3.3Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft op 29 december 2019 verklaard dat hij op 28 december 2019 in de hal van zijn woning een witte envelop op de mat zag liggen, geadresseerd aan: fam. [slachtoffer] Enexis, [adres 2] Kerkrade, [postcode] . In de envelop zat een briefje met de tekst: "Al jouw "klanten" weten nu waar jij woont". Verder zat in de envelop een blauwe aansteker.
Aangever heeft verklaard dat de combinatie van de aansteker met de tekst en het werk dat hij doet, een beangstigend gevoel gaven. Omdat het woord klanten tussen aanhalingstekens stond, heeft aangever hieruit opgemaakt dat hiermee verdachten van hennepplantages worden bedoeld. De brief is echter gestuurd naar huisnummer 25, welke bewoners de brief hebben gebracht.Aangever [slachtoffer] heeft een tweede aangifte gedaan van bedreiging op 21 januari 2020. Hij heeft verklaard dat op 22 januari twee brieven zijn opgedoken op de adressen [adres 3] , inhoudende de volgende tekst: "Zolang die Enexis man in deze straat woont gaat het onrustig worden. Camera’s helpen ook niet".
Aangever heeft verklaard dat het feit dat er inmiddels drie brieven zijn verstuurd, maken dat hij bang is dat iemand “zich wil vergelden aan” hemzelf en zijn gezin.
Aangever heeft een derde aangifte gedaan van bedreiging op 8 mei 2020 te Kerkrade. Hij heeft op 8 mei 2020 een dreigbrief ontvangen, gericht aan het adres [adres 2] , een adres bij hem inde straat. Op de envelop staan wel de voorletters en achternaam van aangever, waardoor de brief weer bij hem bezorgd werd. In de envelop zat een dreigbrief met de volgende tekst: "Ik zal niet stoppen zolang ik leef totdat ik boete terug heb die jij veroorzaakt hebt. Dit wordt geen fijn weekeinde voor jullie". Op de achterzijde stonden de woorden: "Voor jouw firma geen probleem". Op de envelop zit een postzegel van postNl met vermelding van datum en tijd, namelijk: 07-05-2020, 12.05 uur.
Verbalisant [naam 1] heeft telefonisch contact opgenomen met een medewerker van de security van PostNL en gevraagd uit te zoeken waar de postzegelcode vandaan kwam. Uit het onderzoek is gebleken dat de postzegelcode afkomstig is van het filiaal gevestigd in de Jumbo Eygelshoven, Portbeemden 1, in Eygelshoven.
Verbalisant [naam 4] heeft de beelden bekeken die zijn opgenomen bij de Jumbo op 7 mei 2020 tussen 11.45 en 13.00 uur.
Een samenvatting van relevante beelden:
12:06:09 uur:
Een vrouw komt met een winkelwagen bij de kassa/infobalie aan en pakt uit de winkelwagen een enveloppe en bied deze aan de medewerkster aan de kassa aan.
12:06:17 uur:
De medewerkster is met de enveloppe naar het ‘PostNL-punt’, naast de kassa’s/infobalie gelopen en legt de enveloppe neer, waarna deze kennelijk gewogen wordt.
Vervolgens wordt er een Post-NL-zegel automatisch geprint en deze wordt door de medewerkster op de enveloppe geplakt.
Opvallend:
De vrouw wordt bij binnenkomst, om 11:56 uur, vergezeld door een man en de beelden maken duidelijk dat deze twee personen bij elkaar horen. Direct bij binnenkomst in het filiaal, lopen beiden richting het ‘PostNL-punt’. Vervolgens draaien zij gezamenlijk om en betreden de winkel door gebruik te maken van het metalen poortje.
De man komt uiteindelijk bij een andere/reguliere kassa en koopt aldaar drinkwaar. Dit wordt contant afgerekend door de man. Hierna verlaat hij het filiaal.
Op onderstaande foto’s zijn zowel de man als de vrouw te zien.
Op de door verbalisant onderzochte beelden, rond het tijdstip van 12:05 uur, zijn geen andere personen - dan de bewuste vrouw- waarneembaar die een enveloppe aanbieden, welke voorzien werd van een postNL-zegel.
