3.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 03.240865.20
Vrijspraak
Op vrijdag 20 maart 2020 heeft mevrouw [slachtoffer 1] aangifte gedaan van mishandeling. Zij zou op 1 februari 2020 meermalen in haar gezicht zijn geslagen door verdachte. In de vier maanden dat mevrouw [slachtoffer 1] een relatie had met verdachte zou zij zijn geslagen, bespuugd, gekleineerd en gebrandmerkt.
Op vrijdag 1 mei 2020 is getuige [naam 2] gehoord. Deze heeft verklaard dat hij rond eind januari/begin februari 2020 een blauw oog en een blauwe bovenarm heeft gezien. Mevrouw [slachtoffer 1] vertelde hem dat zij was mishandeld door [verdachte] .
De verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde te hebben begaan. Verder onderzoek, bijvoorbeeld naar littekens van brandmerken, is er niet gedaan. Wanneer dan daarbij het tijdsverloop wordt betrokken tussen het ten laste gelegde feit en de datum van de aangifte, brengt dit de rechtbank niet tot de overtuiging dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Parketnummer 03.060165.20
Feit 1
Op vrijdag 6 maart 2020 kregen verbalisanten melding om naar de [adres 2] te Sittard te gaan. Ter plaatse hoorden de verbalisanten dat er een vrouw was mishandeld. De verbalisanten zagen dat de vrouw meerdere bloeduitstortingen in haar gezicht had en een donkerblauw/paars gekleurd oog. De vrouw verklaarde desgevraagd dat haar zoon, later bleek de verdachte, haar had geslagen. Ze had hem eten gebracht en dat vond hij niet lekker.
Op 7 maart 2020 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door haar zoon. Zij verklaarde onder meer het volgende.
Op 6 maart 2020 was aangeefster samen met de verdachte thuis. Van tevoren had ze boodschappen gedaan. Ze had voor de verdachte een magnetronmaaltijd meegenomen. Ze dacht dat hij dat lekker zou vinden. De verdachte begon aangeefster voor van alles en nog wat uit te schelden. Toen aangeefster vroeg, daarmee te stoppen, werd verdachte ”helemaal gek”. Plotseling ging de verdachte naar buiten toen. Aangeefster hoorde de verdachte zeggen dat hij de hond “kapot” ging steken. Ze weet dat de verdachte in de stal slachtmessen heeft liggen. Even later zag ze de hond dood voor de keukendeur liggen. De hond lag in zijn eigen bloed. Aangeefster zag dat de verdachte nog gekker werd. Aangeefster zag het toen niet meer zitten. Ze was echt bang voor de verdachte. Ze hoorde de verdachte schreeuwen dat zij naar buiten moest komen om te zien wat hij gedaan had. Ze wilde niet naar buiten gaan. Plotseling sloeg de verdachte haar met kracht in haar gezicht. Ze dacht met een vuist. De verdachte sloeg haar 3 of 4 keer in het gezicht. Dit deed enorm veel pijn. Ze voelde dat de verdachte haar op een gegeven moment aan haar haren trok en haar naar buiten begon te trekken. Ook dit deed veel pijn. Op een gegeven moment kon aangeefster haar kleinzoon bellen dat hij snel naar haar toe moest komen. Aangeefster heeft verder verklaard dat de verdachte haar in het verleden vaker heeft mishandeld. Zij heeft daar één keer eerder aangifte van gedaan. De verdachte is toen ontzettend kwaad geworden. Sindsdien durft ze geen aangifte meer tegen hem te doen.
Getuige [naam 3] , de kleinzoon van aangeefster, heeft onder meer het volgende verklaard. Op vrijdag 6 maart 2020 was de getuige bij een vriend toen hij door aangeefster werd gebeld. Hij hoorde dat aangeefster zeer paniekerig klonk en aan het huilen was. Ze riep door de telefoon dat hij nu naar haar toe moest komen. Toen de getuige bij de woning van aangeefster kwam, zag hij dat aangeefster bloeduitstortingen bij haar ogen had, een snee op haar voorhoofd, kin en neus. Aangeefster verklaarde dat de verdachte deze verwondingen bij haar had aangebracht, hij had haar geslagen.
Op 17 maart 2020 is er een letselbeschrijving van aangeefster opgemaakt door de afdeling Forensische Geneeskunde van de GGD Zuid-Limburg. In die letselbeschrijving staat dat de onderzoekend arts meerdere huidverkleuringen heeft geconstateerd, passend bij bloeduitstortingen. Deze verkleuringen (blauwe plekken) zaten op de volgende plaatsen:
Rechteroog, linkeroog, kin en op de halsstreek.
De beschreven letsels passen bij bloeduitstortingen ontstaan door de uitwendige inwerking van stomp mechanische, botsende of samendrukkende krachten met of tegen een voorwerp op een lichaamsdeel, zoals bijvoorbeeld slaan (al dan niet met een voorwerp), stompen, schoppen, stoten, vallen of knijpen.
