Op 20 januari 2021 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident bij vervroeging. In deze zaak vorderden de eisers, die ook verweerders in het incident zijn, terugbetaling van een lening van € 45.000,- die zij aan de gedaagde, die tevens eiser in het incident is, hadden verstrekt. De gedaagde stelde dat het bedrag een schuld was die in de gemeenschap van goederen viel en dat hij de dochter van de eisers in vrijwaring wilde oproepen. De eisers voerden aan dat de lening was verstrekt voor de aankoop van een woning door hun dochter en de gedaagde, en dat deze lening dus ook onder de hypotheekverplichtingen viel die de gedaagde had aanvaard in het echtscheidingsconvenant.
De rechtbank oordeelde dat de incidentele vordering van de gedaagde moest worden toegewezen. De rechtbank vond dat de feiten die door de gedaagde waren aangevoerd voldeden aan de maatstaf voor vrijwaring. De eisers werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De rechtbank stond toe dat de dochter van de eisers door de gedaagde werd gedagvaard voor de terechtzitting op 3 maart 2021, en bepaalde dat de zaak weer op de rol zou komen voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.R. Sijmonsma.