Verbalisant [naam 5] , coördinator hennep en deelnemer aan het onderzoek tegen verdachte, heeft verklaard dat de manspersoon op de hem toegezonden foto's van de camerabeelden van de Jumbo, naar meer dan alle waarschijnlijkheid verdachte [verdachte] betreft.
Verbalisant [naam 2] heeft vanaf de drie hem toegezonden foto's de hem ambtshalve maar ook persoonlijk bekende [verdachte] herkend en tevens diens vriendin [partner verdachte] .
Verbalisant heeft verklaard dat hij verdachte ambtshalve kent van diens werkzaamheden in het verleden voor Enexis bij door de politie aangetroffen hennepplantages. Privé maakten de verdachte en diens vriendin deel uit van een kennissenkring waarin ook verbalisant wel eens verkeerde, waardoor verbalisant hen meerdere keren heeft gesproken.
Getuige [naam 3] heeft verklaard dat zij op 7 mei 2020 bij de Jumbo heeft gewerkt. Tegen het einde van haar dienst rond 12.00 uur kwam een vrouw bij haar die een brief aan getuige gaf. De vrouw wilde een postzegel op de brief. Na weging heeft getuige een zegel van 0,91 cent uitgedraaid en op de brief geplakt.
Getuige [naam 3] heeft de brief bij de post gedeponeerd. Getuige heeft de vrouw die de brief afgaf, op een foto herkend.
Medeverdachte [partner verdachte] , de vriendin van de verdachte, heeft op 4 november 2020 bij de politie verklaard dat zij geen Nederlands kan schrijven en dat als haar man haar vraagt om brieven weg te brengen voor Holland, zij dat doet.
De overwegingen van de rechtbank
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met brandstichting is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat er brand gesticht zou kunnen worden. Uit de aangiften blijkt dat [slachtoffer] zich door de inhoud van de brieven daadwerkelijk bedreigd voelde, omdat hij bang was dat er daadwerkelijk brand gesticht zou worden. Naar het oordeel van de rechtbank kon bij [slachtoffer] gelet op de bewoordingen in de eerste brief de redelijke vrees ontstaan dat hij slachtoffer zou worden van brandstichting, gelet op de daarbij gevoegde aansteker. [slachtoffer] heeft blijkens zijn tweede aangifte de in januari 2020 ontvangen brieven in verband gebracht met de eerste brief. Ook gelet op de bewoordingen in de vierde, op 8 mei 2020 ontvangen brief, te weten: “ ik zal niet stoppen zolang ik leef (…)” kon [slachtoffer] in redelijkheid aannemen dat de brief afkomstig was van de afzender van de eerdere brieven en met de inhoud daarvan verband hield. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan [slachtoffer] bij die brieven gerichte bewoordingen onder de geschetste omstandigheden dusdanig dat bij [slachtoffer] bij iedere brief weer de redelijke vrees kon bestaan dat hij het slachtoffer zou worden van brandstichting. De rechtbank betrekt hierbij nog dat de brieven, gelet reeds op de uiterlijke kenmerken, geacht kunnen worden in onderling verband te staan; bij [slachtoffer] kon, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid de gedachte ontstaan dat de tweede brief te maken had met de eerste brief, de derde met de tweede en de vierde met de derde. Zo bezien, wakkerde de tweede, derde en vierde brief telkens de angst aan die na ontvangst van de eerste brief redelijkerwijs bij [slachtoffer] kon postvatten.
Uit de camerabeelden en de herkenning door de verbalisanten blijkt dat de vrouw van de verdachte de laatste en vierde brief aan [slachtoffer] op 7 mei 2020 heeft gepost. Ze was op die datum en op dat tijdstip samen met verdachte in de winkel waar ze de brief heeft aangeboden om te worden gepost. Bij de politie heeft zij verklaard dat als haar man vraagt om een brief te posten voor Holland zij dit doet voor hem. De brieven die aangever [slachtoffer] heeft ontvangen, bevatten grote overeenkomsten. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, logischerwijs niet tot een andere conclusie leiden dan dat de verdachte de bedreiging zoals deze is tenlastegelegd heeft gepleegd. De rechtbank betrekt hierbij dat het verdachte, en niet diens partner, was die op dat moment in onmin leefde met Enexis en de partner van verdachte heeft verklaard geen Nederlands te kunnen schrijven.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook bewezen zoals onder het kopje 3.4 is weergegeven.