In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die sinds 1986 samen een woning huren. De eiseres vorderde het gebruiksrecht van de woning, omdat zij stelde dat de affectieve relatie met de gedaagde beëindigd was en zij een groter belang had bij het gebruik van de woning. De gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de eiseres alternatieve woonruimte had en dat hij zelf ook een groot belang had bij het voortgezet gebruik van de woning, mede gezien zijn medische situatie. De rechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen, omdat niet voldoende spoedeisend belang was aangetoond en de belangen van de gedaagde niet konden worden genegeerd. De rechter oordeelde dat de situatie van gezamenlijk wonen niet acuut onhoudbaar was en dat de eiseres niet kon aantonen dat haar belangen zwaarder wogen dan die van de gedaagde. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 747,00 werden vastgesteld.