ECLI:NL:RBLIM:2021:5202

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
ROE 20/1307
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een beroep tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruik van agrarische percelen als tuin en speelweide

Op 7 oktober 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitvoeren van werkzaamheden en afwijken van het bestemmingsplan. Eiseres wil haar percelen nabij [adres] te [plaatsnaam] gebruiken als tuin en speelweide voor bepaalde doelgroepen en legaliseren van het gebruik als parkeerplaats. De verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat het voorgenomen gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg. Eiseres stelt dat de motivering van het bestreden besluit in strijd is met een eerder verleende omgevingsvergunning van 10 juli 2018, die een verharde uitweg toestond. Verweerder stelt echter dat de eerdere vergunning niet is ingetrokken en dat de nieuwe aanvraag en de geweigerde vergunning niet gelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ontvankelijk is, maar dat het bestreden besluit niet in strijd is met de eerdere vergunning. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 nog van kracht is.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1307
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2021 in de zaak tussen
[Naam], te [plaatsnaam] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.H.A. Augustin),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beek, verweerder
(gemachtigde mr. R. Bormans).
Procesverloop
In het besluit van 21 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning betreffende het gebruik van agrarische percelen als tuin en speelweide, het legaliseren van het gebruik van agrarische percelen als parkeerplaats, het legaliseren van de aanwezige terreinverharding, grondkerende constructies alsmede gedane ophogingen en afgravingen op/van de agrarische percelen nabij [adres] te [plaatsnaam] afgewezen.
Het bestreden besluit is tot stand gekomen door gebruik te maken van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 7 oktober 2019 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning. Het betreft een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), het uitvoeren van een werk of werkzaamheden (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo) en een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Eiseres wil de bij haar in eigendom zijnde percelen nabij [adres] te [plaatsnaam] gaan gebruiken als tuin en speelweide voor het samenkomen van bepaalde doelgroepen. Daarnaast wil zij via de omgevingsvergunning het gebruik van de percelen als parkeerplaats, de aanwezige terreinverharding, grondkerende constructies en gedane ophogingen en afgravingen legaliseren.
2. Verweerder weigert in het bestreden besluit de omgevingsvergunning. Hiervoor voert verweerder - samengevat - het volgende aan. Het door eiseres voorgenomen gebruik is strijdig met het bestemmingsplan en verweerder staat geen afwijking van het bestemmingsplan toe. Het voorgenomen gebruik van de percelen is ten eerste in strijd met de bescherming van de kernkwaliteiten uit het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg, waartoe de percelen volgens het Provinciaal Omgeving Plan 2014 behoren. Verweerder verleent ten tweede de omgevingsvergunning niet omdat de aanlegactiviteiten en de grondkerende constructies qua aard en afmeting niet passend zijn binnen de bestemming die op de percelen rust.
3. Aan eiseres is eerder, op 10 juli 2018, een omgevingsvergunning verleend voor een hekwerk en een schuifpoort alsmede het aanleggen van een verharde uitweg op de bij haar in eigendom zijnde percelen nabij [adres] te [plaatsnaam] .
Standpunten van partijen
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder in het bestreden besluit de eerder aan haar verleende omgevingsvergunning van 10 juli 2018 zou hebben herroepen, althans eiseres meent dat de motivering van het bestreden besluit strijdig is met deze omgevingsvergunning. Aan eiseres is in de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 onder meer het aanleggen van een verharde uitweg vergund. Eiseres stelt daarmee in het bezit te zijn van een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van verharding op de percelen. In het bestreden besluit is volgens eiseres iedere vorm van verharding geweigerd, hetgeen volgens eiseres betekent dat het bestreden besluit in strijd is met eerdere besluitvorming en dat het bestreden besluit daarom als zodanig niet in stand kan blijven.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 door haar niet is ingetrokken of herroepen. Verweerder stelt dat hetgeen is vergund in de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 niet gelijk is aan hetgeen eiseres heeft aangevraagd en hetgeen is geweigerd in het bestreden besluit. Verweerder verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de situatietekening die bij de aanvraag van de geweigerde omgevingsvergunning is gevoegd en naar de situatietekening behorend bij de omgevingsvergunning van 10 juli 2018. Ook wijst verweerder op een aantal luchtfoto’s uit 2018 en 2019. De vergunde verharde uitweg is niet uitgevoerd en de nieuwe door eiseres gewenste inrichting van het perceel is geheel afwijkend van de op 10 juli 2018 vergunde situatie. Ook verschilt het gebruik in de nieuwe situatie ten opzichte van 10 juli 2018. De geweigerde omgevingsvergunning zag namelijk op gebruik van de percelen als tuin en speelweide. De omgevingsvergunning van 10 juli 2018 bevat geen gebruik dat strijdig is met het bestemmingsplan, maar voorziet slechts in de aanleg van een uitweg die toegang geeft tot de percelen.
Ontvankelijkheid
6. Verweerder stelt dat eiseres in haar beroep (kennelijk) niet ontvankelijk zou zijn. Als reden voert verweerder aan dat eiseres volgens hem geen zienswijze heeft ingediend en als gevolg daarvan zou er voor eiseres geen beroep open staan tegen het bestreden besluit. Eiseres stelt dat zij haar zienswijze mondeling zou hebben gegeven.
7. Ingevolge artikel 6:13 Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 Awb naar voren heeft gebracht. Op 14 april 2021 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat in omgevingsrechtelijke zaken waarin de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 Awb niet aan belanghebbenden zal worden tegengeworpen. De rechtbank volgt de lijn van de Afdeling. Artikel 6:13 Awb zal daarom door de rechtbank niet aan eiseres worden tegengeworpen. Daarmee kan dus ook in het midden blijven of eiseres wel of geen mondelinge zienswijze heeft ingediend.