Per brief van 23 juni 2020 heeft forensisch arts [naam 4] zich uitgelaten over de vraag of het letsel veroorzaakt is door mishandeling of door een val/vallen. [naam 4] rapporteert: “De bloeduitstortingen rond beide ogen zouden bij een val op de kin door beschadigingen aan de schedel c.q. de hersenvliezen zijn ontstaan. De impact op de kin moet dan echter zo groot zijn dat er ook beschadigingen (breuken) aan de schedelbasis zijn. Dit zou klinische verschijnselen geven waaronder: een heldere vloeistof uit de neus, oren en/of mond, bloed uit de neus, de oren of de mond; blauwe plekken rond de ogen of achter de oren; bewusteloosheid; een diepe ademhaling afgewisseld met vrijwel ademstilstand; epileptische aanvallen en hoofdpijn.
Door de samenstelling van letsels (beide ogen en de kin) is het zeer veel waarschijnlijker dat het letsel is ontstaan onder de in scenario 1 geschetste toedracht
[de letsels zijn veroorzaakt door slaan of stompen, rechtbank]dan onder de in scenario 2 geschetste toedracht
[de letsels zijn veroorzaakt door een val, rechtbank].”
Nadere bewijsoverweging
De verbalisanten die als eerste ter plaatse zijn vernemen van aangeefster dat zij is geslagen door haar zoon. Aangeefster doet hier een dag later ook aangifte van. Hetgeen zij dan verklaart, vindt steun in de verklaring van haar kleinzoon, getuige [naam 3] , en vindt ook steun in de diverse medische bevindingen.
Door de verdediging is een alternatief scenario geschetst; aangeefster zou zijn gevallen tegen een glazen salontafel. In het licht van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, is dit alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank hecht daarbij geen geloof aan de latere verklaring van aangeefster, onder meer inhoudend dat zij niet is geslagen, niet gesproken heeft met de politie, niet naar de politie is geweest en dat de politie ook niet bij haar is geweest. Kennelijk is aangeefster zo afhankelijk van verdachte, dat zij bereid is een verklaring af te leggen die de waarheid geweld aan doet.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van deskundige [naam 4]
Bij pleidooi heeft de raadsman verzocht, mocht de rechtbank de verklaring van [naam 4] willen bezigen voor het bewijs, deze te horen als “getuige-deskundige”. Een verdere inhoudelijke onderbouwing van het verzoek heeft de verdediging niet gegeven.
Nu [naam 4] geen getuige is geweest van het beweerdelijke voorval, zich alleen als deskundige heeft uitgelaten over de medische bevindingen en de figuur van de “getuige-deskundige” sinds 2010 uit het Nederlandse strafproces is verdwenen, vat de rechtbank dit verzoek op als een verzoek tot het horen van [naam 4] als deskundige. Dit verzoek wijst de rechtbank af.
In het licht van de stukken die zich thans in het dossier bevinden, het onderzoek dat reeds is verricht en de stand van het geding, oordeelt de rechtbank, zeker zonder nadere onderbouwing daartoe van het verzoek, geen noodzaak aanwezig [naam 4] als deskundige te horen.
De rechtbank acht, gelet op de voorgaande bewijsoverwegingen, het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] .
Nadere overweging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het hondje van zijn moeder heeft gedood omdat het ziek was. Hij wilde het hondje uit zijn lijden verlossen. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk nu aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [naam 3] beiden hebben verklaard dat het hondje niets mankeerde. Daarbij, ook als het hondje ziekelijk zou zijn, geeft dit de verdachte nog niet het recht om het hondje eigenhandig en zonder instemming van zijn moeder te doden.
Parketnummer 03.247807.20
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen.
Overweging met betrekking tot het bewijsverweer
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de belediging van verbalisant
[naam 1] , omdat deze verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen niet expliciet heeft verklaard dat hij zich beledigd voelde door de verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ‘kankerwouten’ en ‘piswouten’ naar de verbalisanten geroepen.
Eenvoudige belediging is alleen strafbaar wanneer de dader opzet heeft op de aanranding van iemands eer of de goede naam. Het opzet moet zijn gericht op de persoon van de beledigde en — indien deze als ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is beledigd — tevens op die omstandigheid. In het bezigen van een in het algemeen spraakgebruik erkend scheldwoord ligt de strekking, en daarmee het opzet, om te beledigen besloten.
De scheldwoorden ‘piswouten’ en ‘kankerwouten’ hebben een objectief beledigend karakter. Mede gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, kunnen deze woorden ook in de onderhavige context niet anders dan beledigend zijn bedoeld en ze zijn door de verbalisanten ook als zodanig opgevat. Dat verbalisant [naam 1] niet expliciet heeft verklaard dat hij zich beledigd voelde doet daar niets aan af. De rechtbank acht dan ook de belediging ten aanzien van verbalisant [naam 1] wettig en overtuigend bewezen.