3.3Het oordeel van de rechtbank
in de zaak met parketnummer 03/128894-19
feit 1 en 2
Bewijsmiddelen
In verband met onderzoek naar de handel in verdovende middelen is de flatwoning aan de [adres] in de gemeente Venlo in de periode van 18 april 2019 tot en met 20 mei 2019 gedurende zes dagen geobserveerd. Op vijf van de zes dagen waarop de woning geobserveerd is, is waargenomen dat verdachte [verdachte] de woning met een sleutel betrad. Verder is waargenomen dat verdachte [medeverdachte 2] op 18 mei 2019 gedurende enkele minuten in de woning is geweest en dat medeverdachte [medeverdachte 3] op vier van de zes dagen de woning binnen is gegaan.
Op 20 mei 2019 is de politie de woning aan de [adres] binnengetreden en heeft zij deze doorzocht. Op de vraag of er verdovende middelen in de woning aanwezig waren, antwoordde de bewoner, verdachte [medeverdachte 1] , dat hij een muurkast op de overloop had uitgeleend aan ene [naam 1] of [naam 2] . [medeverdachte 1] had het vermoeden dat er drugs in deze kast lagen, maar hij beschikte niet over een sleutel van deze kast. De rechter muurkast bleek afgesloten te zijn en werd met een bij medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen sleutel geopend.In de muurkast werden aangetroffen:
- 7 zakken met paarskleurige pillen met op een zijde een afdruk van een 500 eurobiljet en op de andere zijde de tekst 'purple'. Het totaalgewicht van de pillen was 13,41 kilogram en de pillen bleken MDMA te bevatten.Het netto gewicht van een losse pil betreft 0,42 gram, zodat het in totaal zo’n 32.000 pillen betrof.
- 1 grote bruinkleurige brok van 290 gram (bruto) en een plastic zak met 29,44 gram bruinkleurig poeder. Dit brok en dit poeder bleken heroïne te bevatten.
- witkleurige brokken met een totaalgewicht van (130+130+120+27,48+51,85+67,06+4,41=) 530,8 gram, en wit poeder met een totaalgewicht van (5,5+1,96=) 7,46 gram. De witte brokken en het wit poeder bleken cocaïne te bevatten.
- 10 plakken bruinkleurige vaste kleverige substantie met een totaalgewicht van 910 gram, welke substantie ambtshalve werd herkend als zijnde hashish.
In de wandkast stond een kluis waarin zich een deel van de aangetroffen cocaïne bevond. Bij de insluiting van [medeverdachte 3] haalde hij een sleutelbos uit zijn kleding. De sleutel van deze kluis bleek zich op deze sleutelbos te bevinden.
Op een van de plastic sealbags met pillen die in de woning werd aangetroffen, is een vingerafdruk van [medeverdachte 2] aangetroffen. Ook werd op twee van de plastic zakken een vingerafdruk aangetroffen die mogelijk afkomstig is van [medeverdachte 3] .
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij meerdere keren in de woning aan de [adres] is geweest.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij circa twee maanden vóór de doorzoeking benaderd werd door zijn dealer, genaamd [naam 1] of [naam 2] , met de vraag of er pillen in zijn woning opgeslagen mochten worden. In ruil voor de opslag van de pillen kreeg [medeverdachte 1] cocaïne en heroïne. [medeverdachte 1] is hiermee akkoord gegaan en heeft een sleutel van de woning aan [naam 1] / [naam 2] gegeven en een van de muurkasten op de gang aan hem ter beschikking gesteld. Er kwamen drie mannen in de woning van [medeverdachte 1] : [naam 1] / [naam 2] , de man die op 20 mei 2019 ’s ochtends bij de woning was (de rechtbank begrijpt op basis van de observaties en de herkenning door [medeverdachte 1] dat dit [medeverdachte 3] moet zijn geweest) en een lange Indische jongen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de mannen al snel meerdere keren per dag in zijn woning kwamen en dat er steeds meer binnen kwam, waardoor [medeverdachte 1] geen vat meer had op de situatie. [medeverdachte 1] heeft ook gezien dat ze in zijn woning bolletjes wit (de rechtbank begrijpt: cocaïne) en bolletjes bruin (de rechtbank begrijpt: heroïne) aan het tellen waren.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij na zijn aanhouding een keer samen met [naam 1] / [naam 2] in het transportbusje van de rechtbank naar de P.I. heeft gezeten. [naam 1] / [naam 2] zou [medeverdachte 1] tijdens dit transport bedreigd hebben omdat [medeverdachte 1] het nummer van de werklijn en [naam 1] ’s/ [naam 2] privénummer aan de politie had gegeven. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] op 29 mei 2019 voor het eerst voor de raadkamer is verschenen en dat [verdachte] diezelfde dag voor de rechter-commissaris is geleid. Navraag bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning heeft uitgewezen dat uit de beschikbare informatie uit het voertuigvolgsysteem dat aanwezig is op deze bussen, het bijna niet anders kan dan dat de verdachte [medeverdachte 1] en [verdachte] op 29 mei 2019 tussen 14:29 uur en 14:51 uur samen werden vervoerd in een arrestantenbus.
