ECLI:NL:RBLIM:2021:5315

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
C/03/261639 / FA RK 19-878 en C/03/262169 / FA RK 19-1086
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede begeleide omgangsregeling in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 17 juni 2021, zijn de verzoeken van de moeder en vader met betrekking tot de omgangsregeling van hun minderjarige kind besproken. De rechtbank heeft besloten dat de contacten tussen de vader en het kind voorlopig zullen plaatsvinden via de Begeleide Omgangsregeling (BOR) onder professionele begeleiding van aXnaga, locatie Heerlen. De moeder heeft toegezegd haar volledige medewerking aan deze regeling te verlenen, terwijl de vader zich heeft verplicht om gedurende de looptijd van de BOR niet meer naar Maastricht te gaan. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming betrokken als adviseur en verzocht om binnen acht maanden een eindrapport van de BOR in te dienen. De rechtbank houdt de verdere beslissing over de zorgregeling aan, pro forma voor acht maanden, en benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders om de omgangscontacten te laten slagen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat indien de vader een dwangsom nodig acht, hij dit bij akte kan laten weten, waarna de rechtbank zonder zitting zal beslissen. De ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze beschikking binnen de wettelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummers: C/03/261639 / FA RK 19-878 en C/03/262169 / FA RK 19-1086
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 17 juni 2021 als bedoeld in artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de zaak van:
[de moeder],
verzoekster in zaak met zaaknummer C/03/261639 / FA RK 19-878,
verweerster in zaak met zaaknummer C/03/262169 / FA RK 19-1086,
verder te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres binnen het arrondissement Limburg,
voorheen advocaat: mr. J.F.E. Kikken, gevestigd te Heerlen,
nadien mr. M.M.J.P. Michiels, gevestigd te Maastricht,
thans advocaat: mr. F.H.M. Belt, gevestigd te Landgraaf,
en:
[de vader],
verweerder in zaak met zaaknummer C/03/261639 / FA RK 19-878,
verzoeker in zaak met zaaknummer C/03/262169 / FA RK 19-1086,
verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.M. Spooren, gevestigd te Vught.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland, verder te noemen: de Raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Tegenwoordig zijn:
mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, en mr. S.M.J. Dohmen, griffier.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook de door deze rechtbank gegeven en op
5 juli 2019 en 4 mei 2020 uitgesproken beschikkingen.

1.De verdere procedure

In de zaak met zaaknummer C/03/261639 / FA RK 19-878
In deze zaak heeft de rechtbank bij voormelde beschikking ten aanzien van alle verzoeken reeds definitief beslist. Er liggen in deze zaak dan ook geen verzoeken meer voor waarop thans nog door deze rechtbank moet worden beslist.
In de zaak met zaaknummer C/03/262169 / FA RK 19-1086
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • de brief van de Raad met eindverslag BOR van aXnaga, ingekomen bij de rechtbank op 30 november 2020;
  • de reactie van de vader, ingekomen bij de rechtbank op 14 december 2020;
  • de reactie van de moeder, ingekomen bij de rechtbank op 22 december 2020;
  • de brief van de vader met bijlage, ingekomen bij de rechtbank op 4 mei 2021;
  • de brief van de Raad, ingekomen bij de rechtbank op 2 april 2021.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 juni 2021. Op voornoemde datum zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.M.E. van den Heuvel (waarnemend voor mr. Belt);
  • de vader, bijgestaan door mr. Spooren;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] voorlopig, totdat daarover door de rechtbank nader wordt beslist of de ouders in onderling overleg daarover nadere afspraken maken, zal plaatsvinden via de BOR onder professionele begeleiding van aXnaga (BOR, niveau 2), locatie Heerlen, waarbij de professional de regie over de contacten heeft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Raad om binnen acht maanden het eindrapport van de BOR bij de rechtbank in te dienen en indien dat eindrapport voor de Raad aanleiding geeft voor nader onderzoek, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na het beschikbaar komen van het BOR-rapport, de rechtbank en de ouders daarover te informeren en een indicatie te geven wanneer het nadere rapport van de Raad te verwachten is;
stelt, voor het geval de Raad een nader onderzoek niet noodzakelijk acht, de ouders in de gelegenheid zich binnen twee weken over het BOR-rapport schriftelijk uit te laten;
geeft onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen voorwaardelijk opdracht aan de Raad om een onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over de (definitieve) zorgregeling;
houdt de verdere beslissing ter zake de zorgregeling aan, pro forma voor acht maanden.

