ECLI:NL:RBLIM:2021:5495

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
ROE 20/3098
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mantelzorgvergoeding op basis van WMO 2015 wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een mantelzorgvergoeding door de gemeente Roermond. Eiseres, die chronisch ziek en gehandicapt is, had op 3 juni 2020 een aanvraag ingediend voor de waardering van haar mantelzorger over het jaar 2019. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de mantelzorgvergoeding over 2019 uiterlijk op 1 april 2020 ingediend had moeten worden, maar dat de aanvraag pas op 24 juni 2020 is ontvangen.

Eiseres voerde aan dat er sprake was van overmacht, omdat haar buurvrouw, die als mantelzorger fungeert, de aanvraag pas later kon ondertekenen door omstandigheden rondom de coronapandemie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres gedurende een jaar de tijd had om de aanvraag in te dienen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de te late indiening rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet onevenredig benadeeld was door de afwijzing van de aanvraag, aangezien haar buurvrouw ook zonder de waardering bereid was om haar te helpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/3098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[Naam 1], te [Naam 1], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A.T.M. Brouns).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres met betrekking tot de “waardering mantelzorgers” in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) over het jaar 2019 afgewezen en over het jaar 2020 toegekend.
Bij besluit van 15 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing over het jaar 2019 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021.
Eiseres is verschenen, vergezeld door mevrouw [naam 2] van MET ggz.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is chronisch ziek en gehandicapt. Voor het kalenderjaar 2019 en 2020 heeft eiseres een op 3 juni 2020 gedagtekende aanvraag “waardering mantelzorgers” ingediend. Haar buurvrouw heeft haar geholpen met het uitlaten van haar twee honden en is de mantelzorger voor wie de waardering bedoeld is.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag over 2019 afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het beroep ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aanvraag over 2019 kon worden ingediend in de periode tussen 1 april 2019 en 1 april 2020. De aanvraag is ontvangen op 24 juni 2020 en derhalve te laat. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van het beleid. Eiseres is niet onevenredig benadeeld.
4. Eiseres kan zich niet in het bestreden besluit vinden en heeft daartegen beroep ingesteld. Op wat zij heeft aangevoerd gaat de rechtbank hierna in.
-
Wettelijke bepalingen
5. Artikel 2.1.6 van de WMO 2015 bepaalt dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 19 van de verordening van de gemeenteraad van de gemeente Roermond houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Roermond 2020 (de Verordening) bepaalt:
1. Een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers is beschikbaar op aanvraag bij het college.
2. Het college bepaalt in nadere regels op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers in de gemeente.
Artikel 11 van de nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond 2020 luidt:
1. Een blijk van waardering wordt door het college op verzoek verstrekt indien aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
a. De waardering is voor mantelzorgers van zorgvragers die niet in een instelling verblijven op grond van de Wet langdurige zorg.
b. De mantelzorger verleent minimaal drie maanden en minstens acht uur per week onbetaalde zorg aan een chronisch zieke of hulpbehoevende partner, vriend(in), ouder, kind of ander familielid.
2. Het college verstrekt eenmaal per kalenderjaar de waardering aan één mantelzorger per zorgvrager.
3. De aanvraag is ingediend tussen 1 april van het betreffende kalenderjaar en 1 april van het daaropvolgende jaar.
4. Het betreft een geldbedrag van € 175,- per mantelzorger
Artikel 15 van de nadere regels luidt dat het college in bijzondere gevallen in het voordeel van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze nadere regels als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onevenredig wordt benadeeld.
-
De beoordeling
6. Niet in geschil is dat de aanvraag vergoeding mantelzorg over het jaar 2019 is ontvangen op 24 juni 2020.
7. Eiseres voert aan dat de datum op de brief van het mantelzorgcompliment 2019 niet klopt. De aanvraag is feitelijk tijdig ingevuld, maar haar buurvrouw/mantelzorger heeft de aanvraag wegens de uitbraak van het coronavirus pas later kunnen tekenen, omdat zij in Helmond bij haar dochter was. Eiseres heeft haar begin maart 2020 gevraagd te tekenen hetgeen nog binnen de geoorloofde tijd was.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat bepalend is de datum van indiening van het verzoek om toekenning van een mantelzorgwaardering en dit was 24 juni 2020. Gelet op het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de Verordening is dit te laat, omdat deze voor 1 april 2020 had moeten zijn ingediend. Overigens staat handgeschreven op het aanvraagformulier; “i.v.m. ziekten en coronatijd is deze aanvraag verlaat hoop dat u hem alsnog wil toekennen”. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook eiseres wist dat ze de aanvraag te laat indiende.
8. Eiseres voert voorts aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, oftewel een overmachtssituatie, in 2019 en 2020. Door een wisseling van haar begeleiding in september/oktober 2019 en het feit dat eiseres in 2019 veel problemen had waardoor zij de aanvraag niet zelf kon doen, is de aanvraag blijven liggen. Eerst in januari 2020 beschikte eiseres over nieuwe begeleiding. Daarna is de aanvraag wederom blijven liggen wegens de maatregelen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van het coronavirus, mede doordat haar begeleiding niet bij haar thuis kon komen.
8.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Hieraan legt de rechtbank ten grondslag dat eiseres gedurende één jaar de tijd had een aanvraag in te dienen, namelijk van 1 april 2019 tot 1 april 2020. Eiseres beschikte tijdig over de aanvraag, nu verweerder onbetwist heeft gesteld dat zij deze aan het begin van de termijn (automatisch) toegestuurd heeft gekregen. Ook wist zij hoe de aanvraag werkte, aangezien verweerder onbetwist heeft gesteld dat eiseres de jaren voorafgaand aan 2019 meermaals de waardering met succes heeft aangevraagd. Voorts overweegt de rechtbank dat zich tussen 1 april 2019 en 1 september 2019 – zo volgt althans uit de stellingen – geen begeleidingsproblemen voordeden. Hetzelfde geldt voor de periode tussen 1 januari 2020 en het moment dat de Nederlandse overheid aangescherpte maatregelen trof in verband met de uitbraak van het coronavirus, waardoor de begeleiding van eiseres kennelijk niet meer bij haar thuis mocht komen. In genoemde perioden waren er geen duidelijke belemmeringen voor het doen van een aanvraag en had eiseres deze aanvraag, eventueel met hulp van haar begeleiding, kunnen indienen. Tot slot volgt uit niets dat eiseres door de afwijzende beslissing onevenredig wordt benadeeld. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat haar buurvrouw ook zonder de waardering over het jaar 2019 bereid blijft de honden voor haar uit te laten en dat zij de waardering van € 175,00 wil gebruiken om iets voor haar buurvrouw terug te kunnen doen. Hoewel dit begrijpelijk is, levert de omstandigheid dat zij dit nu niet kan doen geen onevenredige benadeling op als hiervoor bedoeld.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Schrammen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.
De griffier is buiten staat te tekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 juli 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.