[medeverdachte 1] heeft het telefoonnummer van [naam 1] / [naam 2] aan de politie verstrekt. Dit betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De zus van [verdachte] heeft op 3 april 2019 tegenover verbalisanten verklaard dat het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer 1] betreft.[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] “een oud nummer” is.
Bij [medeverdachte 2] werd op 20 mei 2019 een mobiele telefoon aangetroffen. Op deze telefoon werden diverse chats aangetroffen die volgens de politie betrekking hebben op verdovende middelen, de handel hierin en het klaarmaken hiervan voor de verkoop. Een van de contactpersonen op het toestel betreft contactnaam [contactnaam] met telefoonnummer
[telefoonnummer 1] . De politie heeft een aantal van de chatgesprekken met dit nummer uitgewerkt, waarbij D staat voor [medeverdachte 2] (althans de gebruiker van diens telefoon) en C voor [contactnaam] :
D: wat kost 10 orgi
C: 330
D: en adi
C: 260
D: thanks [naam 3]
Opmerking verbalisant: vermoedelijk worden hier prijzen van verdovende middelen opgevraagd, onbekend is
echter wat adi en orgi is.
…
D: Ewa broer
D: hoelaat wil je ongv dat ik maak
D: 88 doeroe 85 iti 6 affaus
D: 4xlG Doeroe
C: Ait
D: jatoch
0: door [medeverdachte 2] wordt gevraagd hoeveel drugs hij moet maken. vermoedelijk heeft hij reeds 88 bolletjes Doeroe (heroïne), 85 bolletjes cocaïne (iti) en 6 restjes (affaus) en 4xlgram heroïne gemaakt
D: ewa niffoo ik doe morgen vroeg sirb
C: oke neef
0: door [medeverdachte 2] wordt aangegeven dat hij morgenvroeg Sirb doet. Sirb is vermoedelijk een korter woord voor Sirbi, wat vermoedelijk synoniem staat voor dienst doen
…
D: [naam 3]
D: hebben we nog iti
C: laat [medeverdachte 3] of [naam 3] maken
O: er wordt gevraagd of er nog iti (cocaïne) is. Hierop wordt gereageerd dat [medeverdachte 3] (vermoedelijk [medeverdachte 3] ) of [naam 3] (onbekend wie hier wordt bedoeld) bolletjes
klaar moet maken.
…
D: [naam 3] hebbe we nog iti klaar liggen?
C: nee man beo
C: bel [medeverdachte 3] walker
C: Bro
O: [medeverdachte 2] vraagt of er nog iti (cocaïne) klaar ligt. Dit is niet het geval dus [medeverdachte 2] moet [medeverdachte 3] wakker bellen, vermoedelijk om te gaan maken.
