ECLI:NL:RBLIM:2021:5628

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
C/03/292315 / JE RK 21-1033
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 juni 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om beide kinderen onder toezicht te stellen en om een machtiging tot uithuisplaatsing van het jongste kind, [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het jongste kind zich op alle ontwikkelingsgebieden niet leeftijdsadequaat ontwikkelt en dat er onvoldoende aandacht is voor haar ontwikkelingstaken. De ouders, de moeder en de stiefvader, zijn verwikkeld in een langdurige ex-partnerstrijd, wat leidt tot een onveilige en instabiele opvoedingssituatie voor de kinderen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden, en dat er een disbalans is tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de behoeften van de kinderen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van twaalf maanden en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend voor de duur van zes maanden. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en om gedegen diagnostisch onderzoek mogelijk te maken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/292315 / JE RK 21-1033
Datum uitspraak: 30 juni 2021
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost-Nederland,
hierna te noemen: de raad,
locatie Maastricht,
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1], hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2], hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.P.F. Rober, kantoorhoudend in Hoensbroek, gemeente Heerlen,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. L.C.A. Diederen, kantoorhoudend in Landgraaf.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefvader], hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats 3] .

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 21 mei 2021, binnengekomen bij de griffie op 25 mei 2021;
  • het verleningsbesluit van de gemeente Heerlen van 3 juni 2021, overgelegd door de raad en binnengekomen bij de griffie op 7 juni 2021.
Ter mondelinge behandeling van 16 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld, waar zijn gehoord:
  • de minderjarige [minderjarige 1] ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de raad.

2.De feiten

Het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De raad heeft verzocht [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI). Voorts heeft de raad verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te verlenen in een accommodatie van een zorgaanbieder of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. Tevens wordt verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van deze verzoeken heeft de raad gesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien bij de moeder en de stiefvader reeds langdurig op in een onrustige en instabiele opvoedingsomgeving waarbinnen hun emotionele en fysieke veiligheid onvoldoende wordt gewaarborgd. Zowel de moeder als de stiefvader zijn bekend met persoonlijke problematiek en zijn hierdoor onvoldoende betrouwbaar, stabiel en beschikbaar als opvoeders voor beide kinderen. De moeder wordt ernstig overvraagd in haar draagkracht en is sterk geneigd te reageren vanuit de emoties die zij ervaart. Zowel de moeder als de stiefvader ervaren daarbij voornamelijk de aanwezigheid van [minderjarige 2] als belastend. Niet alleen was hierdoor gedurende lange tijd sprake van het buitenproportioneel straffen van [minderjarige 2] , maar de moeder en de stiefvader geven haar door middel van negatieve boodschappen ook regelmatig de indruk dat zij er niet mag zijn. Daar komt bij dat de moeder en de vader reeds langdurig zijn verwikkeld in een forse ex-partnerstrijd. Zij belasten de kinderen met de negatieve emoties die zij jegens elkaar hebben, als gevolg waarvan de kinderen kampen met loyaliteitsproblemen. De ouders zijn reeds geruime tijd niet in staat tot een zodanige samenwerking te komen dat de kinderen ook positief contact met de vader kunnen hebben. Zo lukte het de ouders tot voor kort niet om tot afspraken te komen betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waardoor de kinderen sinds begin december 2020 geen fysiek contact meer met de vader hebben gehad.
Als gevolg van het voorgaande komen de kinderen momenteel onvoldoende toe aan hun ontwikkelingstaken en kampen zij beiden met problemen op sociaal-emotioneel gebied. Er bestaan grote zorgen over het psychisch welbevinden van [minderjarige 1] . Hij is sterk geneigd zich terug te trekken en zijn leerprestaties zijn wisselvallig. Hij vertoont daarnaast gedrag dat kenmerken heeft van parentificatie. Hij voelt zich verantwoordelijk voor het welzijn van de vader, de moeder en de stiefvader en neemt een opvoedende rol op zich tegenover [minderjarige 2] , hetgeen conflicten veroorzaakt tussen de kinderen en een negatieve weerslag heeft op hun onderlinge band. [minderjarige 1] is daarnaast in het recente verleden door het lezen van oude rapportages over de hevige gebeurtenissen uit het verleden fors belast met volwassenenproblematiek, als gevolg waarvan zijn vaderbeeld ook negatief is beïnvloed. [minderjarige 2] kampt met forse gedragsproblemen, waarbij zij grensoverschrijdend gedrag vertoont en met hevige verbale en fysieke agressie jegens anderen kan reageren. Zij is daarnaast met momenten geneigd terug te vallen in babygedrag.
