (de Legal Fee-s-) zowel / als de kosten voor het verkrijgen van financiering van de Financier (de Financial Fee-s-) neerleggen bij de Belastingdienst.
De Deelnemer accepteert en stemt er onherroepelijk mee in dat daarom de Fee-s- door de Verweerders of eventuele derden rechtstreeks aan de Stichting i/o, of, al dan niet indirect, enkel aan de Financier(s)/Corpocon Legal BV zal moeten worden uitbetaald door de Belastingdienst Afd. KOT/Het Ministerie van Financiën. De gedupeerde deelnemer betaalt namelijk zelf NOOIT iets aan ons.(…)”.
2.5.
[naam gedupeerde] heeft zich zelf aangemeld bij de Belastingdienst/Toeslagen. Bij beslissing van 21 november 2020 (productie XVI bij exploot van dagvaarding) heeft deze dienst haar rechtstreeks een compensatie van € 750,00 toegekend (productie XXIV). Op 26 maart 2021 heeft [naam gedupeerde] - eveneens zonder tussenkomst van Corpocon - de forfaitaire compensatie van € 30.000,- op haar bankrekening bijgeschreven gekregen (productie XXV bij exploot), later bevestigd in een aan haar gerichte formele beschikking d.d. 2 juni 2021 (productie 19 van de kant van de Staat).
2.6.
Op 1 april 2021 heeft Corpocon aan [naam gedupeerde] een bedrag van € 2.240,- inclusief btw gefactureerd voor ‘Dossier werkzaamheden 10 uren x € 200,00*’ plus € 420,- aan btw (productie VIII exploot van dagvaarding).
2.7.
Op 14 april 2021 is door Corpocon (‘de heer [naam 3] ’) een akte van cessie in verband met beweerdelijk door [naam gedupeerde] gemaakte buitengerechtelijke kosten opgemaakt, die door [naam gedupeerde] vervolgens van haar handtekening voorzien is (productie VIIB van Corpocon) en waarin, voor zover relevant, het volgende opgenomen is:

(…)
1. Onder 1 vermelde cliënt(e) cedeert bij deze aan Corpocon haar vordering op de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën Belastingdienst) ter zake van de buitengerechtelijke kosten voor Rechtsbijstand ex artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, die onder 1 vermelde heeft moeten maken in verband met de door de Staat jegens haar gepleegde onrechtmatige (overheids)daad voortvloeiende uit het Kinderopvangtoeslagschandaal ex artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, welke cessie Corpocon bij deze aanvaardt in zake D100477 KOT SF met dien verstaande dat onder 1 vermelde of Corpocon nog mededeling hiervan dient te doen aan de Staat/Het Ministerie van Financiën.
2. Alle voor de vordering van onder 1 vermelde op de Staat/Het Ministerie van Financiën gegeven zekerheden en alle overige aan de vordering van voormelde onder 1 op de Staat/ Het Ministerie van Financiën verbonden nevenrechten, gaan van rechtswege over op Corpocon (…)”.

3.Het geschil

3.1.
Corpocon vordert dat de voorzieningenrechter ten aanzien van de Staat de navolgende onmiddellijke voorzieningen treft:
I. De Staat veroordeelt tot het voldoen van een urgent benodigd ‘te begroten’ (voorschot-)bedrag van € 2.420,- inclusief btw op de door Corpocon gemaakte buitengerechtelijke kosten (‘voor de periode 2016 tot en met heden ex artikel 6:96 van het burgerlijk wetboek’);
II. De Staat veroordeelt tot betaling van de kosten van het geding met inbegrip van griffierecht en kosten van rechtsbijstand van de gemachtigde van Corpocon.
3.2.
Aan haar vordering legt Corpocon ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens gedupeerde [naam gedupeerde] gehandeld heeft door haar ten onrechte als fraudeur aan te merken en het eerder bedoelde op voorhand verleende bedrag aan kinderopvangtoeslag terug te vorderen. [naam gedupeerde] is inmiddels voor een bedrag van € 30.000,- gecompenseerd. Haar werkelijke schade is echter hoger dan € 30.000,- en wordt mede gevormd door het bedrag van € 2.420,- dat Corpocon voor de aan [naam gedupeerde] verleende juridische diensten gefactureerd heeft. Nu Corpocon geld nodig heeft om haar diensten aan [naam gedupeerde] (en andere gedupeerden) voort te kunnen zetten en nu [naam gedupeerde] haar bestaande en toekomstige vorderingen op de Staat (generiek omschreven), waaronder een vordering wegens door Corpocon verleende bijstand (buitengerechtelijke kosten), aan Corpocon gecedeerd heeft, kan Corpocon (dit deel van) de overgedragen vordering op de Staat verhalen.
