6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft als 27-jarige man gedurende een periode van enkele maanden seksuele handelingen verricht met een 14-jarig meisje. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Dat deze handelingen niet of niet geheel tegen de wil van het slachtoffer hebben plaatsgevonden, maakt de verdachte niet minder strafbaar. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende in staat zijn om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten. Dat de verdachte onvoldoende in staat was om de ontwikkelingsfase van het slachtoffer in te schatten, waarover hierna meer, en het feit dat er tussen de verdachte en het slachtoffer een affectieve relatie bestond, weegt de rechtbank wel ten voordele van de verdachte mee bij het bepalen van de straf. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Op respectievelijk 23 en 31 juli 2020 hebben de psycholoog, H.E.W. Koornstra en de psychiater, dr. T.W.D.P. van Os een rapport uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een beperkte neuro-cognitieve stoornis en van een lichte verstandelijke beperking. De psychiater concludeert dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met een nog niet goed te duiden oorzaak. Beide deskundigen adviseren op grond hiervan het ten laste gelegde slechts in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog omschrijft de verdachte als een beperkte jongeman, die zijn handelen maar in geringe mate overziet. Hij kan niet in staat geacht worden de beperkingen van anderen adequaat in te schatten en had niet bedacht waarom de leeftijd van het meisje er voor hen zelf toe zou doen toen zij zich in zijn ogen aandiende als vriendinnetje. De psycholoog ziet weinig groeimogelijkheden en komt tot de conclusie dat aan de verdachte feitelijk niet meer kan worden geboden dan de hulpverlening die al is ingezet. Aangezien de psycholoog het recidiverisico als laag inschat onthoudt zij zich van gedragskundig advies.
De psychiater omschrijft de verdachte als een (vanuit zijn verstandelijke beperking en persoonlijkheidsstoornis) onrijpe en sociaal angstige man met een sociaal-emotionele achterstand, die weinig werd gestimuleerd om meer tot zelfstandigheid te komen en daardoor ook weinig werd aangemoedigd om verder na te denken en verder te kijken dan zijn neus lang is. Als hij meer gestimuleerd wordt om eigen verantwoordelijkheid te nemen ziet de psychiater mogelijk nog wel groeimogelijkheden. De psychiater adviseert behandeling en begeleiding om de kans op herhaling (welk risico door hem als laag tot matig wordt ingeschat) te verminderen.
Aanvullend rapporteren de deskundigen dat de verdachte sociaal-emotioneel functioneert op de leeftijd van 11 à 12-jarigen.
De rechtbank neemt het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen over en zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat.
De reclassering heeft op 17 december 2020 een rapport uitgebracht over de verdachte. De reclassering geeft aan dat, aangezien het psychosociaal functioneren direct delictgerelateerd is, hulpverlening en reclasseringstoezicht passend zijn om de kans op herhaling te verminderen. Daarom adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Hoewel de ernst van het feit in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zoals de officier van justitie eist, acht de rechtbank dat in dit specifieke geval – gelet op voornoemde omstandigheden – voor deze verdachte niet passend. Gelet op het taakstrafverbod, kan de rechtbank voor het onderhavige feit niet volstaan met het opleggen van enkel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen. Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen voor de duur van 89 dagen.
Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen aan de verdachte, wil de rechtbank enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport en het rapport van de psychiater, bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals die door de reclassering zijn geformuleerd. De rechtbank zal geen contactverbod met [slachtoffer] opleggen, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken en het contactverbod bovendien niet (goed) te handhaven is, nu de moeder van de verdachte naast [slachtoffer] woont en de verdachte vrijwel iedere dag bij zijn moeder komt.
Naast de forse voorwaardelijke gevangenisstraf, zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren opleggen.
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een taakstraf van 120 uren en tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.