Hulpverlening is noodzakelijk, maar hulpverlening in het vrijwillige kader is niet toereikend. Hoewel de afgelopen jaren sprake is geweest van intensieve inzet vanuit de betrokken hulpverlening, heeft dit niet geleid tot een bestendige verandering in de opvoedingssituatie van de kinderen. De energie van de hulpverleningsinstanties is de afgelopen jaren met name uitgegaan naar het oplossen van de hoogoplopende spanningen en conflicten en het bedaren van de onrust. Hierdoor is onvoldoende gewerkt aan het bewerkstelligen van fundamentele veranderingen in het gezinssysteem en het doorbreken van de huidige situatie. De ouders lijken daarnaast onvoldoende in staat inzicht te tonen in hun eigen aandeel in de problematiek en de adviezen van de hulpverlening structureel om te zetten in handelen. Gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk. Het is daarnaast belangrijk dat de oorzaken van de ernstige gedragsproblemen van [minderjarige 2] en het terugvallen in babygedrag worden onderzocht in een neutrale setting. Er dient in dit verband door middel van diagnostiek te worden gekeken in hoeverre het gedrag van [minderjarige 2] een reactie is op de onveiligheid die zij ervaart in de thuissituatie en in hoeverre dit voortvloeit uit onderliggende kindfactoren of trauma’s. Op basis van de resultaten van deze diagnostiek kan vervolgens passende behandeling worden ingezet. Het is belangrijk dat deze diagnostiek plaatsvindt vanuit een veilige en stabiele setting. Hoewel de raad de wens van de vader begrijpt om [minderjarige 2] bij hem te plaatsen, is dit nu niet in het belang van [minderjarige 2] , aangezien pas zeer recent tussen de ouders afspraken zijn gemaakt om het contact tussen de vader en [minderjarige 2] te herstellen. Het is bovendien van belang dat [minderjarige 2] tijdens de diagnostiek buiten de strijd van de ouders wordt gehouden. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarom eveneens noodzakelijk.
3.2.
De moeder refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter betreffende de verzoeken tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder twijfelt of ten aanzien van [minderjarige 1] is voldaan aan de gronden voor ondertoezichtstelling. De zorgen met betrekking tot [minderjarige 1] zijn met name gelegen in de problemen rondom de omgang met de vader. De kinderen hebben sinds het najaar van 2020 geen contact meer gehad met de vader. Hoewel de kinderen lieten weten de vader te missen, lukte het de ouders desondanks niet om in het belang van de kinderen tot een zorgregeling te komen. Naar aanleiding van een kort geding dat was opgestart door de vader zijn de ouders inmiddels een zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen één weekend per veertien dagen bij de vader verblijven. Zij zullen komend weekend voor het eerst weer naar de vader gaan. Hoewel de moeder het moeilijk vindt dat zij de kinderen moet missen, is zij blij voor de kinderen dat zij de vader weer zien. Er zal voorlopig sprake zijn van begeleiding door Humanitas. Het enkele feit dat de ouders momenteel niet in staat zijn op adequate wijze op ouderniveau met elkaar te communiceren, is onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling. De ouders hebben immers inzicht getoond in de problematiek en zijn door het overeenkomen van een zorgregeling in staat gebleken te handelen in het belang van de kinderen. De ouders hebben bovendien eerder problemen gehad met betrekking tot de invulling van het gezamenlijk ouderschap en zijn destijds ook in staat gebleken de situatie ten positieve te keren in het belang van de kinderen. De moeder erkent dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 2] . Hoewel het wellicht wat voorbarig is om te concluderen dat de hulpverlening in het vrijwillige kader niet toereikend is gebleken, zal de moeder zich niettemin refereren aan het oordeel van de kinderrechter met betrekking tot het verzoek tot ondertoezichtstelling.