3.3.
De Staat heeft zeer uitvoerig en gemotiveerd verweer gevoerd en in extenso de KT-affaire en de deswege getroffen voorzieningen en regelingen toegelicht. Daarnaast is bij de bijzondere plaats van Corpocon in deze affaire, naast die van gedupeerde [naam gedupeerde] , uitvoerig stilgestaan met verwijzing naar uitgebreid toegelichte schriftelijke documentatie. Corpocon heeft naar het oordeel van de Staat geen enkel spoedeisend belang bij haar vordering. Verder is het bestaan van een eigen vordering van Corpocon niet, althans niet in voldoende mate aannemelijk gemaakt. [naam gedupeerde] heeft nooit enige vergoeding aan Corpocon hoeven te betalen voor door Corpocon beweerdelijk verrichte werkzaamheden. Zij kan dan ook niet geacht worden enige vordering ter zake van zulke kosten op de Staat te hebben die zij vervolgens aan Corpocon had kunnen overdragen. Zelfs als het bestaan van een vordering van [naam gedupeerde] op dit punt aangenomen zou moeten worden, is deze niet rechtsgeldig aan Corpocon overgedragen. De pas in november 2020 aangegane deelnemersovereenkomst kan zelf niet als akte van cessie aangemerkt worden. Bij de latere akte van 14 april 2021 kon [naam gedupeerde] nog slechts een vordering die het bedrag van € 30.000,- te boven gaat, overdragen. Op dit moment bestaat er nog steeds geen enkele duidelijkheid over - laat staan dat het een zekerheid oplevert - dat [naam gedupeerde] schade geleden heeft die dit bedrag van € 30.000,- overtreft. Over de bijzondere omstandigheden van [naam gedupeerde] heeft Corpocon immers in het geheel niets, althans veel te weinig, gesteld en gedocumenteerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst wordt opgemerkt dat tijdens de mondelinge behandeling van 8 juli 2021 geconstateerd is dat de door Corpocon overgelegde 29 producties op 15 juni 2021 niet aan de Staat mee betekend zijn bij het aan de Staat ‘uitgereikte’ (i.v.m. met corona-maatregelen in de vorm van een in gesloten envelop aan het adres van de Staat achtergelaten afschrift) exploot van dagvaarding. Nu de Staat verklaart dat de voornoemde producties één week voor de datum van de mondelinge behandeling alsnog ontvangen zijn van Corpocon en dat hij aldus bekend is met de inhoud daarvan, moet de Staat geacht worden niet onredelijk in zijn processuele belangen geschaad te zijn.
4.2.
Het spoedeisende belang van Corpocon wordt aangenomen nu zij onweersproken stelt als niet-advocaat geen beroep te kunnen doen op de Subsidieregeling zoals bedoeld onder r.o.2.4. en thans dringend financiële middelen zegt te behoeven om haar diensten aan [naam gedupeerde] (en aan andere gedupeerden van de Kinderopvangtoeslag Affaire) voort te kunnen zetten. De Staat heeft tot dusver immers om moverende redenen geweigerd het door Corpocon gevraagde voorschot (ook in andere zaken) te voldoen. Corpocon beschouwt deze procedure als een voorbeeldzaak die navolging zou moeten krijgen.
4.3.
In dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vordering van Corpocon een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure, dat - vooruitlopend daarop - toewijzing van de door haar gevorderde onmiddellijke voorziening voorshands gerechtvaardigd voorkomt. De voorzieningenrechter zal voor zijn beoordeling de door partijen (schriftelijk) gepresenteerde feiten en omstandigheden en het tijdens de mondelinge behandeling gevoerde debat, zonder nadere bewijslevering, als uitgangspunt moeten nemen.
4.4.
De kern van het verweer van de Staat is dat Corpocon het bestaan van een eigen vordering jegens de Staat niet in voldoende mate aannemelijk maakt. Op dat verweer wordt hieronder nader ingegaan.
4.5.
Corpocon legt klaarblijkelijk de deelnemersovereenkomst van 1 november 2020 ten grondslag aan de door haar overgelegde ‘akte van cessie’ van 14 april 2021 (randnummers 87 t/m 89 exploot van dagvaarding). Uit die overeenkomst volgt dat Corpocon zich jegens [naam gedupeerde] verbonden heeft tot het verlenen van juridische rechtsbijstand. De artikelen 2 en 3 van de deelnemersovereenkomst garanderen echter dat [naam gedupeerde] ter zake van die juridische diensten nimmer een cent aan Corpocon hoeft te betalen en dat Corpocon de werkzaamheden op basis van ‘cure and no (own) pay’ verricht. Anders gezegd: [naam gedupeerde] heeft zelf op basis van de overgelegde deelnemersovereenkomst geen kosten voor rechtsbijstand hoeven maken, zodat zij ook geen vordering ter zake van die kosten op de Staat (gehad) kan hebben die zij vervolgens via een akte van cessie aan Corpocon kon overdragen.
