ECLI:NL:RBLIM:2021:5701

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
C/03/292379 / JE RK 21-1054
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met autisme

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Limburg, uitgesproken op 14 juli 2021, werd de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], verlengd voor de duur van een jaar. Tevens werd de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder verlengd voor een periode van twee maanden. De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt door haar autisme-spectrumstoornis en dat de zorg die nodig is voor haar ontwikkeling niet voldoende door de moeder wordt geaccepteerd. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft moeite om in te schatten wat [minderjarige] nodig heeft en staat ambivalent tegenover de hulpverlening. Ondanks positieve ontwikkelingen in de omgang tussen moeder en kind, is de kinderrechter van mening dat een volledige thuisplaatsing op dit moment te vroeg is. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om intensief toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, waarbij de moeder geleidelijk aan meer verantwoordelijkheden zal krijgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/292379 / JE RK 21-1054
Datum uitspraak: 14 juli 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Roermond, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 19 mei 2021, ingekomen bij de griffie op 25 mei 2021;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (de raad) van 7 juni 2021, ingekomen bij de griffie op 11 juni 2021.
1.2.
Op 2 juli 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige] verblijft in een accommodatie zorgaanbieder (het Zonnehuis van de Koraalgroep).
2.3.
Bij beschikking van 19 januari 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 19 juli 2021.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 5 januari 2021 de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder tot 19 juli 2021.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs. De GI verzoekt de beslissing tevens uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI onderbouwt het verzoek als volgt. De ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] is gelegen in haar kwetsbaarheid vanwege haar moeilijk lerend niveau, in combinatie met ASS-problematiek.
De moeder is onvoldoende in staat om te zien (en aan te sluiten bij) wat [minderjarige] nodig heeft, met name ten aanzien van sensitief-responsief reageren. De moeder is belast met persoonlijke problematiek (ze is, zo volgt uit het raadonderzoek van 2016, gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis) en ervaart met momenten een “vol hoofd”. Passende persoonlijke hulpverlening is niet opgestart en de moeder staat hier niet voor open, ondanks dat dit al door de raad en de gemeente werd geadviseerd. De GI vindt het noodzakelijk dat persoonlijke hulpverlening wordt ingezet om verdere stappen en diepgang in de leerbaarheid van de moeder te realiseren. Dit doel lijkt echter onhaalbaar. De moeder staat niet geheel open voor psycho-educatie rondom autisme en ontkent de zorgen van de hulpverleners over de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder kan zo niet leren om beter of meer aan te sluiten bij de specifieke ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] . De moeder heeft een klein steunend netwerk om zich heen. Er zijn echter ook zorgen om dit netwerk, omdat zij zorgen mee in stand houden. Ook kan het netwerk plotseling wegvallen waardoor moeder overbelast kan raken.
Het woonperspectief van [minderjarige] is niet bij moeder bepaald. Met intensieve ondersteuning heeft de moeder kleine stappen gezet, echter dit is onvoldoende om een thuisplaatsing te realiseren. Er wordt gezocht naar een gezinshuis waar [minderjarige] kan verblijven en opgroeien. De huidige verblijfplek van [minderjarige] , het Zonnehuis, heeft veel kennis opgeleverd over de specifieke ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] . Gezien haar leeftijd is een verblijf in een gezinshuis echter beter passend. De moeder kan moeilijk accepteren dat [minderjarige] niet meer thuis kan wonen.
Afschalen naar vrijwillige hulpverlening is nog niet passend, omdat moeder ambivalent staat ten opzichte van de inzet van betrokken hulpverlening.
3.3.
Ter zitting heeft de GI, op vragen van de kinderrechter, aangevuld dat [minderjarige] het goed doet op de groep en op school, zij is in niveau omhooggegaan. JenS heeft gerapporteerd dat de moeder ook goede stappen heeft gezet. Zij maakt dingen bespreekbaar en belast [minderjarige] niet met privézaken. Dat zijn allemaal positieve ontwikkelingen.