De moeder voert verweer tegen het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en concludeert tot afwijzing daarvan. Ter onderbouwing stelt de moeder het volgende. Het verzoek van de raad voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] is te summier onderbouwd. Zo heeft de raad geen contact opgenomen met de huisarts van [minderjarige 2] of een andere arts om de medische noodzaak van de machtiging tot uithuisplaatsing te onderbouwen. De moeder erkent dat bij [minderjarige 2] binnen korte termijn sprake dient te zijn van diagnostiek. Een machtiging tot uithuisplaatsing is in deze zaak echter een te vergaand middel om het plaatsvinden van diagnostisch onderzoek te bereiken. Voordat kan worden overgegaan tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing als ultimum remedium dienen eerst alle andere mogelijkheden te zijn uitgeput. Dat is nu nog niet het geval. Begin 2020 werd door een medewerkster van Team Jeugd van de gemeente Heerlen al aangegeven dat behandeling voor [minderjarige 2] bij Mondriaan Zorggroep in Heerlen was aangewezen. In afwachting van de aanmelding bij Mondriaan zou [minderjarige 2] ter overbrugging dezelfde speltherapie krijgen die ook bij Mondriaan wordt gegeven. Ondanks de herhaalde hulpvraag van de moeder is [minderjarige 2] vanuit Team Jeugd niet aangemeld bij Mondriaan en is ook nog geen speltherapie ingezet. Wel is in augustus 2020 dagbehandeling ingezet voor [minderjarige 2] vanuit Rootz en Xtra van Xonar. Als gevolg van deze behandeling is op sommige gebieden een lichte vooruitgang waarneembaar. Zo kan de moeder bij Xonar een situatie bespreken en dan stap voor stap bekijken op welke manier deze anders had kunnen worden aangepakt. [minderjarige 2] lijkt verder echter in een neerwaartse spiraal terecht te zijn gekomen en de zorgen rondom haar zijn enkel toegenomen. [minderjarige 2] maakt vreemde opmerkingen en geeft aan dat zij stemmen hoort. Juist gezien deze problematiek en het belaste verleden van [minderjarige 2] is zij niet gebaat bij een ingrijpende verandering als een uithuisplaatsing. De moeder acht het van groot belang dat diagnostiek nu eindelijk gaat plaatsvinden, maar is van mening dat deze poliklinisch zou kunnen plaatsvinden of in het kader van dagbehandeling.
3.3.
De vader stemt in met de verzoeken tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij is blij dat [minderjarige 1] een buddy heeft met wie hij kan praten, maar denkt dat verdere hulpverlening voor [minderjarige 1] noodzakelijk is. Zo zou hij bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon toegewezen kunnen krijgen. De vader wil het contact met [minderjarige 1] graag herstellen. Aangezien de vader sinds het najaar van 2020 geen fysiek contact meer met de kinderen had, is hij een kort geding gestart. De ouders zijn tijdens dit kort geding een zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijven. Er zal ter overbrugging sprake zijn van begeleiding door Humanitas. Indien het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt toegewezen, zal de GI de zorgregeling daarna in geode banen gaan leiden. Met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing vraagt de vader zich af waarom niet is onderzocht of [minderjarige 2] bij hem zou kunnen worden geplaatst. [minderjarige 2] laat bij de vader geen gedragsproblemen ziet. Zij wordt niet boos en schreeuwt niet. De noodzakelijke diagnostiek en behandeling zouden daarom kunnen worden geboden vanuit de thuissituatie van de vader. Dit is voor [minderjarige 2] ook minder ingrijpend dan een externe uithuisplaatsing.
3.4.