4.6.
Verder is van belang dat ten aanzien van [naam gedupeerde] ook niet gebleken is dat zij uit anderen hoofde (overeenkomst of afspraak) buitengerechtelijke kosten aan Corpocon verschuldigd is. Voor zover Corpocon bedoelt te stellen dat de verschuldigdheid van enige vergoeding van buiten rechte gemaakte kosten uit de door haar als productie VIII overgelegde factuur zou moeten blijken, wordt zij ook in dat betoog niet gevolgd. Corpocon heeft een op naam van [naam gedupeerde] gestelde declaratie ten bedrage van € 2.420,- ingebracht, maar dit stuk kan - zonder nadere toelichting en specificatie - niet als grondslag dienen voor een beweerde cessie d.d. 14 april 2021. De factuur valt niet te rijmen met het bepaalde in de deelnemersovereenkomst dat [naam gedupeerde] aan Corpocon geen enkele vergoeding verschuldigd is of wordt, noch met het ontbreken van een regeling over de wijze waarop een dergelijke vergoeding voor eventuele diensten van Corpocon tot stand komt. Daar komt nog bij dat [naam gedupeerde] het gefactureerde bedrag voor door Corpocon op de factuur vermelde ‘Dossier werkzaamheden’ nimmer betaalde, zodat ook in het verlengde daarvan niet geconcludeerd kan worden dat zij buiten rechte kosten maakte die voor vergoeding in aanmerking komen.
Opmerking verdient in dit verband ook dat Corpocon in een latere ‘toelichting’ op de factuur rept van diensten die al in 2014 een aanvang namen, ruim zes jaar voordat [naam gedupeerde] zich als ‘deelnemer/claimant’ bij haar aanmeldde. Om nog maar te zwijgen van het feit dat Corpocon desgevraagd ter zitting niet in staat was om alsnog een concrete aan [naam gedupeerde] persoonlijk verleende dienst aan te wijzen (of met enig stuk aannemelijk te maken).
Zelfs staat niet zonder meer vast dat de litigieuze factuur door [naam gedupeerde] ontvangen is. Het kan heel wel zijn dat het stuk slechts deel uitmaakt van de eigen administratie van Corpocon.
4.7.
Corpocon lijkt te doelen op een uit artikel 3 in combinatie met artikel 4 van de deelnemersovereenkomst af te leiden vordering van [naam gedupeerde] ter zake van te vergoeden buitengerechtelijke kosten jegens de Staat. In die artikelen behoudt Corpocon zich het recht voor zelf de Staat te verzoeken gemaakte kosten rechtstreeks aan haar te vergoeden indien [naam gedupeerde] voor compensatie van door haar geleden schade in aanmerking komt. In het midden kan blijven of de genoemde artikelen afdoende grondslag bieden om buitengerechtelijke kosten vergoed te krijgen. Op grond van de navolgende overwegingen moet immers (voorshands) geconcludeerd worden dat niet aannemelijk is dat zulke kosten daadwerkelijk gemaakt zijn.
4.8.
