ECLI:NL:RBLIM:2021:5850

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
9308213 CV EXPL 21-3208
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot toewijzing van gebruiksrecht van een huurwoning in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die sinds 1986 samen een woning huren. De eiseres vorderde het gebruiksrecht van de woning, omdat zij stelde dat de affectieve relatie met de gedaagde beëindigd was en zij een groter belang had bij het gebruik van de woning. De gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de eiseres alternatieve woonruimte had en dat hij zelf ook een groot belang had bij het voortgezet gebruik van de woning, mede gezien zijn medische situatie. De rechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen, omdat niet voldoende spoedeisend belang was aangetoond en de belangen van de gedaagde niet konden worden genegeerd. De rechter oordeelde dat de situatie van gezamenlijk wonen niet acuut onhoudbaar was en dat de eiseres niet kon aantonen dat haar belangen zwaarder wogen dan die van de gedaagde. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 747,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 9308213 CV EXPL 21-3208
Vonnis in kort geding van de kantonrechter als voorzieningenrechter d.d. 21 juli 2021
in de zaak van
[eiseres]
wonend in [woonplaats] aan de [adres]
eisende partij
gemachtigde: mr. S. Mestrini, advocaat in Heerlen (toevoeging 1JH3954)
tegen
[gedaagde]
wonend in [woonplaats] aan de [adres]
gedaagde artij
gemachtigde: mr. M.M.J. Janssen, advocaat in Maastricht
Partijen worden hierna als [eiseres] respectievelijk [gedaagde] aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 2 juli 2021 met producties
  • de van de zijde van [gedaagde] op 7 juli 2021 ingekomen producties
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 12 juli 2021, waarbij is afgesproken dat alvorens vonnis gewezen zal worden, partijen een week de tijd krijgen om te trachten het gerezen geschil alsnog buiten rechte te regelen
  • het op 19 juli 2021 ter griffie ontvangen bericht van de zijde van [eiseres] inhoudend dat partijen niet tot een regeling hebben kunnen komen en alsnog vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, zodat vandaag uitspraak gedaan wordt.

2.De feiten

2.1.
Partijen huren sinds 12 november 1986 van Woningvereniging Meerssen gezamenlijk de woning aan de [adres] in [woonplaats] (verder te noemen: het gehuurde).
2.2.
Op 22 april 1994 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten (productie 4 bij exploot).
2.3.
Bij aangetekende brief van 20 april 2021 (productie 5 bij exploot) heeft [eiseres] de samenlevingsovereenkomst met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn opgezegd tegen1 juni 2021.
2.4.
Partijen wonen thans nog steeds beiden in het gehuurde.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eiseres] vordert het treffen van deze onmiddellijke voorzieningen bij voorraad:
het (tijdelijke) gebruiksrecht van het gehuurde aan haar toe te wijzen;
te bepalen dat [eiseres] in afwachting van de nog te starten bodemprocedure bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van het gehuurde, onder veroordeling van [gedaagde] om het gehuurde - onder afgifte van de sleutels aan [eiseres] - binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en tevens te bepalen dat [gedaagde] het gehuurde niet zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] mag betreden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding tot een maximaal te verbeuren som van € 5.000,00;
te bepalen dat [gedaagde] zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] de woning niet meer mag betreden;
[eiseres] te machtigen zo nodig op kosten van [gedaagde] nakoming van de veroordeling te (laten) bewerkstelligen door een gerechtsdeurwaarder, al dan niet met politiebijstand.
3.2.
[eiseres] voert - onder verwijzing naar art. 7:267 lid 7 BW - aan dat de affectieve relatie tussen haar en [gedaagde] reeds langere tijd beëindigd is en dat zij een groter belang heeft dan [gedaagde] bij voortgezet gebruik van het gehuurde. Zij noemt in dat kader:
- haar sociale contacten in het dorp (zij verricht al jaren vrijwilligerswerk voor Zorgcentrum de Beukeloord, haar sportclub ligt in [woonplaats] en zij helpt regelmatig in het buurthuis);
- de ‘zorg’ die zij verleent aan haar buurvrouw;
- haar beperkte financiële mogelijkheden (de huurprijs is relatief laag);
- haar financiële bijdrage voor het opknappen van de gehuurde woning, in het bijzonder de badkamer en de keuken die zij betaald zegt te hebben, terwijl verder het merendeel van het meubilair in het gehuurde van haar is;
- haar medische toestand naar aanleiding van de door [gedaagde] veroorzaakte spanningen.
3.3.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Hij betwist dat de medische toestand van [eiseres] dusdanig is, dat zij niet in staat zou zijn om elders te (gaan) wonen. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] bovendien plannen om bij haar dochter in Drenthe te gaan wonen. Deze dochter heeft recentelijk een grote boerderij laten verbouwen en heeft [eiseres] gevraagd om bij haar te komen wonen. [eiseres] heeft dus alternatieve woonruimte, aldus [gedaagde] , en hij heeft die optie niet.
3.4.
[eiseres] heeft volgens [gedaagde] geen geheugenprobleem en er is bij haar ook geen beginnende vorm van Alzheimer geconstateerd. [eiseres] verricht geen vrijwilligerswerk meer bij Zorgcentrum de Beukeloord. Het buurtcentrum wordt door [eiseres] ook niet meer bezocht. Zij verleent geen ‘zorg’ aan de buurvrouw, want die wordt verleend door de instelling Envida. [eiseres] gaat af en toe bij haar langs voor een kop koffie, aldus [gedaagde] .
[eiseres] heeft weliswaar sociale contacten in het dorp, maar die heeft [gedaagde] ook.
3.5.
Verder voert [gedaagde] aan dat juist hij groot belang heeft bij toewijzing van het (exclusieve) gebruiksrecht van het gehuurde. Ook hij beroept zich op beperkte financiële middelen. Hij heeft echter met het oog daarop (nog) geen tegenvordering ingesteld.
Daarnaast stelt [gedaagde] dat hij aan kanker lijdt en daarvoor (deels in Amsterdam) behandeld wordt. Hij is geopereerd en staat onder regelmatige medische controle. [gedaagde] is geboren en getogen in [woonplaats] . Hij heeft als dag-invulling de jeu de boules club en de wandelclub en heeft (verder) als hobby fietsen. Het woonbelang van [gedaagde] kan niet worden gepasseerd, zeker nu [eiseres] de relatie verbroken heeft, aldus nog steeds [gedaagde] .