Er zijn echter ook een aantal ‘mitsen en maren’. [minderjarige] heeft de diagnose autisme gekregen. Belangrijk is daarom dat de moeder zich in autisme verdiept. Er is ‘Brainblocks’ ingezet, zodat [minderjarige] middels blokjes aan de moeder kan uitleggen wat ze voelt. [minderjarige] was hier aanvankelijk erg enthousiast over, maar omdat de moeder ontkent dat ze autisme heeft, is dat bekoeld. De moeder denkt dat [minderjarige] geen autisme heeft, maar hoog-sensitief is. Echter, ook bij hoog-sensitieve mensen kan ‘Brainblocks’ goed werken. Als de moeder echt denkt dat [minderjarige] geen autisme heeft, dan moet ze zelf een nieuw onderzoek aanvragen. Dat gebeurt niet en zo komt [minderjarige] geen stap verder. Ter zake de woonplek van de moeder is er onzekerheid. Eerder gaf ze namelijk aan te willen verhuizen naar Maastricht. De moeder geeft aan dat ze STANDBY! heeft ingezet, dat is volwassenhulpverlening. De moeder wil echter niet dat de GI daar contact mee heeft, waardoor daar dus geen zicht op bestaat.
De moeder is onvoldoende invoelend ten aanzien van [minderjarige] en kan niet goed inschatten wat ze nodig heeft, dat maakt dat ze niet thuis kan komen wonen, toch wordt er wel nog steeds gekeken of [minderjarige] toch (meer) naar huis kan. De stappen die het afgelopen half jaar gezet zijn, zijn echter niet groot genoeg.

4.Het standpunt van de belanghebbende ter zitting

4.1.
De advocaat van de moeder heeft namens haar aangevoerd, dat hij al twee jaar lang hoort dat [minderjarige] weg moet bij de moeder. De GI lijkt vooringenomen te zijn en de gezinsvoogdijwerkster lijkt geen gezichtsverlies te willen leiden.
De moeder ontkent niet dat [minderjarige] autisme heeft, maar twijfelt wel aan de gestelde diagnose. De school van [minderjarige] heeft namelijk tegen de moeder gezegd dat ze aan de diagnose twijfelen en daardoor is de moeder ook gaan twijfelen. De moeder heeft daarop bij de GI aangedrongen op een nieuw onderzoek, maar de GI wilde dat niet.
Ten aanzien van de woonplek van de moeder bestaat al langer geen onduidelijkheid meer. De moeder blijft in [woonplaats] wonen. Het was een tijdlang onduidelijk of het financieel haalbaar was om te gaan samenwonen in Maastricht met haar partner, maar de moeder heeft uiteindelijk besloten in [woonplaats] te blijven wonen. Dat is ook al lang bij de GI bekend.
[minderjarige] verblijft donderdag na school en tevens van vrijdag na school tot zondagavond bij de moeder. In de vakantie is ze zelfs van donderdag tot zondagavond bij de moeder gebleven. [minderjarige] verblijft dus al meer bij de moeder dan bij een normaal co-ouderschap. De beste plek voor [minderjarige] is bij de moeder. De moeder heeft ook in zichzelf geïnvesteerd.
Er is een groot verschil te zien tussen het verzoek van de GI en de verslaglegging. Er zijn positieve stappen gezet maar daarover rapporteert de GI niet. Een en ander verhoudt zich niet tot elkaar. De neuzen moeten nu dezelfde kant op gaan staan en [minderjarige] moet op zo kort mogelijke termijn thuisgeplaatst worden. De advocaat verzoekt namens de moeder om het verzoek af te wijzen.
4.2.
De moeder heeft aangevuld dat de lijst met doelen alleen maar langer wordt in plaats van korter. Ze doet alles voor haar kinderen. Ze heeft een gesprek gehad met de GI, maar die blijft zeggen dat [minderjarige] niet meer thuis komt wonen. De moeder krijgt niet de kans om te laten zien dat ze het wel aankan. Geen enkele moeder is perfect, maar zij krijgt het gevoel dat ze het nooit goed kan doen. Ze krijgt het haar dochter ook niet meer goed uitgelegd. [minderjarige] blijft vragen waarom ze niet bij de moeder thuis kan blijven. Dit heeft [minderjarige] ook aangegeven met de blokjes van ‘Brainblocks’. Een rood blokje is niet goed, en [minderjarige] gaf aan dat haar hoofd rood is. De moeder heeft om meer hulp gevraagd, om een cursus over autisme gevraagd. Toen is de GI alleen met ‘Brainblocks’ gekomen. De moeder heeft toen zelf informatie opgezocht over autisme. Een cursus over autisme zou eigenlijk door de GI voor de moeder geregeld moeten worden, en zou ze ook niet zelf moeten betalen. Met ‘Brainblocks’ leert ze niet wat autisme inhoudt. Bovendien geeft [minderjarige] ook zonder blokjes aan hoe het met haar gaat.