Gedupeerde [naam gedupeerde] is door de Staat op 26 maart 2021 voor een bedrag van € 30.000,- gecompenseerd, maar dat gegeven op zich is onvoldoende om er van uit te gaan dat deze compensatie het directe resultaat is van enige inspanning van Corpocon te haren opzichte. De Staat merkt terecht op dat de door Corpocon overgelegde relevante producties te gering zijn in het licht van de eigen beweringen en de beweerde vordering van Corpocon. In totaal zijn drie brieven van de Belastingdienst als productie overgelegd. Die brieven zijn echter niet aan Corpocon doch aan [naam gedupeerde] gericht. Daarin wordt ook op geen enkele wijze gerefereerd aan Corpocon als belangenbehartiger van [naam gedupeerde] . Uit de door Corpocon overgelegde verdere producties blijkt ook in het geheel niet dat Corpocon buiten rechte actief ten behoeve van [naam gedupeerde] in de richting van de Staat geopereerd heeft. Sterker nog: de Staat heeft onbetwist gesteld dat Corpocon vóór (einde) 2020 niet als belangenbehartiger van [naam gedupeerde] bekend was bij de Belastingdienst en dat de op de deelnemersovereenkomst vermelde datum (1-11-2020 handgeschreven en daarna 2021 in typeletter) niet te rijmen valt met het door Corpocon ingenomen standpunt dat zij al vóór 2020 werkzaamheden voor [naam gedupeerde] verrichtte. Waar Corpocon in het inleidende processtuk, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling en zelfs in de bij pleitnotitie ingebrachte productie onderling verschillende perioden (2014, 2016 en 2019) aanhaalt waarin werkzaamheden voor [naam gedupeerde] verricht zouden zijn, en daarnaast de omvang van die werkzaamheden op een totaal uiteenlopend aantal uren ‘begroot’, valt niet anders te concluderen dan dat zij zelf niet weet of en – zo ja – welke werkzaamheden op welk tijdstip voor [naam gedupeerde] verricht zijn. Niet onbelangrijk is tot slot dat de overeenkomst tot deelname geen enkele bepaling bevat over een opdracht van [naam gedupeerde] aan Corpocon tot concrete activiteit, noch iets zegt over een voor een concrete dienst geldend uurtarief. Corpocon heeft dus al met al niet aan kunnen tonen of zelfs maar aannemelijk weten te maken dat zij daadwerkelijk werkzaamheden tegen beloning voor en in opdracht van [naam gedupeerde] verricht heeft.
4.9.
Corpocon stelt dat in casu sprake is van een generieke cessie, hetgeen zou moeten inhouden dat ook toekomstige vorderingen van [naam gedupeerde] jegens de Staat aan Corpocon gecedeerd zijn (randnummers 94 t/m 96 exploot van dagvaarding). Nu de door Corpocon gestelde toekomstige vorderingen van [naam gedupeerde] betrekking hebben op nog te lijden schade in het kader van de Kinderopvangtoeslag Affaire (zie randnummer 96), had het (conform de hoofdregel van art. 150 Rv) op de weg van Corpocon gelegen om op het realiteitsgehalte van zo’n toekomstige claim in te gaan en de (te verwachten) omvang daarvan te onderbouwen. Corpocon heeft tijdens de mondelinge behandeling niet meer gedaan dan te stellen dat de schade van [naam gedupeerde] hoger is dan € 30.000,- (volgens Corpocon zou de Belastingdienst van [naam gedupeerde] ten onrechte ongeveer € 31.000,- ter zake van te restitueren kinderopvangtoeslag geclaimd hebben). Deze bewering heeft Corpocon op geen enkele wijze onderbouwd of geconcretiseerd, zodat er van uitgegaan moet worden dat de eventuele schade van [naam gedupeerde] met het ontvangen compensatiebedrag van € 30.000,- vooralsnog voldoende ondervangen is en dat daarmee zelfs eventuele kosten van rechtsbijstand (door Corpocon dan wel een onbekende derde) genoegzaam vergoed zijn.
4.10.
Eindconclusie moet bij deze voorlopige beoordeling in kort geding zijn dat Corpocon geen essentiële informatie of producties ingebracht heeft op basis waarvan het bestaan van een eigen vordering op de Staat voldoende aannemelijk gemaakt is. Nog daargelaten dat de relevantie van de meeste door haar overgelegde producties niet eens toegelicht is. Uit de deelnemersovereenkomst, noch uit de overgelegde factuur, de cessieakte van 14 april 2021 of de door Corpocon ter zitting van 8 juli 2021 gegeven toelichting met betrekking tot beweerde werkzaamheden valt op te maken dat gedupeerde [naam gedupeerde] een (bestaande of toekomstige) vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten op de Staat aan Corpocon heeft kunnen cederen althans gecedeerd heeft. Het gevolg van de voorgaande overwegingen is dat de vordering van Corpocon afgewezen moet worden.
4.11.
Corpocon wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Staat tot vandaag begroot op € 747,- aan salaris gemachtigde. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
De gevorderde vergoeding van (eventuele) nadere kosten van tenuitvoerlegging wordt toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter treft de volgende onmiddellijke voorzieningen:
5.1.
de vordering van Corpocon wordt afgewezen;
5.2.
Corpocon wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van de Staat tot vandaag bepaald op € 747,- vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
Corpocon wordt verder veroordeeld tot vergoeding van de na dit vonnis eventueel ontstane kosten van tenuitvoerlegging - onder de voorwaarde dat niet binnen twee weken na aanschrijving van de zijde van de Staat, volledig aan deze veroordeling voldaan is -, welke te vergoeden kosten op voorhand begroot zijn op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
NZ