ECLI:NL:RBLIM:2021:581

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
03/183223-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor ontucht met minderjarige

Op 26 januari 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarig meisje. De verdachte, geboren in 1967, werd bijgestaan door mr. S.M. Kurvers. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 januari 2021, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wat leidde tot een veroordeling.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een blanco strafblad had en dat hij zijn baan had verloren door de strafzaak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, die een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer vormden.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. De rechtbank wees een deel van de vordering tot schadevergoeding toe, maar verklaarde het slachtoffer niet-ontvankelijk in het meer gevorderde bedrag. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte, die de verplichting tot betaling aan de Staat met zich meebracht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/183223-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [Adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.M. Kurvers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 januari 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt. Primair is ten laste gelegd dat deze handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde op grond van de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte bewezen. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de clitoris van [slachtoffer] heeft aangeraakt, hetgeen betekent dat de verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van [slachtoffer] . Voor het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] , geboren op [Geboortedatum] , heeft in 2020 aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij verklaart over een incident dat op een avond in 2016 heeft plaatsgevonden bij haar thuis in Maastricht. Zij vroeg die avond omstreeks 00.30 uur aan de verdachte of hij haar wilde kriebelen op haar rug. Dit deed de verdachte, terwijl [slachtoffer] met haar hoofd op de schoot van de verdachte lag. [slachtoffer] viel in slaap en toen zij ongeveer een uur later wakker werd, zat de verdachte met zijn vingers aan haar clitoris. [slachtoffer] weet zeker dat de verdachte aan haar clitoris zat, omdat het erg gevoelig was. [slachtoffer] heeft gewacht totdat de verdachte was opgehouden en is toen naar boven gerend. [2]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het incident waar [slachtoffer] over heeft verklaard, heeft plaatsgevonden in de nacht van 3 op 4 juni 2016. [slachtoffer] vroeg aan hem of hij haar wilde kriebelen op haar rug en de verdachte is toen, naar eigen zeggen, te ver gegaan. De verdachte heeft verklaard dat hij over de vagina en schaamlippen van [slachtoffer] heeft gestreeld. De verdachte heeft niet bewust de clitoris van [slachtoffer] aangeraakt, maar het zou wel kunnen dat dit tijdens het strelen is gebeurd. Toen de verdachte het besef kreeg dat wat hij deed niet kon, is hij gestopt. [slachtoffer] is toen naar boven gerend.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] . Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte ook de clitoris van [slachtoffer] heeft aangeraakt. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] . Juridisch betekent dit dat de verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van [slachtoffer] , zodat de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht. Onder seksueel binnendringen valt immers ‘ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking’ en voor het aanraken van de clitoris moet de natuurlijke lichaamsopening van de grote en kleine schaamlippen binnengedrongen worden, welke handeling in gevallen als het onderhavige een seksuele strekking heeft.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 3 juni 2016 tot en met 4 juni 2016 in de gemeente Maastricht eenmaal met [slachtoffer] , geboren op [Geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij categorie drie van de richtlijn voor strafvordering bij seksueel misbruik van het Openbaar Ministerie. Verder heeft de officier van justitie bij het bepalen van de strafeis laten meewegen dat het feit grote psychische en lichamelijke gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer en dat tussen de verdachte en het slachtoffer een vertrouwensband bestond. In het voordeel van de verdachte weegt mee dat de verdachte een blanco strafblad heeft, dat er na het feit geen incidenten meer hebben plaatsgevonden, dat de verdachte door het onderhavige feit zijn baan is kwijtgeraakt en dat de reclassering geen interventies of toezicht adviseert.