In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een mantelzorgvergoeding door de gemeente Roermond. Eiseres, die chronisch ziek en gehandicapt is, had op 3 juni 2020 een aanvraag ingediend voor de waardering van haar mantelzorger over het jaar 2019. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de mantelzorgvergoeding over 2019 uiterlijk op 1 april 2020 ingediend had moeten worden, maar dat de aanvraag pas op 24 juni 2020 is ontvangen.
Eiseres voerde aan dat er sprake was van overmacht, omdat haar buurvrouw, die als mantelzorger fungeert, de aanvraag pas later kon ondertekenen door omstandigheden rondom de coronapandemie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres gedurende een jaar de tijd had om de aanvraag in te dienen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de te late indiening rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet onevenredig benadeeld was door de afwijzing van de aanvraag, aangezien haar buurvrouw ook zonder de waardering bereid was om haar te helpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.