Overwegingen en conclusies naar aanleiding van het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het onderdeel ‘aanwezig hebben’ als bedoeld in art. 2 onder C van de Opiumwet van belang is of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte wist dat de drugs in de woning aan de [adres] in de gemeente Venlo aanwezig waren en dat deze drugs zich in zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank neemt hierbij de verklaring van [medeverdachte 1] tot uitgangspunt. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] te twijfelen. Hij heeft over het algemeen consistent verklaard en hij heeft direct tegenover de verbalisanten ter plaatse een verklaring afgelegd over een man die drugs in zijn woning wilde opslaan ( [naam 1] / [naam 2] ) en over drie mannen die toegang hadden tot zijn woning. De rechtbank vindt de verklaring van [medeverdachte 1] ook betrouwbaar, omdat deze op meerdere onderdelen wordt ondersteund door de bevindingen uit het politiedossier. Tijdens de observaties zijn namelijk drie mannen – in wisselende samenstelling - bij de woning gezien, waaronder de verdachte, en de verdachte beschikte op meerdere momenten over een sleutel van deze woning. Bovendien is het telefoonnummer van [naam 1] / [naam 2] te linken aan de verdachte en is de verdachte de persoon die met [medeverdachte 1] in het transportbusje moet hebben gezeten toen [medeverdachte 1] op transport was met de persoon die hij kent als [naam 1] / [naam 2] .
De rechtbank is gelet op al deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de [naam 1] / [naam 2] waar [medeverdachte 1] over verklaart, de verdachte is. Uit het telefoonverkeer en de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat deze [naam 2] / [naam 1] , en dus de verdachte, zich op grote schaal bezig hield met drugshandel en dat de muurkast in de woning van [medeverdachte 1] hierbij werd gebruikt als opslagplaats. Dit maakt de verklaring van de verdachte dat hij enkel in de woning kwam om bolletjes cocaïne te draaien, onaannemelijk en ongeloofwaardig.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat drie personen zich in de woning bezig hielden met drugs, de verdachte had veelvuldig telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 2] over de handel in drugs, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn tijdens de observaties bij de woning gezien en de vingerafdruk van [medeverdachte 2] , en mogelijk die van [medeverdachte 3] zijn aangetroffen op een van de zakken met MDMA. [medeverdachte 3] was ten tijde van de aanhouding op 20 mei 2019 in het bezit van zowel de sleutel van de muurkast als de sleutel van de zich in die muurkast bevindende kluis. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte niet als enige de zeggenschap had over de drugs, maar dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, zodat sprake is van medeplegen.
feit 3
Bewijsmiddelen
Op 21 februari 2019 heeft de politie onderzoek verricht naar de mogelijke handel in drugs op de locatie Kazerneterrein in Venlo. De politie ziet die dag meerdere keren een grijze Fiat Bravo voorzien van het Nederlands kenteken [kenteken] het Kazerneterrein oprijden. De Fiat stopt bij een persoon of personenauto en rijdt vervolgens na kort contact weer weg. Om 17.00 uur die dag wordt de verdachte herkend als de bestuurder van de Fiat.De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel eens in de Fiat reed.
Op 26 maart 2019 is de Fiat Bravo met Nederlands kenteken [kenteken] onder eigenaar [naam 4] in beslag genomen.Het voertuig is onderzocht. In het dashboardkastje werden zakjes met een totale hoeveelheid van (21,4+47,2+21,8+13,2=) 103,6 gram wit poeder / witte brokken aangetroffen. Dit bleek cocaïne te bevatten.Verder lag in het dashboardkastje een boterhamzakje met 24,9 gram bruin poeder / brokken. Dit bleek heroïne te bevatten.
In de kofferbak van het voertuig lag een groene plastic zak met daarin twee boterhamzakken met in totaal (1000+934=) 1934 paarse pillen. Deze pillen bleken MDMA te bevatten.Verder lagen in de kofferbak bescheiden op naam van de verdachte, waaronder een brief van een deurwaarder gedateerd 25 februari 2019.
Op de verpakking van één van de zakken met pillen wordt een vingerafdruk van [medeverdachte 3] gevonden.Op de verpakking van één van de zakjes met cocaïne wordt een vingerafdruk van de verdachte gevonden.
De telefoon van de eigenaar van de Fiat, [naam 4] , is onderzocht. De politie beschrijft dat tijdens het uitlezen van de gesprekken opviel dat [naam 4] met in totaal 10 contacten gesprekken voerde waarin diverse termen voorbij kwamen die op zijn minst
de indruk wekten dat hij betrokken was bij de handel in verdovende middelen.