De minderjarige [minderjarige 1] is ter zitting gehoord, buiten de aanwezigheid van de overige aanwezigen. Ter zitting heeft de kinderrechter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven aan de belanghebbenden, waarna zij de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren. [minderjarige 1] vertelt dat hij op een dag in december 2020 om 19.00 uur had afgesproken om met de vader te bellen. Op het moment dat de vader belde, vroeg de vader aan hem of hij de moeder eerst mocht spreken om afspraken te kunnen maken over de kerstvakantie. De ouders kregen vervolgens hevige ruzie. [minderjarige 1] heeft deze ruzie meegekregen en was hier erg door van slag. Hij is op een later moment die dag naar eigen zeggen “compleet ingestort” en moest hard huilen. [minderjarige 1] heeft de vader sinds dit incident niet meer gezien. Hij heeft sinds februari 2021 wel weer telefonisch contact met de vader. Hij belt altijd op de bovenverdieping met de vader, aangezien de moeder het niet fijn vindt als hij met de vader belt. De band tussen [minderjarige 1] en de vader is in de basis wel oké. [minderjarige 1] heeft echter onlangs dossiers gezien waarin hij las dat de vader negatieve dingen over hem zei. Zo vond hij dat [minderjarige 1] uit huis moest worden geplaatst, omdat de opvoedingssituatie bij de moeder en de stiefvader niet goed zou zijn. Dat neemt [minderjarige 1] de vader kwalijk. Hoewel [minderjarige 1] de situatie behoorlijk ingewikkeld vindt, zou hij de vader wel weer graag willen zien. Het zou goed zijn als zij weer zouden kunnen bijpraten. Dat is wel moeilijk, omdat zowel de vader als [minderjarige 1] een kort lontje heeft en zij het over bepaalde zaken niet eens kunnen worden. [minderjarige 1] denkt dat de vader en hijzelf er onderling wel uit kunnen komen, maar mocht dat niet het geval zijn, zou het wellicht goed zijn als zij onder begeleiding van iemand anders met elkaar zouden kunnen praten. [minderjarige 1] wil verder graag dat de ouders goed met elkaar kunnen opschieten en geen ruzie meer maken. [minderjarige 1] spreekt elke donderdag af met zijn buddy [naam buddy] . Soms praat hij met [naam buddy] over de zaken die spelen, maar meestal ondernemen zij juist activiteiten ter afleiding. [minderjarige 1] vertelt verder dat [minderjarige 2] een sterke eigen wil heeft en niet luistert naar anderen. Zij wordt ook snel kwaad. [minderjarige 1] vindt dat [minderjarige 2] best haar zin mag krijgen, als zij haar buien maar niet op hem afreageert. Hij zou het niet leuk vinden als [minderjarige 2] uit huis wordt geplaatst. De moeder, de stiefvader en hijzelf hebben zich op aanraden van de hulpverlening allemaal aangepast. Er werd gezegd dat [minderjarige 2] zich dan uiteindelijk ook zou aanpassen, maar dat is niet gebeurd. [minderjarige 1] geeft wel aan dat het misschien helpend zou kunnen zijn voor de moeder als [minderjarige 2] uit huis wordt geplaatst, aangezien de moeder veel stress heeft en daardoor nog regelmatig last heeft van “overlopingen”. [minderjarige 1] maakt zich daar zorgen over.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beantwoording van de vraag of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht dienen te worden gesteld, sluit de kinderrechter aan bij het bepaalde in artikel 1:255 BW. Hieruit volgt dat een minderjarige onder toezicht kan worden gesteld indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in het verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding in staat zijn te dragen.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat aan de gronden van de ondertoezichtstelling is voldaan. Gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders zijn reeds jarenlang verwikkeld in een forse ex-partnerstrijd. Hoewel de strijd op sommige momenten meer op de voorgrond staat dan op andere momenten, lukt het de ouders reeds langdurig niet hun betrokkenheid bij de kinderen om te zetten in een bestendige samenwerking op ouderniveau. Zij belasten de kinderen met de negatieve emoties die zij jegens elkaar hebben, als gevolg waarvan de kinderen klem zitten tussen beide ouders en kampen met loyaliteitsproblemen. De kinderen komen door de aanhoudende strijd tussen de ouders bovendien met name op sociaal-emotioneel gebied onvoldoende toe aan hun ontwikkelingstaken. [minderjarige 1] is sterk geneigd zich terug te trekken en voelt zich verantwoordelijk voor het welzijn van zowel de volwassenen om hem heen als zijn jongere zusje, waardoor zorgen bestaan dat op den duur sprake zal zijn van parentificatie. [minderjarige 2] kampt met gedragsproblemen die zodanig hevig zijn dat het met ondersteuning vanuit de ingezette hulpverlening nog niet is gelukt dit gedrag ten positieve te doen keren.