Het brengen en halen van [minderjarige] doet de moeder nu zelf, zonder hulp. Ze wil laten zien dat ze dit zelfstandig kan. In het weekend is [minderjarige] thuis en dit gaat goed. De moeder heeft duidelijke regels, bijvoorbeeld wanneer [minderjarige] op haar telefoon mag en dat ze moet helpen met de tafel dekken en afruimen. Eén dag in het weekend doen ze met het gezin iets leuks, met de hond wandelen of naar de speeltuin of Mondo Verde. Op zaterdag doen ze klusjes, bijvoorbeeld de kledingkast uitruimen. [minderjarige] heeft bij de moeder thuis wandelende takken en daar maakt ze het hok van schoon. Als ze dieren wil hebben, moet ze van de moeder daar ook goed voor zorgen. Dat doet ze ook.
De moeder geeft aan dat ze al eerder duidelijk heeft aangegeven bij de GI geen verhuisplannen meer te hebben. Ze heeft zelfs recent haar woning een facelift gegeven en alle meubels vervangen, alles in rustige kleuren omdat dat fijner is voor [minderjarige] . De GI is hiervan op de hoogte.
De moeder heeft STANDBY! ingeschakeld voor als ze haar ei kwijt wilt. Ze kan deze man altijd bellen als er iets is. Ook gaat de moeder naar de praktijkondersteuner van de huisarts als ze daar behoefte aan heeft. Een tijdje terug ging ze vaker, nu heeft ze meer rust en daar minder behoefte aan. Ze wil dat niet met de gezinsvoogdijwerkster bespreken, omdat ze bang is dat het in haar nadeel wordt uitgelegd.

5.De beoordeling

Het wettelijk kader
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter een ondertoezichtstelling verlengen, indien de minderjarige nog zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder, door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is te dragen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De ondertoezichtstelling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan bovenstaande wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.4.
[minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De ontwikkelingsbedreiging is gelegen in kindeigen problematiek, die [minderjarige] kwetsbaar maakt. In mei 2019 heeft diagnostiek bij [minderjarige] plaatsgevonden. Daaruit is onder meer naar voren gekomen dat [minderjarige] een meisje is met een moeilijk lerend intelligentieniveau en een autisme-spectrumstoornis. [minderjarige] heeft moeite met het accepteren van gezag en begrijpt de sociale interacties tussen mensen en de daarbij komende emoties die mensen laten zien niet goed. [minderjarige] heeft ook een gebrekkige sociale coherentie en een zwakke theory of mind (dit betekent dat [minderjarige] zwak in staat is om een idee te vormen van het perspectief van anderen en van zichzelf op gebeurtenissen en situaties). Tot slot heeft [minderjarige] een duidelijke tekortkoming in de onmiddellijke auditieve informatieverwerking (wat ze aan informatie hoort, kan ze niet direct verwerken en omzetten in een bepaalde van haar gevraagde actie). Hoewel het momenteel (gelukkig) goed gaat met [minderjarige] en zij zich in positieve zin ontwikkelt bij het Zonnehuis (waar ze verblijft) en op school, is het van groot belang dat deze positieve ontwikkelingen zich blijven voortzetten en dat [minderjarige] niet terugvalt in de gedragsproblemen, voortkomend uit haar kindeigen problematiek, die vóór haar plaatsing bij het Zonnehuis nog zo prominent aanwezig waren.
5.5.
De zorg die voor het wegnemen van de ernstige ontwikkelingsbedreiging nodig is, wordt door de moeder onvoldoende geaccepteerd. Hoewel de moeder, zo blijkt uit de verslagen van JenS en de Koraalgroep, inmiddels goed met JenS en de Koraalgroep samenwerkt, is de kinderrechter ook gebleken dat de moeder veel wantrouwen heeft jegens hulpverlening in het algemeen, en de GI in het bijzonder. Zo heeft de moeder hulp voor zichzelf ingeschakeld van STANDBY! maar weigert hierover informatie te delen met de GI, waardoor de GI niet kan beoordelen of die hulpverlening toereikend is en aan welke doelen de moeder hiermee werkt. De samenwerking tussen de moeder en de GI loopt niet soepel en tot ongeveer anderhalf jaar geleden was dat ook het geval met de overige door de GI ingezette hulpverlening.