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden. De gevangenisstraf kan eventueel gecombineerd worden met een taakstraf. Ten voordele van de verdachte moet er bij de strafbepaling namelijk rekening mee gehouden worden dat de verdachte schuldbewust is, direct verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad, dat de verdachte door het gebeuren zijn baan is kwijtgeraakt en zelf psychische problemen heeft opgelopen. Het tijdsverloop sinds het feit is gepleegd en dat het een eenmalig incident was, moet ook strafverlagend meewegen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een meisje van 14 jaar. Deze ontuchtige handelingen bestonden onder meer uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Door dit feit te plegen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van een kwetsbaar meisje. De verdachte wist dat slachtoffer 14 jaar oud was en dat zij kwetsbaar was. Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden om hetgeen bewezen is verklaard te plegen. Hij heeft zich kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen lustgevoelens, zonder rekening te houden met de geschonden lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer en de eventuele gevolgen die zij in de toekomst hiervan zou ondervinden. Dat het misbruik heeft plaatsgevonden in de huiselijke sfeer en het feit dat verdachte, als vriend van de familie, iemand was bij wie het slachtoffer zich veilig had moeten kunnen voelen, maakt de impact voor haar des te groter. Uit de aangifte en de namens het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen verklaring is duidelijk geworden welke grote gevolgen de gebeurtenis heeft (gehad) voor haar leven. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Zonder af te doen aan de impact die het feit heeft (gehad) op het slachtoffer, heeft de rechtbank meegewogen dat de ontuchtige handelingen gedurende een zeer korte tijdspanne hebben plaatsgevonden en dat – ook al kunnen de handelingen worden gekwalificeerd als seksueel binnendringen – geen sprake is geweest van penetratie in de gangbare betekenis.
De rechtbank heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens de Justitiële Documentatie van 26 november 2020 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft verder bij de bepaling van de straf betrokken dat de verdachte ter terechtzitting heeft laten zien doordrongen te zijn van het laakbare van zijn gedrag en dat de verdachte daarvoor zijn verantwoordelijkheid neemt. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte als gevolg van de onderhavige strafvervolging zijn baan is kwijtgeraakt. Uit het rapport van de reclassering van 28 december 2020 kan worden opgemaakt dat de verdachte als gevolg van de strafzaak depressieve gevoelens en suïcidale gedachten heeft ontwikkeld, waarvoor hij behandeling heeft ondergaan en nog ondergaat. Ook dat heeft de rechtbank meegewogen.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist, in dit geval niet passend. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf brengt de rechtbank de ernst van het feit tot uitdrukking en het geldt daarnaast als stok achter de deur voor verdachte om zich binnen deze periode niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit, van welke aard dan ook.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vordert een bedrag van € 18.131,95 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
Het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- € 304,95 aan haargroeimiddel Esthecin;
- € 41,80 aan kosten voor het opvragen van medische informatie bij de huisarts;
- € 50,00 aan parkeer- en vervoerskosten (begroot);
- € 110,20 aan kosten voor hulp vanuit de WMO;
- € 17.625,00 als vergoeding voor opgelopen studievertraging.
Ter onderbouwing van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding wordt aangevoerd dat de psychische problematiek waar [slachtoffer] al aan leed, door het strafbare feit is verergerd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadeposten alle rechtstreeks voortvloeien uit het strafbare feit en daarom toegewezen kunnen worden, met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor opgelopen studievertraging. Dat het oplopen van studievertraging een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte gepleegde feit, kan volgens de officier van justitie onvoldoende worden vastgesteld. Daarom moet [slachtoffer] voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade is volgens de officier van justitie redelijk en om die reden geheel toewijsbaar.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een aantal schadeposten geen rechtstreeks gevolg vormen van het tenlastegelegde feit. [slachtoffer] was vóór het tenlastegelegde immers ook al bekend met psychische problemen. Het gaat dan om de kosten voor het haargroeimiddel, de WMO-kosten en de kosten in verband met het oplopen van studievertraging. Deze schadeposten dienen afgewezen te worden, dan wel dient de vordering op deze punten niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Subsidiair heeft de verdediging inhoudelijk verweer gevoerd tegen een aantal schadeposten. De haaruitval is volgens de brief van de dermatoloog een gevolg van een auto-immuunziekte en niet van het ten laste gelegde feit, zodat de gevorderde kosten voor het haargroeimiddel afgewezen moeten worden.