3.De gronden

De rechtbank is gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat het bepalen van een BOR, niveau 2, bij het Axiehuis, locatie Heerlen – welke professionele instantie reeds bekend is met de zaak en goed bereikbaar is voor de vader (die vanuit [woonplaats] moet afreizen) – op dit moment het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] , en zal deze daarom opnieuw opleggen. Daarbij is het het aXiehuis die de BOR faciliteert en de regie over de contacten heeft. De professionals van het aXiehuis zullen een inschatting moeten maken hoe en onder welke voorwaarden de omgang tussen [minderjarige] en de vader zo spoedig mogelijk weer kan worden herstart en worden ingevuld, waarbij het tempo van [minderjarige] leidend dient te zijn. Daarbij is het wel van belang dat er een andere omgangs-begeleider dan de vorige keer op de zaak wordt gezet, zodat een frisse start kan worden gemaakt.
De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders hun toezegging(en) ter zitting dat zij hun volledige medewerking aan de (nieuwe) BOR zullen verlenen gestand zullen doen. De moeder heeft daarbij nog toegezegd dat ze geen nadere eisen voorafgaand aan de BOR zal stellen en aangegeven dat het haar eigen beslissing betreft om volledige medewerking te verlenen aan de BOR (en dat het niet aan haar ouders is om daarvan af te zien). Ze erkent dat het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] belangrijk is dat [minderjarige] haar vader leert kennen en zelf een beeld van haar vader kan vormen. De vader heeft op zijn beurt nog toegezegd dat hij gedurende de looptijd van de BOR niet meer naar Maastricht zal gaan, zodat de moeder meer rust ervaart (hetgeen ook ten goede zal komen van [minderjarige] ), onder meer als ze van de BOR-instantie naar huis gaat.
De rechtbank benadrukt dat zij het van groot belang acht dat de ouders zich maximaal zullen inzetten om het (nieuwe) BOR-traject te laten slagen en dat wordt toegewerkt naar een situatie waarin [minderjarige] zich op vrije en ongedwongen wijze kan bewegen tussen de ouders. De ouders dienen er daarbij voor te zorgen dat aan het eind van het BOR-traject niet opnieuw een gat in de omgangscontacten tussen de vader en [minderjarige] ontstaat, alvorens de rechtbank verder kan beslissen.
De Raad dient binnen een termijn van acht maanden het eindrapport van de BOR bij de rechtbank in te dienen en de rechtbank nader te adviseren omtrent de (definitieve) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Indien het eindrapport van de BOR voor de Raad aanleiding geeft voor nader onderzoek, dan dient de Raad de rechtbank en de ouders daarover zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken na het beschikbaar komen van het BOR-rapport, te informeren en daarbij een indicatie te geven wanneer het nadere rapport van de Raad te verwachten is. Indien de Raad een nader onderzoek niet noodzakelijk acht, krijgen de ouders twee weken de gelegenheid om zich schriftelijk uit te laten over het BOR-rapport. In die akte kunnen zij ook aangeven of en waarom zij een voortzetting van de mondelinge behandeling noodzakelijk achten. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat in beginsel geen nieuwe mondelinge behandeling zal volgen en de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan. Indien de ouders overeenstemming bereiken over hetgeen hen verdeeld houdt, dienen zij de rechtbank daarover te informeren en indien gewenst hun verzoeken over en weer daarop aan te passen.
De rechtbank is verder bekend dat betreffende [minderjarige] door de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek is gedaan tot ondertoezichtstelling. Voor zover [minderjarige] door deze rechtbank onder toezicht mocht worden gesteld en de rechtbank dit voor haar verdere beoordeling nodig acht, zal ook de visie van de gecertificeerde instelling (GI) worden opgevraagd.
In afwachting van het eindrapport van het aXiehuis en het eventueel door de Raad nader uit te brengen rapport en advies over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zal de rechtbank iedere beslissing aanhouden. Dat geldt ook voor de beslissing betreffende de dwangsommen. Gelet op de verklaringen van de moeder ter zitting, waaronder haar toezegging om volledige medewerking aan de BOR te zullen verlenen, zal de rechtbank de moeder de kans bieden om te laten zien dat ze inderdaad haar stellingen gaat waarmaken. Ter zitting is daarbij wel de afspraak met de ouders gemaakt dat, indien nodig, de vader alsnog om oplegging van een dwangsom bij akte kan verzoeken, waarna aan de moeder een termijn van twee weken zal worden gegeven om daarop bij akte te reageren en nadien direct (zonder nadere mondelinge behandeling) een beslissing van de rechtbank op dit punt zal volgen.

4.Ondertekening

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en door de rechter op 28 juni 2021 is ondertekend.
Tegen deze beslissing kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beslissing of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.