Gebleken is dat de strijd tussen de ouders in het najaar van 2020 weer is opgelaaid, als gevolg waarvan de kinderen ruim een half jaar geen fysiek contact meer hebben gehad met de vader. De kinderen gaven gedurende deze periode aan de vader te missen. De vader heeft uiteindelijk een kort geding opgestart om de contacten tussen hemzelf en de kinderen te herstellen. De ouders zijn naar aanleiding daarvan tegemoet gekomen aan de behoefte van de kinderen aan contact met de vader door het vaststellen van een zorgregeling waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen bij de vader verblijven. Hoewel de kinderrechter dit zeer positief acht, is deze ontwikkeling nog behoorlijk pril. Het is gezien de onderlinge problematiek tussen de ouders nog maar de vraag of de gemaakte afspraken daadwerkelijk zullen leiden tot een bestendig contact tussen de vader en de kinderen. De belcontacten tussen de vader en [minderjarige 2] verlopen vooralsnog zeer moeizaam. [minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter te kennen gegeven dat hij nog een aantal belangrijke zaken met de vader moet bespreken om te kunnen werken aan het versterken van hun onderlinge band. Dat vraagt begeleiding vanuit instanties met gespecialiseerde kennis. De kinderen hebben tevens begeleiding nodig om op een goede manier om te leren gaan met de gevolgen die zij ondervinden van de verstoorde verstandhouding en gebrekkige communicatie tussen de ouders, nu deze ertoe leidt dat zij met name op sociaal-emotioneel gebied problemen ervaren en zich niet vrij kunnen bewegen tussen beide ouders. Gelet op de voorgeschiedenis van het gezinssysteem is regie vanuit een onafhankelijke derde nodig om het opstarten en continueren van de noodzakelijke hulpverlening te waarborgen. Hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk.
Nu voorts de verwachting is dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zijn de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor hun rekening te nemen, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden, welke termijn noodzakelijk wordt geacht gezien de hierboven genoemde ontwikkelingsbedreiging.
4.2.
Voorts kan de kinderrechter ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW, de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De raad heeft de op grond van artikel 1:265b lid 2 BW vereiste verleningsbeslissing als bedoeld in artikel 2.3. lid 1 Jeugdwet van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen van 3 juni 2021 overgelegd.
Onweersproken is gesteld dat [minderjarige 2] bekend is met forse gedragsproblemen. Zij vertoont zowel in de thuissituatie van de moeder en de stiefvader als op school grensoverschrijdend gedrag, waarbij zij met hevige verbale en fysieke agressie jegens anderen kan reageren. Zij is daarnaast met momenten geneigd terug te vallen in babygedrag. Beide ouders hebben ter zitting aangegeven dat zij grote zorgen hebben over het gedrag van [minderjarige 2] en het van groot belang achten dat binnen korte termijn diagnostiek zal plaatsvinden zodat [minderjarige 2] passende behandeling kan worden geboden. Vooralsnog bestaat geen uitzicht op het plaatsvinden van deze diagnostiek. Hoewel Team Jeugd van de gemeente Heerlen had toegezegd [minderjarige 2] te zullen aanmelden bij Mondriaan is dit vooralsnog niet gebeurd. Het is daarnaast niet duidelijk geworden of Xonar voornemens is over te gaan tot diagnostiek en in welke fase van het hulpverleningsproces zij daaraan dan zal toekomen.