Een van de contacten uit de telefoon van [naam 4] betrof ‘ [medeverdachte 3] Nieuw’ met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . De persoon op de profielfoto wordt door verbalisanten herkend als [medeverdachte 3] . In totaal wordt het woord 'Serbi', dat volgens de politie dienst betekent, twee (2) keer gebruikt in de chats tussen [medeverdachte 3] Nieuw en [naam 4] :
- Op 9 februari 2019 te 13.19 uur, stuurt [naam 4] naar [medeverdachte 3] Nieuw het tekstbericht;
'Hoelang bn je klaar heb 2gr doeree nodig'
- Op 10 februari 2019 te 12.37 uur, stuurt [naam 4] naar [medeverdachte 3] Nieuw het tekstbericht;
'Heb 4gr doeroe nodig' gevolgd door de berichten; 'En snoepjes' en 'Boroes'
- Op 10 februari 2019 te 21.09 uur, stuurt [naam 4] naar [medeverdachte 3] Nieuw het tekstbericht;
'Wil je 2gr doeroe maken die kk hoer maakt mij ziekkkk'.
Een ander contact uit de telefoon van [naam 4] betrof ‘ [contactnaam verdachte] ’ met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Op de profielfoto van dit contact staan twee personen, waarvan één door de verbalisanten wordt herkend als de verdachte, [verdachte] . Dit nummer is hetzelfde telefoonnummer als waarvan de rechtbank hierboven bij de bewijsmiddelen opgesomd onder feit 1 en 2 heeft vastgesteld dat het in gebruik was bij verdachte. De term ’Serbi' wordt in totaal 12 keer gebruikt in de chat Daarnaast blijkt volgens de politie uit deze chatgesprekken dat zij vermoedelijk zeer actief zijn op het gebied van de handel in verdovende middelen:
- Op 25 januari 2019 vanaf 09:17 uur, stuurt [contactnaam verdachte] naar [naam 4] het bericht 'Je moet serbi bro'. Pas later, omstreeks 18.58 uur, gevolgd door een bericht
waarin [contactnaam verdachte] aan [naam 4] vraagt om te kijken wat er nog in de zak zit, zodat gekeken
kan worden wat aangevuld moet worden. Daarbij gaat het voornamelijk om 'doeroe', waarmee volgens de politie heroïne wordt bedoeld.
- Op 7 februari 2019 om 13.06, stuurt [naam 4] naar [contactnaam verdachte] het berichtje: 'Polskie vroeg prijs 10g doeroe'. [contactnaam verdachte] antwoordt hierop met: '250'.
- Op 16 februari 2019 om 14.19 uur, stuurt [naam 4] naar [contactnaam verdachte] het berichtje; ’Ewa
hoeveel kreeg ok nog van serbi dan pak k die bij ot nou’. Hierop volgt een gesprek
waarbij [contactnaam verdachte] aan [naam 4] vraagt hoeveel hij had gewerkt. Daarop antwoordt [naam 4] dat
hij een (1) hele dag had gewerkt. Hierop antwoordde [contactnaam verdachte] met '100'.
- Op 16 maart 2019 om 14.24 uur, stuurt [naam 4] naar [contactnaam verdachte] het berichtje: 'Snoepjes var?'. Hierop reageert [contactnaam verdachte] met de vraag: 'Hoeveel?'. Hierop ontstaat een gesprek tussen beiden waarbij [naam 4] aangeeft een klant te hebben die 20 pakketten wil. [naam 4] vraagt tevens om foto's. Hierop stuurt [contactnaam verdachte] een tweetal foto's door van paarskleurige pillen. Deze pillen worden in de chat omschreven als “Voorkant paars 500” en “Achterkant staat purple”.