5.6.
Een en ander maakt hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling naar het oordeel van de kinderrechter dan ook nog steeds noodzakelijk. Vooralsnog is de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in staat is te dragen.
5.7.
De kinderrechter zal, gelet op voorgaande, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.
De machtiging tot uithuisplaatsing
5.8.
De kinderrechter is van oordeel dat vooralsnog wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, echter slechts voor een maximale duur van twee maanden, en overweegt daartoe als volgt.
5.9.
De kindeigen problematiek van [minderjarige] , zoals hiervoor beschreven, maakt dat zij veel nabijheid, aansturing en uitleg nodig heeft. Dat vraagt van haar opvoeder een consequente, duidelijke en zo veel mogelijk neutrale houding. Dit wordt [minderjarige] geboden binnen het Zonnehuis, reden waarom [minderjarige] sinds haar plaatsing daar, zich in positieve zin heeft kunnen ontwikkelen. Uitgangspunt van een machtiging tot uithuisplaatsing is echter dat, zoveel mogelijk, toegewerkt wordt naar een thuisplaatsing van het kind. [minderjarige] woont inmiddels al ruim twee jaar niet meer bij de moeder thuis. Voor een kind van haar leeftijd is dat een lange tijd. Het is in het belang van [minderjarige] dat duidelijk wordt of de moeder in staat is om haar de zorg die zij nodig heeft, bij haar thuis te bieden waardoor [minderjarige] verder thuis kan opgroeien.
5.10.
Op 14 januari 2020 heeft de kinderrechter van deze rechtbank in zijn beschikking verwezen naar het behandeladvies van de Koraalgroep, waarin stond opgenomen dat het belangrijk voor [minderjarige] is dat de voor haar goed werkende aanpak in het Zonnehuis door de moeder ook in de thuissituatie wordt overgenomen en doorgevoerd. Als moeder daaraan meewerkt, kan bij de moeder thuis worden gekeken of zij in staat is om tegemoet te komen aan de intensieve opvoedingsvraag van [minderjarige] en uiteindelijk of thuisplaatsing van [minderjarige] tot de mogelijkheden behoort. De kinderrechter heeft in zijn beschikking (van 14 januari 2020) vervolgens overwogen dat de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening nog niet goed van de grond was gekomen en dat daardoor nog niet kon worden beoordeeld of de moeder op eigen kracht in staat is om [minderjarige] zelf thuis te kunnen opvoeden en te verzorgen. De kinderrechter heeft de moeder er in die beschikking op gewezen dat er iets moest veranderen in haar opstelling, namelijk:
“ - met [minderjarige] niet meer praten over volwassenzaken en ook niet over waar ze in
de toekomst zal wonen en ook niet met [minderjarige] negatief spreken over de
hulpverleners van JenS, de gezinsvoogd en van het Zonnehuis;
- moeder moet steeds open staan voor en luisteren naar wat concreet van haar wordt verwacht als [minderjarige] bij haar thuis is én ook moet zijn [minderjarige] centraal stellen als na afloop van de contacturen er met JenS of andere hulpverleners met moeder wordt gekeken wat goed ging en wat zij concreet beter kan doen;
- zorgen dat als [minderjarige] een paar uur thuis is zij er helemaal voor [minderjarige] is en haar aandacht met name op [minderjarige] richten.”
5.11.
De kinderrechter heeft toen tevens aangegeven dat van de GI en de Koraalgroep wordt verwacht dat zij voor moeder concreet maken wat van haar wordt gevraagd en verwacht en dat de medewerkers van JenS de moeder moeten helpen om de voor [minderjarige] goed werkende aanpak (van het Zonnehuis) te trainen en stapje-voor-stapje zichzelf eigen te maken. Het aantal contacturen per week tussen de moeder en [minderjarige] dient daarbij substantieel te worden uitgebreid om de moeder de kans te geven te laten zien dat zij in staat is om het beter te doen voor [minderjarige] en ook om op termijn voor [minderjarige] te kunnen zorgen.
5.12.
Na deze beschikking van de kinderrechter is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog tweemaal verlengd (op 29 juni 2020 en op 5 januari 2021). Ook bij die verlengingsbeschikkingen is door de kinderrechters benadrukt dat de GI het perspectief van [minderjarige] dient te onderzoeken en daartoe de contacten tussen [minderjarige] en de moeder verder dient uit te breiden. Daarbij werd van de GI een objectieve houding ter zake het perspectief verwacht en werd aangegeven dat de moeder en reële kans moet worden geboden om te laten zien wat zij in huis heeft wat betreft opvoedvaardigheden en leermogelijkheden.