De vraag die nu dient te worden beantwoord is of de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk is tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De kinderrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Met de raad is de kinderrechter van oordeel dat enkel sprake kan zijn van gedegen diagnostisch onderzoek vanuit de rust van een stabiele en veilige verblijfsomgeving. Gebleken is dat reeds langdurig sprake is van een disbalans tussen de opvoedings-capaciteiten van de moeder en de stiefvader en de specifieke ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige 2] , als gevolg waarvan de veiligheid van [minderjarige 2] in de opvoedingssituatie van de moeder en de stiefvader reeds langdurig onvoldoende kan worden gewaarborgd. Sinds augustus 2020 wordt hiervoor behandeling ingezet vanuit Xonar, waarbij op woensdag sprake is van gezinsbehandeling en op donderdag van behandeling gericht op [minderjarige 2] . De moeder heeft ter zitting verklaard dat in het kader van deze behandeling een begin is gemaakt met het leren bespreken welke situaties zijn voorgevallen en op welke manier daarop het beste had kunnen worden gereageerd. Gebleken is echter dat de stiefvader niet deelneemt aan deze behandeling, terwijl juist zorgen bestaan over het gezamenlijke handelen van de moeder en de stiefvader als opvoeders van [minderjarige 2] . Zo is in het verleden sprake geweest van het buitenproportioneel straffen van [minderjarige 2] , waarbij zij soms wekenlang op haar kamer verbleef en al haar speelgoed werd afgenomen. De moeder en de stiefvader hebben daarnaast tegen [minderjarige 2] gezegd dat twee camera’s op haar slaapkamer hangen die haar voortdurend in de gaten houden. Niets van het voorgaande is door de moeder en de stiefvader betwist. Tevens is onweersproken gesteld dat de moeder vorig jaar zodanig werd overvraagd in de opvoeding van beide kinderen dat zij in december 2020 met fysieke klachten is opgenomen in het ziekenhuis. Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] verteld dat de moeder nog steeds last heeft van “overlopingen”. Toen de kinderrechter dat tijdens de zitting voorhield aan de moeder heeft zij dit eveneens niet betwist. De kinderrechter is daarmee van oordeel dat [minderjarige 2] in de opvoedingssituatie van de moeder en de stiefvader momenteel niet die rust, stabiliteit en veiligheid kan worden geboden die nodig is om te kunnen komen tot gedegen onderzoek. Gezien het feit dat pas zeer recent afspraken zijn gemaakt over het contactherstel tussen [minderjarige 2] en de vader nadat zij elkaar ruim een half jaar niet meer hebben gezien, is momenteel onvoldoende gebleken van een voldoende stabiele basis in de thuissituatie van de vader voor het plaatsvinden van de noodzakelijke diagnostiek.
Het is momenteel onduidelijk in hoeverre het gedrag van [minderjarige 2] een reactie is op de voornoemde problematiek en dynamiek in het gezinssysteem en in hoeverre dit kan worden verklaard vanuit onderliggende kindfactoren of trauma’s als gevolg van de ingrijpende gebeurtenissen die zij in het verleden heeft meegemaakt. Nu is gebleken dat [minderjarige 2] zich op alle ontwikkelingsgebieden niet leeftijdsadequaat ontwikkelt en onvoldoende toekomt aan haar eigen ontwikkelingstaken is het echter van groot belang dat op korte termijn zicht komt op de oorzaken van haar gedragsproblemen zodat op basis van dit zicht passende behandeling kan worden ingezet om haar ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. Met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen is de kinderrechter van oordeel dat de plaatsing van [minderjarige 2] in een neutrale setting noodzakelijk is om dit te kunnen bewerkstelligen. Gelet op de diepgewortelde aard en de lange bestaansduur van de voornoemde problematiek, is de kinderrechter van oordeel dat een termijn van zes maanden noodzakelijk is om de diagnostiek te laten plaatsvinden en passende behandeling voor [minderjarige 2] op te starten. Dit betekent echter niet dat [minderjarige 2] ook daadwerkelijk zonder meer voor de volledige duur van zes maanden uit huis dient te worden geplaatst. Indien gedurende het traject blijkt dat de behandeling van [minderjarige 2] ambulant kan worden voortgezet, dient dit uiteraard te gebeuren.
Gezien het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek toewijzen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een zorgaanbieder of een jeugdhulpaanbieder verlenen voor de duur van zes maanden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats] ,
met ingang van 16 juni 2021 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van een jaar, aldus tot 16 juni 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de voornoemde [minderjarige 2] in een accommodatie van een zorgaanbieder of een jeugdhulpaanbieder, met ingang van
16 juni 2021 voor de duur van zes maanden, aldus tot 16 december 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.H.J.M. Jacobs, als griffier en in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.