De parkeer- en vervoerskosten zijn niet onderbouwd en moeten om die reden eveneens afgewezen worden.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor opgelopen studievertraging geldt dat [slachtoffer] ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij het bedrag dat volgens de richtlijn van de Letselschaderaad toewijsbaar is bij mbo-, havo- en vwo-leerlingen. Voor vmbo-leerlingen, zoals [slachtoffer] , geldt een lagere vergoeding voor studievertraging.
De vergoeding van immateriële schade dient gematigd te worden tot € 750,00.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] vordert vergoeding van diverse materiële schadeposten. De gevorderde kosten voor het opvragen van medische informatie zijn onderbouwd met een factuur en deze schadepost is door de verdediging niet weersproken. Deze schadepost wordt dan ook toegewezen.
Dat [slachtoffer] parkeer- en vervoerskosten heeft moeten maken als gevolg van het door de verdachte gepleegde feit, acht de rechtbank eveneens aannemelijk. Het gevorderde bedrag hiervoor vindt de rechtbank ook redelijk en dit zal om die reden eveneens toegewezen worden.
De gevorderde WMO-kosten zijn onderbouwd met facturen en ter terechtzitting hebben de advocaat van [slachtoffer] en de begeleidster van [slachtoffer] , mevrouw Habets, verklaard dat de WMO-kosten betrekking hebben op de begeleiding die [slachtoffer] sinds het strafbare feit van Habets ontvangt. Hiermee staat voldoende vast dat de WMO-kosten in rechtstreeks verband staan met het strafbare feit. Nu de kosten ook voldoende zijn onderbouwd, worden deze geheel toegewezen.
[slachtoffer] maakt verder aanspraak op vergoeding van de kosten van een haargroeimiddel dat zij heeft moeten kopen. De rechtbank is, mede gelet op hetgeen de verdediging hierover naar voren heeft gebracht, van oordeel dat [slachtoffer] onvoldoende heeft onderbouwd dat de aanschaf van dit haargroeimiddel een rechtstreeks gevolg is van het feit dat door de verdachte is gepleegd. Om die reden wordt zij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Ook ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor opgelopen studievertraging zal de rechtbank [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] vóórdat het ten laste gelegde feit werd gepleegd al psychische problemen had. In hoeverre het ten laste gelegde feit studievertraging heeft veroorzaakt, kan op basis van de overgelegde stukken niet vastgesteld worden. [slachtoffer] zal daarom niet-ontvankelijk verklaard worden in dit deel van de vordering, zodat zij deze vordering eventueel nog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 202,00 toegewezen.
[slachtoffer] maakt tevens aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van de verdachte in haar persoon is aangetast, is voldoende onderbouwd en komt uit het dossier en uit de ter zitting namens [slachtoffer] uitgesproken slachtofferverklaring ook evident naar voren. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan de hoge kant is en gematigd dient te worden.
De rechtbank is, gelet op vergelijkbare jurisprudentie en gelet op de door [slachtoffer] overgelegde stukken, van oordeel dat het door [slachtoffer] gevorderde bedrag een passende en billijke vergoeding is voor de door haar geleden schade. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade wordt daarom geheel toegewezen.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van waarop het feit is gepleegd, zijnde 4 juni 2016, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ter zake van de vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te [woonplaats], gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien om aan [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 202,00 aan materiële vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer] ten aanzien van het meergevorderde bedrag ter vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 1.702,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
3 juni 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.M. Beije en
mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 03 juni 2016 tot en met 04 juni 2016 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
met [slachtoffer] , geboren op [Geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2016 tot en met 4 juni 2016 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
met [slachtoffer] , geboren op [Geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] en/of
- aanraken en/of betasten en/of strelen van en/of wrijven en/of bewegen over de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dienst regionale recherche (LB), afdeling thematische opsporing (LB), team zeden, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten d.d. 14 juli 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 82.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 9, 11, 13 en 14.