In deze zaak heeft de kantonrechter in Maastricht op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], handelend als bewindvoerster over de goederen van [naam onderbewindgestelde], en [gedaagde], die tijdelijk in de door [naam onderbewindgestelde] gehuurde woning verblijft. De procedure volgde op een verzoek van [eiseres] tot ontruiming van de woning, omdat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef. De feiten van de zaak tonen aan dat [naam onderbewindgestelde] en [gedaagde] ooit gehuwd zijn geweest, maar dat het huwelijk inmiddels is ontbonden. De goederen van [naam onderbewindgestelde] zijn onder bewind gesteld, en [eiseres] is benoemd als haar nieuwe bewindvoerster. De huurovereenkomst van [naam onderbewindgestelde] loopt tot 19 augustus 2021, maar zij heeft [gedaagde] tijdelijk toestemming gegeven om in de woning te verblijven. Nu [naam onderbewindgestelde] niet langer instemt met het verblijf van [gedaagde], heeft zij de huurovereenkomst opgezegd en vordert zij ontruiming.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij de vordering tot ontruiming. Het verblijf van [gedaagde] in de woning belemmert [naam onderbewindgestelde] in haar huur- en woonrecht. De rechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] geen huurder of medehuurder is en dat er geen andere gronden zijn voor een gebruiksrecht. Daarom is de vordering tot ontruiming toegewezen, met een ontruimingstermijn van twee dagen na betekening van het vonnis. De gevorderde dwangsom is afgewezen, omdat [eiseres] niet heeft onderbouwd waarom dit nodig zou zijn. [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 938,01.