8.De rechtbank acht het beroep van eiseres ontvankelijk.

Inhoudelijke beoordeling
9. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hij geen besluit heeft genomen tot intrekking of herroeping van de omgevingsvergunning van 10 juli 2018. Het bestreden besluit is een beslissing op de aanvraag van eiseres voor een door haar gewenste omgevingsvergunning. De rechtbank onderschrijft daarmee het standpunt van verweerder dat de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 nog van kracht is. Eiseres mag dus een uitweg zoals vergund in de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 realiseren.
10. Gezien het voorgaande dient de rechtbank alleen nog de vraag te beantwoorden of de motivering van het bestreden besluit in strijd is met de omgevingsvergunning van 10 juli 2018. De rechtbank stelt voorop, dat een eventuele strijdigheid van het bestreden besluit met het besluit van 10 juli 2018, de rechten van eiseres op grond van de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 niet aantast. Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien niet gebleken dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het besluit van 10 juli 2018. De rechtbank volgt namelijk verweerder in zijn standpunt dat het bestreden besluit en de daaraan voorafgaande aanvraag niet zien op hetgeen door verweerder is vergund in de omgevingsvergunning van 10 juli 2018. Weliswaar zien zowel het bestreden besluit als het besluit van 10 juli 2018 op dezelfde percelen, maar de situatietekening van de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 verschilt sterk van de situatietekening die bij het bestreden besluit hoort. Zo verschilt de situering van de oprit, de verhardingen en de hellingbaan. Het gaat dus in het bestreden besluit om geheel andere verhardingen dan de vergunde verharde uitweg uit 2018. Eiseres heeft haar stellingen in tegenstelling tot verweerder niet onderbouwd.
11. Ter zitting heeft eiseres nog aangegeven dat eerder verhardingen die volgens eiseres vergund waren in de omgevingsvergunning van 10 juli 2018 van de percelen verwijderd moesten worden vanwege handhaving door verweerder. Dit maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De reden daarvoor is dat handhaving niets afdoet aan de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning van 10 juli 2018. Bovendien had eiseres haar bezwaren tegen handhaving door verweerder in die procedure naar voren moeten brengen. Dat heeft eiseres niet gedaan. Ter zitting heeft eiseres bevestigd destijds geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit waarin door verweerder een last onder dwangsom aan eiseres is opgelegd.

12.De beroepsgrond slaagt niet. Het beroep is ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021
Rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 juni 2021
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786, onder 4.8)