Op 20 januari 2021 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident dat betrekking heeft op een civiele procedure. De eisers, bestaande uit een besloten vennootschap, een vereniging en een derde eiser, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, die in het incident ook als eiser optreedt. De eisers vorderen onder andere betaling van verschillende bedragen, die voortkomen uit een rechtsverhouding die door hen is ingesteld. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de eisers niet-ontvankelijk verklaard moeten worden op basis van een aantal argumenten, waaronder de onjuiste cumulatie van eisers en het ontbreken van procesbevoegdheid bij twee van de eisers.
De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagde beoordeeld en geconcludeerd dat de eisers wel degelijk procesbevoegd zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van subjectieve cumulatie, waarbij elke eiser een zelfstandig bedrag vordert. Dit betekent dat de vorderingen niet kunnen worden opgeteld voor de bepaling van de bevoegdheid van de rechtbank. Aangezien de gevorderde bedragen onder de € 25.000,- blijven, is de kamer voor kantonzaken bevoegd om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de zaak daarom verwezen naar de kamer voor kantonzaken en de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.
In de beslissing heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen kennis te nemen en de kosten van het incident gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De zaak is verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet meer verplicht zijn om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen. Tevens is aangegeven dat het griffierecht zal worden verlaagd en dat teveel betaald griffierecht zal worden teruggestort.