Overwegingen en conclusies naar aanleiding van het bewijs
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte de in de auto aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte maakte gebruik van de auto waarin de drugs werden aangetroffen, er zat een vingerafdruk van de verdachte op een van de zakjes met cocaïne, er lagen brieven geadresseerd aan de verdachte in de auto waaruit blijkt dat hij na 25 februari 2019 nog in de auto moet hebben gezeten en de chatgesprekken die in de telefoon van [naam 4] zijn aangetroffen, wijzen op betrokkenheid van de verdachte bij drugshandel, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat “ [contactnaam verdachte] ” de verdachte is, gezien de overeenkomst met de voornaam [verdachte] en de profielfoto van het contact [contactnaam verdachte] , waarop de verdachte te zien is. De in de achterbak van de Fiat aangetroffen paarse pillen komen overeen met de in het chatgesprek van 16 maart 2019 tussen verdachte en [naam 4] gegeven beschrijving van de te verhandelen pillen en vertonen grote gelijkenis met de pillen waarvan de verdachte op 20 mei 2019 een grote hoeveelheid MDMA-pillen aanwezig had in de [adres] (feit 1). Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien brengen de rechtbank tot het oordeel dat de drugs zich in ieder geval in de ten laste gelegde periode binnen de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. Hieruit volgt ook dat de rechtbank de verklaring van de verdachte dat zijn vingerafdruk per ongeluk op een zakje met cocaïne in het dashboardkastje terechtgekomen is, niet gelooft. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte de drugs met een ander of anderen aanwezig heeft gehad, zodat sprake is van medeplegen.
in de zaak met parketnummer 03/039256-21
Op 8 januari 2021 zagen verbalisanten in Venlo een zwarte Volkswagen Golf het Kazerneterrein oprijden. De bestuurder stapte uit. De verbalisanten herkenden hem als de hen ambtshalve als drugsdealer bekend staande [verdachte] . Zij zagen dat in de schoudertas van de verdachte een geldbedrag zat. De verdachte kon niet verklaren waarom hij dit geldbedrag bij zich had, waarna de verbalisanten aan de verdachte mededeelden dat zij in zijn voertuig gingen kijken en dat zij hem gingen fouilleren. Hierop rende de verdachte weg. Al rennende trok hij zijn jas uit en gooide deze op het zandpad. De verdachte werd uiteindelijk aangehouden.Tijdens de fouillering werd in zijn rechter broekzak een stapel geld van € 1.000,00 aangetroffen.In de linker jaszak van de door de verdachte weggegooide jas werd een boterhamzakje met wit poeder aangetroffen. Het bleek te gaan om 49,87 gram wit poeder dat cocaïne bevatte.De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geld en de cocaïne voor een ander moest bewaren.
Overwegingen en conclusies naar aanleiding van het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de cocaïne heeft vervoerd. De cocaïne werd in zijn jaszak aangetroffen nadat hij uit de auto gestapt was en bevond zich derhalve in zijn machtssfeer. Dat de verdachte wist dat de drugs zich in zijn jaszak bevonden, blijkt ook uit de verklaring van de verdachte dat hij de drugs voor een ander moest bewaren.
Bij de verdachte werden ook diverse geldbedragen aangetroffen. In zijn tasje zat € 1.480,00, in zijn broekzak zat € 1.000,00 en in de auto waarin de verdachte reed, lag € 17,50 aan muntgeld.
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van witwassen als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr is vereist dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare
bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft over het geldbedrag van € 1.000,00 verklaard dat hij dit bedrag voor een ander moest bewaren, samen met de cocaïne. Deze combinatie van geld en een grotere hoeveelheid cocaïne maken dat het ook voor verdachte duidelijk geweest moet zijn dat dit geld gerelateerd is aan de drugshandel en daardoor van misdrijf afkomstig.
De rechtbank kan gelet op de hoogte van het geldbedrag en de plek waar het geld werd aangetroffen, niet vaststellen dat het bedrag van € 17,50 afkomstig is uit enig misdrijf. De verdachte heeft verklaard dat dit geld ‘koffiegeld’ was. Deze verklaring is niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en is niet onderzocht of weerlegd, zodat ten aanzien van dit bedrag niet vast kan komen te staan dat er sprake is van witwassen.
Ook ten aanzien van het geldbedrag van € 1.480,00, aangetroffen in de schoudertas van verdachte, acht de rechtbank witwassen niet bewezen. De verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van dit bedrag. De verdachte heeft op 11 januari 2021 verklaard dat hij dit geld op een bankrekening moest gaan storten voor een vriend.Volgens verdachte had hij het pasje van de bankrekening van die vriend in zijn fouillering zitten. Het had vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar die verklaring, bijvoorbeeld door die vriend hierover te horen. Nu een nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het geldbedrag van € 1.480,00 uit enig misdrijf afkomstig is.