5.13.
In het verzoek van de GI, dat thans aan de kinderrechter voorligt, neemt de GI (wederom) het standpunt in dat het perspectief van [minderjarige] niet (meer) bij de moeder thuis gelegen is. Ter zitting heeft de GI, op vragen van de kinderrechter, toegelicht dat de stappen die het afgelopen half jaar door de moeder gezet zijn, niet groot genoeg zijn voor een thuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder is volgens de GI onvoldoende in staat om in te schatten wat [minderjarige] nodig heeft (zo ontkent de moeder dat [minderjarige] autisme heeft) en onvoldoende invoelend.
5.14.
De kinderrechter is van oordeel dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd dat [minderjarige] thans niet thuisgeplaatst kan worden. Uit de verslagen van de Koraalgroep en JenS, door de GI bij het verzoek overgelegd, blijkt namelijk dat de momenten die [minderjarige] bij moeder thuis doorbrengt, goed verlopen. De afgelopen tijd is meer bij de moeder thuis geweest, een aantal keer ook een periode van vier dagen (en drie nachten) achtereenvolgens, en ook ten aanzien van die uitbreidingen rapporteert JenS positief. De moeder brengt een duidelijke structuur aan in de dag, hetgeen ongewenste prikkels voor [minderjarige] vermindert. In tegenstelling tot eerder (2020) laat de moeder [minderjarige] steeds vaker ventileren als ze over de groep of school vertelt en reageert daar niet meer (te) serieus en emotioneel op. De Koraalgroep geeft aan dat [minderjarige] ook elke dinsdag met de moeder belt. De moeder kan in de meeste gevallen goed aansluiten bij [minderjarige] . Als [minderjarige] haar zin probeert door te drijven of boos wordt, kan moeder bij haar standpunt blijven en dit aan [minderjarige] uitleggen. Het contact tussen de moeder en de groepsleiding verloopt ook goed en constructief. Ook nadat de hulp van een vriendin van moeder bij het halen en brengen van [minderjarige] wegviel, heeft moeder dit zonder problemen zelf op zich genomen. De kinderrechter leest in de verslagen van beide instanties niet terug dat de moeder onvoldoende kan inschatten wat [minderjarige] nodig heeft, dat zij onvoldoende sensitief-responsief is en dat de door haar gezette stappen onvoldoende zouden zijn, in tegendeel zelfs. Op basis van de verslaglegging is de kinderrechter van oordeel dat er in positieve zin een verandering is opgetreden in de houding van de moeder ten opzichte van de situatie op 14 januari 2020. Aan de verwachtingen die de kinderrechter in die beschikking heeft genoemd ter zake de moeder om een thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk te kunnen maken, heeft de moeder voldaan. Maar het belangrijkste is, dat de moeder op de momenten dat [minderjarige] thuis was, en tevens tijdens de belmomenten, heeft laten zien dat zij de intensieve zorg van [minderjarige] aan kan.
5.15.
Hoewel de tijd die [minderjarige] bij de moeder thuis doorbrengt sinds de beschikking van 14 januari 2020 flink is uitgebreid, is het een te grote stap om [minderjarige] op dit moment direct volledig thuis te plaatsen. In verband met de kindeigen problematiek van [minderjarige] , en dan met name haar autisme, is het namelijk belangrijk en wenselijk dat [minderjarige] op veranderingen in haar leven wordt voorbereid. Om de overgang tussen [minderjarige] ’s verblijf bij het Zonnehuis en haar plaatsing bij de moeder thuis voor [minderjarige] geleidelijk te laten verlopen, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog eenmaal verlengen voor de duur van maximaal twee maanden. In deze periode dient de GI intensief toe te werken aan een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder thuis, waarbij zij geleidelijk aan steeds meer tijd bij de moeder thuis door zal brengen. De begeleiding van JenS van de moeder dient daartoe, indien nodig, te worden geïntensiveerd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 19 juli 2021 tot 19 juli 2022;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder met ingang van 19 juli 2021 tot 19 september 2021;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beslissing is gegeven door mr. C. Drent, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021 in tegenwoordigheid van mr. B.C. Groen - Witvliet, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.