4.De beoordeling

4.1.
Voor het toewijzen van een directe voorziening (in kort geding dan wel bij incidentele vordering in een bodemprocedure) is vereist dat de eisende partij daarbij zodanig spoedeisend belang heeft, dat van hem of haar niet gevergd kan worden de beslissing in een bodemprocedure af te wachten. Bovendien moet het in die mate waarschijnlijk zijn dat een (nagenoeg) gelijkluidende vordering in een bodemprocedure toegewezen zal worden, dat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen. Tot slot dient het restitutierisico (waarmee kort gezegd wordt gedoeld op de mate waarin de toegewezen voorziening de facto later nog ongedaan gemaakt kan worden ingeval ten gronde anders beslist wordt) in de afweging te worden betrokken. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren gebracht en aannemelijk gemaakt wordt, waarbij voor verdere bewijsvoering - gelet op de aard van deze procedure - geen plaats is. Ter zitting zijn deze toetsingscriteria door de kantonrechter/voorzieningenrechter uitvoerig aan partijen voorgehouden.
4.2.
Zoals ter zitting ook ter sprake gekomen is, komt het bepaald niet vaak voor dat een procedure als de onderhavige (een art. 7:267 lid 7 BW-geschil) gevoerd wordt tussen partijen op zo hoogbejaarde leeftijd ( [eiseres] is 82 jaar en [gedaagde] is 79 jaar) die reeds decennialang (35 jaar) dezelfde woning deelden, hetgeen de kwestie er alleen maar (nóg) vervelender op maakt. Aan het toetsingskader zoals hiervoor omschreven doet deze constatering niet af.
4.3.
Inhoudelijk komt een geschil ex art. 7:267 lid 7 BW neer op een belangenafweging. Een te treffen voorziening is slechts toewijsbaar als met grote mate van waarschijnlijkheid te voorzien valt dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het woonbelang van [eiseres] in zodanige mate prevaleert boven dat van [gedaagde] , dat het naar billijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden van het geval geboden is om te bepalen dat [gedaagde] de huur en het gebruik van de woning (als spoedmaatregel) vooralsnog niet mag voortzetten.
4.4.
Naar dezerzijds oordeel is voornoemde mate van waarschijnlijkheid actueel niet aanwezig. Alle door [eiseres] genoemde belangen zijn immers door [gedaagde] puntsgewijs en gemotiveerd betwist en staan daardoor niet in rechte vast, terwijl onvoldoende zekerheid bestaat over de vraag of, indien die belangen al vast zouden staan, de bodemrechter zal oordelen dat die dienen te prevaleren boven de belangen van [gedaagde] en wel in die mate dat geboden is om te bepalen dat [gedaagde] de huur en het gebruik niet mag voortzetten. Ook staat niet vast dat de actuele situatie van min of meer verdeeld samenwonen acuut onhoudbaar is.
Het zou daarom te ver gaan om nu reeds vooruit te lopen op een voor [eiseres] gunstige uitkomst in een bodemprocedure. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.5.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter als voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis bepaald op een totaalbedrag van € 747,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
RK